Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 3 (1901)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 3
Afbeelding van De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 3Toon afbeelding van titelpagina van De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 3

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (23.38 MB)

Scans (75.58 MB)

ebook (24.92 MB)

XML (2.38 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 3

(1901)– [tijdschrift] Huisvriend, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 354]
[p. 354]

XI.

‘Nu, Mylord, ongeloovige Thomas, zijt ge nu ook overtuigd, dat het hier spookt?’ riep den volgenden morgen miss Bane, toen de hertog en zijn gemalin in de ontbijtzaal traden.

‘Er gebeuren meer dingen tusschen hemel en aarde, waarvan men zich geen rekenschap kan geven,’ sprak Lady Carlyle met een veelbeteekenend hoofdschudden.

‘Als ge een komplot gesmeed hebt, om mij met dien onzin te vervolgen, dames, dan ga ik maar liever weg,’ sprak de hertog met den deurknop in de hand.

‘Blijf maar kalm hier, Mylord,’ lachte miss Louise, ‘we zullen in 't vervolg u niet meer plagen.’

‘Maar ge zult het nu toch niet meer willen loochenen, nu ge het spook met eigen oogen gezien hebt?’ riep Lady Carlyle ontsteld uit.

‘Ik heb toch grooten lust het te doen,’ sprak de hertog geërgerd; ‘gun toch de arme Lady Besz haar rust.’

‘Maar wat was het dan, dat ge gisteren gezien hebt?’

‘In ieder geval iemand die er pret in heeft om als Lady Besz rond te dwalen, en de menschen schrik aan te jagen.’

‘Alles goed en wel, maar waar zou dan die persoon de kleeren vandaan halen?’

‘Er is nog genoeg van dien ouden rommel in huis om tien van die dames mee te kleeden,’ antwoordde Lord Hastings droog.

Lady Carlyle ergerde zich zichtbaar, maar zij zei toch kalm:

‘Toegegeven. Maar hoe komt die persoon dan aan dezelfde trekken van Lady Besz? Zoover ik weet, bevindt zich onder den ouden rommel in het slot niet zulk een gelaat.’

‘Dat is het eenige, wat ook mij vreemd lijkt,’ bekende de hertog, ‘maar er kan wel iemand zijn die op Lady Besz gelijkt, en een der dienstboden kan wel als zoodanig komen spoken.’

‘Deze redenen zijn zeer gezocht,’ riep Lady Carlyle boos en voegde er trotsch bij: ‘De schoone trekken van Lady Besz kunnen slechts een erfdeel der Hastings-Carlyle zijn.’

Miss Bane had oplettend dit gesprek gevolgd, terwijl Melusine kalm ontbeten had.

‘Word niet boos, Mylord,’ hernam het meisje na eenigen tijd, ‘als ik het gesprek weer op Lady Besz breng, ‘maar mijn vraag is nu aan de hertogin gericht. Hebt u het spook gisteren ook gezien, Mylady?’

‘Ik maakte er Charley juist opmerkzaam op,’ antwoordde Melusine.

‘En...?’

‘Wat bedoelt ge, Louise?’

‘Loochent gij het ook, zooals de hertog?’

‘Ik kan niet loochenen wat mijn oogen gezien hebben,’ antwoordde Melusine onverschillig, ‘maar ik voel wel neiging om mij bij Charley's meening aan te sluiten.’

‘Natuurlijk, gij vrijgeesten zijt het allen met elkaar eens,’ sprak Lady Carlyle boos, ‘en niemand gelooft meer aan het bestaan van een spook.’

Miss Bane en Melusine lachten luid, zelfs de hertog kon het niet laten.

Het gesprek werd nog eenigen tijd op dezelfde wijze voortgezet, totdat het plotseling werd afgebroken door het verschijnen van een donker hoofd om het hoekje van de deur.

‘Nu, kinderen, daar ben ik,’ klonk het plotseling. ‘Kom ik nog vroeg genoeg voor het ontbijt?’

‘Frederik, oude jongen, wees welkom!’ riep de hertog opspringend, en trok de aangekomene in de kamer.

Ook Melusine stond op en kwam haar voormaligen stiefzoon met uitgestrekte hand te gemoet.

‘Welkom op Hastings,’ sprak zij met een lief lachje; zij had bij dezen man zooveel goed te maken.

‘Wij hadden reeds aan je komst getwijfeld, daarom doet het ons dubbel pleizier,’ riep de hertog en nam zijn gast hoed, stok en jas af, terwijl Melusine hem voorstelde:

‘Tante Anne, Sir Frederik Hereford, Lady Carlyle, Miss Louise Bane.’

Lady Carlyle maakte de opmerking, dat zij reeds twee jaar geleden met Frederik kennis had gemaakt, en terwijl deze iets mompelde van een ‘ongeluksjaar’, zette hij zich aan het ontbijt.

‘Ik zou al vroeger gekomen zijn, Hastings, maar een landbouwer kan moeilijk zijn bezittingen in den steek laten. Eerst had ik mijn voorjaarsbezigheden, toen den hooioogst, daarna den grooten oogst, toen moest ik mijn rozen voor den winter inpakken, - neen, er is op het land altijd overvloed van werk.’

‘Hebt ge een goeden oogst gehad, Sir Frederik?’ vroeg Melusine belangstellend.

‘Dank u, Mylady, het is zeer vriendelijk van u dat te vragen. Ja, alles is naar wensch gegaan, ik heb den interest kunnen betalen en zelfs nog wat overgehouden om Hereford-House te restaureeren. Zonder zorgen gaat het niet, maar u zult eens zien hoe goed het oude nest er nog eens zal uitzien. Stel u eens voor, Mylady, ik heb de vergulde meubels in het blauwe salon laten opknappen en opnieuw overtrekken, natuurlijk weer met blauw damast, maar met grijze doeken erover voor het stof. Als er niets tusschenbeiden komt, krijgt de eetkamer het volgend jaar een beurt. De ham is uitstekend, Hastings, en de kippen dito.’

‘Voor wien knapt ge in Godsnaam Hereford-House zoo op?’ vroeg Hastings. ‘Ge kunt toch onmogelijk het groote slot alleen bewonen. Je moet trouwen, oude jongen.’

‘Charley heeft gelijk, Frederik,’ zei Melusine lachend.

Frederik zag haar ernstig aan.

‘Gij weet het best, Mylady, dat ik het niet doen zal,’ sprak hij. ‘Sedert Mary-Rose dood is...’

Hij zweeg en Melusine was doodsbleek geworden.

De hertog zag het, maar merkte het niet op.

‘Wie was Mary-Rose, Sir Frederik?’ vroeg Lady Carlyle deelnemend.

‘Slechts een vondeling, Mylady, door mijn ouders opgevoed als hun eigen kind, het liefste wezen dat men zich op de wereld kan voorstellen en daarbij op en top een dame. Het doet mij hier’ - en Frederik legde de hand op het hart - ‘nog altijd pijn, als ik er aan denk; het wordt ook nooit beter.’

Er ontstond een kleine pauze.

‘Ge zult wel vermoeid zijn, Frederik, ik zal je naar je kamer brengen,’ zei de hertog, en zijn gast stond op.

‘Denk er om, Sir Frederik, het spookt hier!’ riep miss Bane hem schertsend na.

‘Dank voor uw goeden raad, miss Bane,’ antwoordde Frederik opgewekt; ‘ik geloof alleen maar aan spoken van vleesch en been.’

‘Vóór ge zulke dingen zegt, mocht ge u eerst wel door den hertog laten onderrichten,’ voegde het meisje er lachend bij.

De heeren verlieten de kamer en de hertog zag zich verplicht, of hij wilde of niet, Frederik de geschiedenis van de verschijning te vertellen.

‘Onzin,’ sprak de laatste lachend.

‘En toch is het mij door de sprekende gelijkenis onverklaarbaar,’ besloot de hertog, terwijl hij zijn gast in diens kamer achterliet en zich naar den noordelijken vleugel begaf met het doel om met Mr. Roy over de verschijning te spreken, want hij begreep dat het noodig was, dat er een eind aan de zaak kwam, vóór zij onheil stichtte.

Onderweg dacht hij er over na wat Melusine aanleiding kon gegeven hebben om bij Frederik's opmerking over zijn pleegzuster zoo bleek te worden, en weer kwam er twijfel in zijn gemoed.

‘Het zou vreeselijk zijn als ik niet ontdekken kon waar

[pagina 355]
[p. 355]

die verschijning vandaan komt,’ sprak hij; ‘het is onrechtvaardig van mij dat ik dezen argwaan niet van mij af kan zetten, maar waar vind ik licht?’

Zooals gewoonlijk vond hij Mr. Roy begraven onder zijn boeken.

‘Gij zult nog ziek worden, als gij altijd de stof der boeken inademt,’ sprak de hertog, terwijl hij den kleinen geleerde de hand drukte.

Deze schudde het hoofd en lachte.

‘Ik gun mij dagelijks één of twee uur versche lucht, en deze stof behoort nu eenmaal tot mijn bestaan.’

‘Dat is ook zoo, Roy. Maar wat houdt je toch zoo druk bezig tegenwoordig?’

‘Iets zeer gewichtigs, Mylord, maar ik vertel het u nog niet, het moet een verrassing voor u zijn.’

‘Gij maakt mij nieuwsgierig, Roy. Apropos, mijn vrouw is ontstemd over je.’

‘Zoo?’

Zoodra de hertog over zijn vrouw sprak, was er een harde trek op Mr. Roy's gelaat gekomen. Hij deed niet eens de moeite naar de reden van Mylady's boosheid te vragen.

De hertog had een boek gegrepen, dat aan zijn gedachten een andere richting gaf, terwijl Mr. Roy onrustig op zijn stoel heen en weer schoof en zijn vingers liet kraken, een bewijs, dat hij iets op het hart had.

‘Mylord, ik zou een ernstig woord met u willen spreken.’

De hertog keek op en legde het boek weg.

‘Gaarne, Mr. Roy. Geldt het de ontcijfering van een handschrift of iets anders?’

De kleine geleerde hoestte.

‘Neen, Mylord, dat is het niet; wat ik te zeggen heb is van privé aard, maar - maar -’

‘Je maakt mij nieuwsgierig, beste Roy.’

De geleerde herhaalde zijn geliefkoosde beweging met de vingers en zei:

‘Ik hoop, Mylord, dat ge mij als een vriend beschouwt, die het goed met u meent.’

‘Of ik het doe!’ riep de hertog hartelijk. ‘Ge zijt al sedert twintig jaar een vriend des huizes; wat ik weet, heb ik aan u te danken. Wees overtuigd, dat ik uw raad hoogacht; hij heeft mij altijd zegen gebracht, waar gij hem gegeven hebt.’

‘Ja, Charley, ik hield van je, zooals een vader van een kind houdt,’ zei de oude man plechtig en voegde erbij: ‘Ik zweer je bij God, dat hetgeen ik je te zeggen heb, je tot heil moet dienen, al zal het ook bitter zijn. De boom des levens draagt bittere vruchten, maar zij moeten ook geplukt worden. Ge hebt tot heden toe slechts de zoete vruchten geproefd.’

‘Niet altijd, Roy.’

‘'t Is mogelijk, maar er zijn ook dingen, die hoewel zij verborgen blijven, toch schande en leed over iemand brengen. Misschien zult ge boos op mij zijn, als ik zaken bespreek die mij eigenlijk niet aangaan, maar mijn plichtgevoel en mijn liefde voor u drijven mij ertoe.’

‘Roy,’ sprak de hertog met een beklemd gemoed, ‘je woorden jagen mij bijna schrik aan.’

‘Ik zal kort zijn,’ antwoordde de geleerde. ‘De geschiedenis, die ik je vertellen wil, speelt in Hereford-House. Daar werd achttien jaar geleden een meisje te vondeling gelegd, dat toen 1½ jaar oud was. Het kind werd door Sir Ralph liefderijk opgenomen en door diens eerste vrouw in haar eigen stand opgevoed. Mary-Rose, zoo heette de kleine, werd als een lid der familie beschouwd, tot Melusine Holwell in huis kwam, om spoedig daarop Sir Ralph's tweede vrouw te worden. Dit bracht een groote verandering in de positie van Mary-Rose, want Melusine behandelde haar niet als haars gelijke, maar gebruikte het meisje zelfs als kamenier. Sir Ralph was te zwak om dit te beletten, tot groot verdriet van Sir Frederik, die Mary-Rose beminde en zich in stilte met haar verloofd had. Lady Hereford nam het mooie meisje mee, toen zij vóór twee jaar hier op Hastings-Castle was, en ook hier deed zij dienst als kamenier. Toen vond zij, op aanraden van de huishoudster, den weg naar mij om boeken te halen en daarin in haar vrijen tijd te studeeren - kort en goed, zij werd mijn leerling. Maar de studietijd was gauw voorbij, want Sir Ralph stierf en de familie Hereford keerde naar huis terug. Spoedig daarop moest Sir Frederik voor zaken naar Londen, en toen hij terugkwam, kreeg hij de tijding, dat Mary-Rose dood was. Meer kan ik u voor 't oogenblik niet zeggen, Charley, maar ik smeek je, vraag aan Mylady, wat er in de afwezigheid van Sir Frederik met Mary-Rose gebeurd is.’

De hertog had den geleerde kalm aangehoord.

‘En om welke reden moet ik juist mijn vrouw daarnaar vragen?’ vroeg hij op bijna klankloozen toon.

‘Ook dat kan ik u niet zeggen. Maar vertrouw op mij, mijn eenige beweegreden in deze zaak wortelt in mijn liefde en dankbaarheid voor u.’

De hertog stond op en liep langzaam door het vertrek. Waarom had Melusine hem nooit van deze vondeling verteld? Waarom werd zij zoo bleek toen Frederik den naam van het meisje noemde?

‘Ik zal aan je verzoek voldoen, Roy, en er mijn vrouw naar vragen,’ sprak hij eindelijk; ‘voor een ander zou ik het stellig niet doen, want ik houd niet van geheime zaken, maar ik ben overtuigd dat gij slechts edele beweegredenen hebben kunt om zoo te handelen.’

‘Ik dank je, Charley,’ sprak de geleerde hartelijk en voegde erbij: ‘Je verblijf in Londen heeft je toch niet te veel inspanning gekost, je ziet er dunkt me zoo vermoeid uit.’

‘Het tegendeel is waar,’ antwoordde hij, ‘want mijn vrouw werd er bewonderd en gevierd. Maar ik heb gisteren dingen gehoord, die mijn zenuwen hebben aangedaan. God geve, dat het niet waar is.’

Mr. Roy antwoordde niet, maar streek zich met de hand over de oogen.

De hertog verliet den boekentoren met een pijnlijk gevoel, dat hij niet nalaten kon zelfs den naam van hopeloosheid te geven. Het afgeluisterd gesprek in de spoorwegcoupé had hem reeds zoo gepijnigd; - wel had een blik uit Melusine's oogen alle hersenschimmen op de vlucht gejaagd, maar nu kwamen zij hem weer vervolgen.

Hij betrad het terras, dat aan de voorzijde van het slot uitkwam, en ontmoette Melusine, en toen hij haar zag stralend van jeugd en schoonheid, verdween weder alle twijfel. Zij droeg in de hand een ruiker van narcissen en rozen, die zij met een touwtje samenbond.

‘Ik heb de broeikas geplunderd, Charley,’ riep zij hem tegemoet; ‘tante Anne houdt zooveel van deze bloemen en ik wilde er haar mee verrassen. Ik heb een prachtig plan bedacht, Charley.’

‘Zoo, en mag ik het weten, lieveling?’

‘Natuurlijk, Charley, want gij zult mij bij de uitvoering ervan behulpzaam moeten zijn; maar ééns voor altijd, je mag me niet uitlachen. Ik heb een onbedwingbaren lust om een huwelijk tot stand te brengen.’

Hij lachte goedig en vroeg wie zij op het oog had.

‘Nu, als ik de hoofdpersonen genoemd heb, zult ge moeten toegeven, dat ik geen betere keus had kunnen doen.’

‘Je maakt mij werkelijk nieuwsgierig, lieveling.’

‘De personen, die ik met mijn medewerking naar het echtaltaar hoop te kunnen zien gaan, zijn: Sir Frederik Hereford en Miss Louise Bane.’

Over het voorhoofd van den hertog trok een wolk. De naam van Frederik bracht hem weer de woorden van Mr. Roy in herinnering.

‘Nu - en vindt mijn plan geen instemming bij je?’ vroeg Melusine teleurgesteld.

‘Dat niet, Melusine, maar ik vrees dat Frederik niet zal willen. Zijn woorden van van morgen...’

[pagina 356]
[p. 356]

‘Laat hij maar eerst op Louise verliefd worden, dan komt de rest van zelf wel. Zijn verstand zal hem ook wel zeggen, dat het niet dom zou zijn Louise tot vrouw te nemen, want tante Anne heeft mij zelf gezegd, dat het meisje, behalve eenige legaten aan inrichtingen, haar universeele erfgenaam is.’

De hertog antwoordde niet. Onrustig liep hij heen en weer, terwijl zijn vrouw kalm de bloemen schikte.

‘Maar Charley, wat heb je toch?’ riep zij hem ten laatste half lachend, half ernstig toe. ‘Ik zou het zoo aardig vinden eens een bruiloft mee te maken, ik heb er nog nooit een bijgewoond, behalve de mijne natuurlijk, maar voor het bruidspaar zelf is dat niet zoo erg prettig.’

De hertog bleef vóór Melusine staan en zag haar ernstig aan.

‘Den eersten keer stondt ge met krans en sluier voor het altaar in de dorpskerk te Hereford, den tweeden keer op dezelfde plaats, en onder je voeten sluimerde een der edelste mannen - je eerste echtgenoot,’ sprak hij langzaam.

‘Charley!’

Het was als een bange kreet, die haar lippen ontsnapte, en angst sprak uit al haar trekken.

De hertog keek haar doordringend aan.

‘Waarom schrik je zoo bij het noemen van den naam van Sir Ralph, Melusine?’ vroeg hij.

Zij streek met haar zakdoek over de oogen en haar stem klonk weer als voorheen, toen zij antwoordde:

‘Niets, Charley, 't is door den vreemden toon, waarmee ge over hem spreekt, dat ik schrikte. Ik hoor niet graag over dooden spreken.’

Zij zag lachend tot hem op, maar het was een gedwongen lachje en haar handen beefden toen zij den ruiker, die op den grond gevallen was, opraapte.

De hertog zag het en zuchtte diep; het was hem plotseling of de grond onder hem wegzonk. Was dit beven, dit schrikken een bewijs van schuld? Was het dus waar wat die twee elkaar verteld hadden, dat Melusine haar eersten man tot vertwijfeling gebracht en in den dood gedreven had?

Hij schudde evenwel met geweld deze booze gedachten van zich af.

(Wordt vervolgd.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken