Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 3 (1901)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 3
Afbeelding van De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 3Toon afbeelding van titelpagina van De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 3

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (23.38 MB)

Scans (75.58 MB)

ebook (24.92 MB)

XML (2.38 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 3

(1901)– [tijdschrift] Huisvriend, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 297]
[p. 297]

Lady Melusine.
(Vervolg van blz. 291.)

Het goudstuk en het zilvergeld, dat hem het aanschaffen van bedoelden mantel met toebehooren gekost had, schoten een groote bres in Bob. Chester's magere beurs, maar de gedachte, dat hij een goede daad verricht had, troostte den braven man spoedig. ‘Zij zal

illustratie
zandkoekjes bakken. Naar G. Naujok.


het mij wel teruggeven als ik blijf leven,’ dacht hij gerustgesteld.

Melusine was weer geheel de oude; alle berouw, alle ellende had zij van zich afgezet om weer als een frissche roos te bloeien, want op zekeren dag had zij een brief ontvangen, na welks ontvangst haar oogen nog heller straalden en zij met hoog opgeheven hoofd door Hereford-House trippelde.

De brief was van den volgenden inhoud:

‘In de hoop dat ge van den zwaren slag en de vreeselijke indrukken, die ge in mijn huis ontvangen moest, door de elasticiteit der jeugd weer eenigermate hersteld zijt, richt ik dezen brief aan u, geliefde Melusine, mijn mooie, Schotsche bergfee.
Ik ga nu naar het vasteland, om daar te blijven tot de rozen bloeien. Dan keer ik naar Engeland terug en kom u in Hereford-House opzoeken. Wellicht wil het wankelmoedige geluk zandkoekjes bakki dan, dat ik de schoonste vrouw van Oud-Engeland, met de saffierblauwe oogen en de schoone blonde haren, voor mij winnen zal, om haar de hertogskroon op het blanke voorhoofd te drukken.
Charles Carlyle,
Hertog van Hastings.’

VII.

De winter was voorbijgegaan en de rozen bloeiden in het park van Hereford-House.

Overal in den omtrek golfden rijke korenvelden, bloeiden welig de aardappelen, en op de vroeger verwilderde weiden stonden geurige stapels hooi. Al zag men in het park van Hereford-House geen kostbare en sierlijke aanplantingen, zijn grasvelden waren heerlijk groen en de ouderwetsche bloemrabatten verspreidden heerlijke geuren, en waar het oog ook heen staarde, overal zag men rozen, zorgvuldig opgebonden.

Ook het slot was met een restaureerende hand aangeraakt, en het klimop slingerde zich weliger om de stevige muren; om kort te gaan, alles getuigde van orde en vlijt; zelfs de versleten overtrekken der oude eiken meubelen waren door nieuwe vervangen, die den alles verwoestenden tijd weerstand konden bieden.

Sir Frederik had woord gehouden, hij werkte als een pachter, maar degene voor wie hij den ouden glans weer over Hereford-House wilde brengen, was niet meer.

Den slag, die zijn hart getroffen had, kon hij niet overwinnen, en wie hem kende, wist ook, dat hij het niet vergeten kon, al had hij ook gewild.

In zijn uiterlijk evenwel was hij weinig veranderd.

Lady Melusine bloeide als een roos; alle spijt, alle ellende had zij ter zijde gezet, haar oogen straalden en haar mooi gelaat had de tinten van perzikbloesem. Zelfs een hatelijke eigenschap had zij in den loop des tijds afgelegd; zij spotte namelijk niet meer met de armoede van Hereford-House, mogelijk wel omdat zij zag, dat Frederik alle pogingen in het werk stelde om die op te heffen, maar misschien ook omdat een stem in haar binnenste haar zei, dat zij haren stiefzoon reeds al te veel ontnomen had en zij hem ontzien moest.

Wellicht deed zij het ook alleen, omdat zij het 't verstandigst oordeelde; maar laten wij aannemen dat het berouw

[pagina 298]
[p. 298]

was, dat haar zoo deed handelen, want al was Lady Melusine Hereford een booze, gewetenlooze vrouw, een door zijn schoonheid verwend schepsel, er sluimerden toch ook goede vonken op den bodem van haar hart.

Zulk een vonk was haar liefde voor Lord Hastings, maar het ontbrak haar aan zedelijke kracht om ter wille dezer liefde niet van den weg der deugd af te wijken en de verzoeking te weerstaan.

In haar oogen was de hertog een halfgod, en zij was overtuigd van de voortreffelijkheid van zijn karakter.

Was zijn gevoel voor haar ook met den naam van liefde te bestempelen, of was hij meer verblind door de betooverende schoonheid der Schotsche bergfee, die tegenover vreemden zooveel kinderlijke lieftalligheid toonde, dat het haar tot een tweede natuur geworden was?

Had de hertog wel ooit een blik geslagen in haar hart en haar karakter?

Sedert het laatste halfjaar was zij de verpersoonlijkte aanminnigheid geweest, zoodat Frederik dikwijls het hoofd schudde en er over nadacht, wat wel de aanleiding kon zijn tot dezen plotselingen ommekeer in Mylady's karakter. Natuurlijk kon hij ook niet vermoeden, dat het de brief geweest was dien hij twee dagen na Mary-Rose's treurig uiteinde haar zelve ter hand gesteld had. Was hij toen niet zoo in gedachten verdiept geweest, dan had hij moeten opmerken, dat het briefje gestoken was in een couvert, gesloten met het wapen der hertogen van Hastings-Carlyle.

Eén voorval blijft ons nog te vermelden over; de oude Bob Chester was in het voorjaar overleden. Hij had het stellige voornemen gehad aan Sir Frederik op zijn sterfbed mededeeling te doen van het verdwijnen van Mary-Rose, welke gevolgen het ook zou kunnen hebben voor Mylady, die hij nooit zeer genegen was geweest; maar een beroerte, die hem tong en handen verlamde, verijdelde dit plan. Met hem werd dus het geheim begraven, en Sir Frederik bleef alzoo in de meening, dat Mary-Rose's lijk op den bodem van den heksenvijver rustte, een meening, die Mylady in het onwankelbaar vertrouwen op Chester's waarheidszin volkomen deelde.

Wat ook het geheim van haar leven zijn mocht, thans waande zij zich veilig voor iedere ontdekking, en daardoor keerden de rozen op haar wangen, de zonnige glans in haar oogen terug.

Had zij maar in de verste verte kunnen vermoeden, dat Chester haar bedrogen had, dan was het gedaan geweest met de rust van haar leven.

Sir Frederik stond, gewapend met een groote tuinschaar, bij de haag, die het park van de omringende weilanden scheidde, en was bezig deze persoonlijk gelijk te knippen. Uit zijn meer practisch dan elegant linnen zomerjasje hing een bundel biezen, waarmeê hij later de rozen en andere planten zou opbinden.

Door een schaduwrijke laan kwam Melusine op hem aan zweven. Zij had onlangs haar weduwekapje afgelegd, want op een maand na was het rouwjaar verstreken, en het volle haar viel in prachtige blonde krullen, slechts door een zwarten band bij elkaar gehouden, haar tot over de heupen, een dracht waaraan zij voor de goede verzorging van het haar de voorkeur gaf en die zij om de stille afzondering, waarin zij leefde, zich veroorloven kon.

‘Mijn God, wat zijt ge weer vlijtig,’ riep zij Frederik te gemoet.

‘Daar ik mijn eigen tuinman ben, moet ik het wel zijn,’ antwoordde hij, een weerspannigen beuketak beetpakkend.

Melusine lachte. ‘Je toilet wekt in hooge mate mijn vroolijkheid op,’ sprak zij; ‘ik zou wel eens willen weten of je ook bont katoenen zakdoeken draagt.’

‘Ik gebruik ze nog niet,’ antwoordde Frederik, ‘maar wanneer de prijs van de witte wasch doorgaat zoo toe te nemen, zal ik er mij eenigen aanschaffen. Wat evenwel mijn linnen jasje betreft, zoo zie ik niet in waarom het uw vroolijkheid behoeft op te wekken. Het is in alle geval makkelijker dan een gekleed pak, waarin een afgedankte militair, zooals ik, er als een op zijn Zondags uitgedoste winkelbediende moet uitzien.’

‘Ik zou je wel eens willen zien op eene receptie bij de koningin, wanneer Hare Majesteit de pairs en grootwaardigheidsbekleeders in hun verschillende kostuums ontvangt,’ antwoordde Melusine overmoedig.

Frederik zei niets. Hij streek met welgevallen over zijn linnen pak en zette zijn arbeid aan de haag voort.

Melusine stond nog een oogenblik toe te kijken; toen haalde zij een brief uit den zak en reikte hem aan Frederik over.

‘Die is zoo juist voor u gekomen,’ voegde zij erbij.

Frederik nam zijn tuinschaar onder den arm, schoof zijn grooten Indischen plantershoed in den nek en opende den brief.

‘Lord Hastings vraagt of hij mij over veertien dagen kan komen bezoeken,’ sprak hij en voegde er bij: ‘Mij is het goed, hij is geen pretentieus mensch en wij behoeven om hem onze levenswijze niet te veranderen.’

‘Gij zult hem dus welkomheeten?’ vroeg Melusine, terwijl een verraderlijk rood hare wangen kleurde.

Frederik was geen groot menschenkenner, maar niettegenstaande dit zag hij toch dit verdachte teeken. Hij trok de wenkbrauwen op en floot door de tanden.

‘Ik zal hem welkomheeten, Mylady,’ zei hij lachend, ‘hoewel zich de overtuiging aan mij opdringt, dat zijn bezoek meer u dan mij geldt.’

Melusine lachte, maar toch klonk er iets verlegens in den zilveren toon harer stem.

‘En als dat eens zoo was?’ vroeg zij.

‘Het zou iets nieuws voor mij zijn, maar het schijnt mij nu toe dat Hastings-Castle eindelijk eens een meesteres zal krijgen.’

‘Gij kondt wel gelijk hebben, Sir Frederik,’ sprak Melusine zeer ernstig maar met gloeiende wangen; ‘ik geloof ook vrij zeker te kunnen zijn dat ìk deze meesteres zijn zal. Zoudt gij het mij kwalijk nemen als ik de hand van den hertog aannam? Ben ik niet te jong om mijn leven als weduwe door te brengen?’

‘Dat heb ik ook niet verwacht, Mylady,’ viel Frederik haar in de rede; ‘ik heb bovendien niet het minste recht mij in uw zaken te mengen. Gij zijt uw eigen baas en geen verstandig mensch zal van u verlangen, dat ge met het graf zult trouwen. Wel was ik er van overtuigd, dat ge Hereford-House niet lang als weduwe zoudt bewonen, maar ik wist niet dat ge het met Hastings-Castle verruilen zoudt. In ieder geval wensch ik u geluk, want na mijn vader kondt ge moeilijk een betere keuze doen dan Charley Hastings.’

‘Het doet mij genoegen dat gij de zaken zonder bitterheid en onbevooroordeeld beschouwt, Frederik,’ zei Lady Melusine hartelijk - een geval dat zich nog nooit had voorgedaan.

‘Ik doe mijn best steeds onbevooroordeeld te handelen,’ antwoordde Frederik eenvoudig; ‘en wat de bitterheid betreft, waarmede ik vroeger de verbintenis van mijn vader met u beschouwd heb, zoo ben ik geneigd die nu met andere oogen te beschouwen, hoewel gij, bij rijpelijk overleg, zelf zult moeten zeggen, dat het voor een jongmensch van zes en twintig jaar geen groot genoegen is wanneer hij plotseling een zes jaar jongere stiefmoeder krijgt. Tempi passati, Mylady, en daarom, laten wij de zaak maar laten rusten. In alle geval moet ik toegeven, dat ge meer van het leven verwachten kunt, dan hier in Hereford-House te zitten.’

‘Ik verheug er mij zeer over, dat wij elkaar verstaan,’ antwoordde zij en reikte Frederik met een vriendelijk lachje de hand. Hij nam ze aan, drukte ze vast, en in een hem zelf onverklaarbaren aanval van galanterie, kuste hij ze.

[pagina 299]
[p. 299]

Had hij in de toekomst kunnen zien, had hij heden geweten, wat hem later als een donderslag zou treffen, dan had hij deze mooie, kleine hand nooit meer aangeraakt.

Door de beschaduwde laan keerde zij terug, en Frederik dacht terwijl hij de rozen opbond:

‘Ik kan niets anders zeggen, dan dat zij in haar voordeel veranderd is. Ik ben zelfs geneigd, hare vroegere tekortkomingen te verontschuldigen, want men kan het een jonge, schoone vrouw toch niet kwalijk nemen, als zij van het leven genieten wil; mooi is Mylady werkelijk, ofschoon men er, naar mijn idee, meer ophef van maakt dan noodig is. Waarschijnlijk zou ik haar mooier vinden als zij niet mijn stiefmoeder was.

‘Mijn arme Mary-Rose vond ik in alle geval knapper. Dat lieve, goede kind! Waarom moest zij zoo vroeg reeds sterven, en dan nog wel waanzinnig? Gods wegen zijn ondoorgrondelijk, en wij mogen over Zijn handelingen niet morren; maar het hart breekt mij, als ik daaraan denk!’

En Frederik streek zich met den achterkant der hand over de oogen, een beweging, die hij in andere oogenblikken, als niet-‘gentlemanlike’ zou hebben afgekeurd.

Den volgenden dag antwoordde hij den hertog van Hastings, dat zijn bezoek hem aangenaam zijn zou, dat hij komen kon als hij wilde, want dat men voor hem geen omslag behoefde te maken.

De brief was in Frederik's klassieken stijl opgesteld en deed Lord Hastings, die zich in zijn elegant en prachtvol paleis te Londen bevond, veel genoegen.

‘Ik geloof dat de Herefords in tamelijk behoeftige omstandigheden verkeeren,’ merkte Sir Robert Mount-Severn op, die zooals gewoonlijk in geldverlegenheid zat en daarom zijn neef naar Londen gevolgd was.

‘'t Is best mogelijk,’ antwoordde de hertog kortaf, want hij hield niet van zijn oom, en nog minder van diens praten over andermans zaken.

‘Wanneer keert ge naar Hastings-Castle terug?’ vroeg Sir Robert na een pauze.

‘Ik weet het nog niet juist; over eenige dagen ga ik naar Hereford-House voor een kortstondig bezoek. Ik vermoed, dat gij ook wel in de buurt eenige bezoeken wilt afleggen!’

‘Willen? O ja,’ sprak Mount-Severn, ‘maar het woord willen sluit nog geen kunnen in.’

‘Nu, wat dat laatste betreft, dat hebt ge steeds aan mij overgelaten,’ merkte Lord Hastings sarcastisch op.

Mount-Severn vond het geraden te houden of hij het niet verstond en ging voort:

‘Natuurlijk vind ik het aangenamer de “season” in Londen door te brengen en daarna eenige uitnoodigingen op het land aan te nemen, dan mij op Hastings-Castle, dat op het oogenblik leegstaat, te vervelen.’

‘Ik wil volstrekt geen invloed uitoefenen op je liefhebberijen,’ antwoordde de hertog, ‘en ik wil je tegelijk zeggen, dat ik het plan heb je inkomsten te regelen. Driemaandelijks zult ge een chèque ontvangen, waarvan ge als aanzienlijk man goed leven kunt. Verdere aanspraken op mijn kas zult ge achterwege moeten laten, want ze zullen absoluut niets uitwerken.’

Mount-Severn beet zich op de lippen.

‘Dus zal ik geheel van de genade van den zoon mijner zuster afhangen,’ sprak hij.

‘Hebt ge het dan anders gewild?’ klonk de eenvoudige vraag. ‘Ik zou ook niet weten, hoe ge op je eigen beenen zoudt kunnen staan en welke betrekking ge zoudt bekleeden, daar reeds het geringste je te veel is. Nu kunt ge een vast jaargeld krijgen en wensch ik verschoond te blijven van voortdurende aanvallen op mijn beurs.

‘Zie toch eens hoe Frederik Hereford de armoede, waarin zijne familie buiten zijn schuld verkeert, tracht op te heffen; hij werkt waarlijk met groote zelfverloochening. Maar - hij heeft ook geen bloedverwant die als de rijkste pair uit het land bekend staat.’

Mount-Severn blies groote rookwolken uit zijn sigaar voor zich heen. De woorden van zijn neef hadden hem getroffen, te meer daar hij wist dat zij waarheid bevatten.

‘Frederik Hereford heeft zich op een zeer bizonder standpunt geplaatst,’ sprak hij, ‘en zijn voorbeeld kan niet door een Mount-Severn worden opgevolgd.’

‘Zijn voorbeeld is dat van een man van eer, oom,’ antwoordde de hertog zeer beslist, ‘en bovendien zijn de Herefords van ouderen en beteren adel dan de Mount-Severns. Dat nog daargelaten, maar men mag niet vergeten, dat de laatste baronets van Hereford steeds met armoede te kampen hebben gehad, terwijl de Mount-Severns een rijk en in welstand verkeerend geslacht waren, totdat gij de erfenis uwer voorvaderen aanvaarddet. Vergeef mij, dat ik u daaraan herinner, ik wil er maar mee zeggen, dat de financieele moeilijkheden, waarin ge verkeert, geen gevolg zijn van uw erfenis.’

Mount-Severn wist zelf heel goed, dat zijn neef het thema, dat betrekking had op zijne geld verkwisting, niet dan ongaarne aanroerde, maar de hertog zag er zich zedelijk toe verplicht, hoewel hij wel wist, dat het ‘paarlen voor de zwijnen’ waren. Mount-Severn was nu eenmaal een doorbrenger, en zou het wel zijn heele leven blijven, want ‘wat Hansje niet leert, zal Hans niet kennen.’

(Wordt vervolgd.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken