Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het zal koud zijn in 't water als 't vriest (1980)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het zal koud zijn in 't water als 't vriest
Afbeelding van Het zal koud zijn in 't water als 't vriestToon afbeelding van titelpagina van Het zal koud zijn in 't water als 't vriest

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.56 MB)

XML (0.73 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

prognosticatie
satire


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het zal koud zijn in 't water als 't vriest

(1980)–Hinke van Kampen, Herman Pleij, Bob Stumpel, Annebel Venmans, Paul Vriesema, Anoniem Het zal koud zijn in 't water als 't vriest–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
Regelnummers proza verbergen
[pagina 56]
[p. 56]

Ulenspieghel

Al op de titelpagina en in de eerste regels van de eigenlijke tekst wordt nadrukkelijk gerefereerd aan de beroemde volksboekheld Ulenspieghel. Zeer waarschijnlijk gebeurt dat vooral om de aantrekkingskracht van deze spotprognosticatie op het 16e-eeuwse koperspubliek te vergroten. Niet alleen verbergt de auteur van deze in 1560 verschenen drukwerkproduktie zijn identiteit achter het pseudoniem ‘sloctoor Ulenspieghel’, ook de houtsnede op de titelpagina verwijst rechtstreeks naar de Ulenspieghelfiguur. We zien 'm daar op jonge leeftijd, terwijl hij bij zijn vader achter op het paard zit en de voorbijgangers, door het oplichten van zijn hemd, een blik gunt op zijn achterste. Een vrijwel gelijke voorstelling kun je aantreffen op de titelpagina van de oudst bekende Nederlandse editie van het volksboek van Ulenspieghel, die in of na 1525 door Michiel Hillen van Hoochstraten in Antwerpen werd uitgegeven.Ga naar eind108 Daar verwijst de prent naar het hoofdstukje ‘Hoe Ulenspieghel achter sinen vader sadt op een peert thonende sijn scalcheyt’.Ga naar eind109 In de spotprognosticatie heeft de houtsnede geen specifieke functie meer: er wordt niet verwezen naar een bepaalde passage uit de tekst. Tenslotte wordt in een monoloog (r. 13-34) verklaard hoe het komt dat Ulenspieghel, die volgens het volksboek immers al dood en begraven is, toch zijn medewerking kon verlenen aan de totstandkoming van de prognosticatie. De vindingrijke verklaring is: ‘Al sterft er een Ulenspieghel, oft al wort hi verloren, Daer wordtter wel seven daerteghen gheboren’ (r. 30-1). In de rest van de tekst - de proloog en de eigenlijke prognosticatie - wordt vervolgens nergens meer aan Ulenspieghel gerefereerd.

De tekst werd uitgegeven door Marie Ancxt, de weduwe van drukker Jacob van Liesveldt, die na de dood van haar man in 1545 de leiding in het bedrijf had overgenomen en haar activiteiten tot 1566 zou voortzetten. Haar fonds bestond voor een belangrijk deel uit Nederlandstalige volks- en triviaalliteratuur.Ga naar eind110

Het enige bekende exemplaar van deze editie wordt bewaard in de Koninklijke Bibliotheek te Brussel.Ga naar eind111 Het gaat om een uitgave in quartoformaat, bestaande uit één katern van vier bladen. Noch in formaat, noch in omvang wijkt het daarmee af van de vorm waarin serieuze en spotprognosticaties doorgaans werden uitgegeven.

De aantrekkelijkheid van deze spotprognosticatie blijkt uit het feit dat er in 1606 een herdruk van verscheen, op de markt gebracht door een uitgever die zich verschool achter het schijn-adres tot Lovendeghem. By Colofon van Bacharach inde Sterre met de Steert.Ga naar eind112 Er zijn enkele redenen om aan te nemen dat de katholieke polemist J. David (1545-1613) de kopij voor deze herdruk aan ‘Bacharach’ bezorgd heeft. Deze zelfde uitgever gaf namelijk in 1602 (niet in ‘Lovendeghem’ maar in ‘Land-uit’) een duidelijk door de traditie van de spotprognosticatie beïnvloede tekst van David uit, van wie we óók weten dat hij de Pantagruéline Prognostication van Rabelais (of zelfs een vertaling daarvan) ge-

[pagina 57]
[p. 57]

kend heeft, en dat hij zich in een veelheid van geschriften heeft gekeerd tegen de uitwassen van bijgeloof.Ga naar eind113

Bij deze editie 1606 hebben we te maken met een zeldzaam rechtstreekse herdruk van de hier uitgegeven tekst; de schaarse substantiële varianten zullen in de aantekeningen besproken worden.

Op de voordrachttekst die aan U is voorafgegaan werd hiervóór (p. 43-5) al uitvoerig ingegaan: we nemen voor zeker aan dat de tekst een voor de drukpers omgewerkte versie van die voordracht van een zot met zijn marot representeert. Omdat bijna alle uiterlijke sporen van een rolverdeling ontbreken of zijn uitgewist, is het niet mogelijk om met zekerheid alle regels aan te wijzen die tot de tekst van de marot behoord hebben, al koesteren we toch gerede zekerheid over een aantal plaatsen die we in de aantekeningen nader zullen bespreken. Noodgedwongen volstaan we ermee te wijzen op de mogelijkheid dat de resterende onverwachte wendingen, burleskheden en onzinregels, en in het bijzonder de spreekwoorden, wendingen in zeispreuken, uitdrukkingen en verdraaiingen daarvan, hebben behoord tot de tekst van de marot. In zijn gedrukte vorm lijkt de tekst ook parodiërend te verwijzen naar de rederijkersballade, gelet op de kenmerken die een historielied in die vorm (over Maarten van Rossum) daarvan geeft: ‘... met vele scoone vermaningen ende doctrynen, met oeck gemeyn proverbien ende sluytregelen in elcke clausule [...]’.Ga naar eind114

De citaten uit het dagelijkse leven van venters, kijvende vrouwen en hoertjes die een klant aan de haak slaan, kunnen waarschijnlijk het best worden toegeschreven aan de hiervoor met verdraaide stem sprekende zot.



illustratie

[pagina 59]
[p. 59]

Een schoone ende wonderlijcke prognosticatie
van sloctoors Ulenspieghels calculatie,Ga naar voetnoot2
in beede boeverijen seer hooghe gheleert,Ga naar voetnoot3
daeromme wort hi van groote hanssen gheëert.Ga naar voetnoot4
Naer d'ezele conste ghepractiseert sonder abuysGa naar voetnoot5
op den meridiaen van 't verrevermaerde gasthuys.Ga naar voetnoot6
Coopt, leest, lacht ende wilt wel verstaen,Ga naar voetnoot7
daer en cleeft gheen dertichhondert guldens aen.Ga naar voetnoot8

9Gheprint t'Antwerpen met consente van den Hove, op die Camerpoortbrug-Ga naar voetnoot9 10ghe, in den Schilt van Artoys, by die Weduwe van Jacob van Liesveldt. Anno 11MDLX.

 

12Onderteekent, P. de Lens.Ga naar voetnoot12

Ulespieghel spreect

 
Eens was ick gheboren en dickmael genoopt.Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Mijn ouders hebben tevergeefs op mi ghehoopt,
 
want ick en wilde noyt mijn leven niet veel dueghen,
 
Nochtans en looch ick noyt cleene lueghen.
 
Al was uutermaten avontuerlijc mijn beghin,
 
't Vervolch en was niet avontuerlijcker te min.
20[regelnummer]
En al meent eenyegelijck mijn guychelspel te weten,Ga naar voetnoot20
 
Ick en hebber nochtans noyt maer drie bescheten,
 
Maer ick hebber veel beveesten ende bedroghen;Ga naar voetnoot21-2
 
Segdy contrarie, soo hebdy seer gheloghen.Ga naar voetnoot23
 
Veel hoopten en baden dickwils om mijn sterven,
25[regelnummer]
Maer quaet cruyt can al te qualijck bederven.Ga naar voetnoot25
 
Veel meenen oock dat ick doot ben en overleden,
 
Maer Ulespieghel leeft noch op den dach van heden.Ga naar voetnoot27
 
Al sijn die menighe seer herdt van opsette,Ga naar voetnoot28
 
Sy draghen nochtans Ulenspieghel onder die bonette.Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
Al sterft er een Ulenspieghel, oft al wort hi verloren,
 
Daer wordtter wel seven daerteghen gheboren.
 
Aldus en can ick my tot sterven niet begheven,
 
Want Ulenspieghel sal eewelijck blijven leven.
 
't Is een fray constenaer die my heeft gheweven.
[pagina 61]
[p. 61]

Die BachtenlogheGa naar voetnoot35

 
Ick en weet wat van dees pronselinghe scrijven,Ga naar voetnoot36
 
Nochtans waer 't jammer dattet achter soude blijven.Ga naar voetnoot37
 
Aldus wil ick myselven daertoe gaen stouwen
 
Om een cleen prognosticatiken te brouwen.
40[regelnummer]
Ende eerst voor de protelloghe suldy weten,Ga naar voetnoot40
 
Dat ghi d'eerste beetken moet nuchteren eten,Ga naar voetnoot41
 
's Morghens als ghy uut uwen bedde coemt ghesprongen.
 
Soo d'ouders pijpen sullen, so danssen die jonghen.
 
Ick wil u nu hier in 't smalle gaen verclarenGa naar voetnoot44
45[regelnummer]
Wat ons toecomen sal van oude verre jaren
 
Ende wat ons eerghisteren staet te gheschieden,
 
Want dat gheleden is, is goet te bedieden.Ga naar voetnoot47
 
Dus luystert naer my ende wilt den keest smaken.Ga naar voetnoot48
 
Die minst gheslapen heeft sal aldermeest waken.
50[regelnummer]
Al en come 't niet juyste alsoo 't hier staet ghescreven,Ga naar voetnoot50
 
Denct 't sal noch comen, muechdy langhe leven.Ga naar voetnoot51
 
Die 't niet en wil ghelooven, die gae sijn ganghen,
 
Hy en sal oock gheenen aflaet ontfanghen.Ga naar voetnoot53
 
Ick pleghe te schrijven veel wonderlijcke grillen
55[regelnummer]
Van ijseren, tinnen, houten en ghelasen brillen,
 
Hoe men 't volck nu daeraf siet vliën en wijcken,
 
Omdat si al leeren door die vingheren kijcken.Ga naar voetnoot54-7
 
Swijcht nu Protelloghe, ick wil gaen beghinnen.Ga naar voetnoot58
 
Tsjarent sullender veel meyskens liever naeyen dan spinnen.Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
Die meest in de kuecken is, crijcht die beste vinnen.Ga naar voetnoot60
[pagina 62]
[p. 62]


illustratie

[pagina 63]
[p. 63]

Van den eclipsis der manenGa naar voetnoot61

 
Eclipsis, mipsis, hipsis, pripsis, calipsis,Ga naar voetnoot62
 
In 't hooghe schaelliënhuys, sittende op den tripsis,Ga naar voetnoot63
 
Driëndertich halve mijlen van 't Drakenhoot,Ga naar voetnoot64
65[regelnummer]
Ontrent van sesthien scherpe puncten groot.Ga naar voetnoot65
 
Ick en weet van naelden, messen oft spellen;Ga naar voetnoot66
 
Gheraedt ghij er selve naer, ick en can niet tellen.
 
Den eclips sal dueren in 't keeren en in 't wenden alGa naar voetnoot68
 
Van dat hi beghint totdat hi voleynden sal,
70[regelnummer]
Tsanderdaechs voor Bamisse, te vijfthien urenGa naar voetnoot70
 
Voor de noene, sal men dit al sien ghebueren.
 
Seer groot ende wonderlijck wort sijne operatieGa naar voetnoot72
 
In kisten, tesschen, borssen en lappen t'elcker spatie,Ga naar voetnoot73
 
Sonderlinghe in de mijne, dies ben ick onverdult.Ga naar voetnoot74
75[regelnummer]
God betert, sey vrouw Backers, en het was huer schult.
 
Noch sal hy causeren veel siecten ende plaghen,Ga naar voetnoot76
 
Door veel slampampens verquaedde maghen,Ga naar voetnoot77
 
Leepe ooghen, roode nuesen en bevende handen.Ga naar voetnoot78
 
D'oude wijfkens hebben ghemeenlick quade tanden.

Van die regerende heeren des jaersGa naar voetnoot80

 
Venus en Mars sullen dit jaer meest regneren:Ga naar voetnoot81
 
Mars in 't oorloghen en Venus in 't boeleren.Ga naar voetnoot82
 
Ende in de winter comender noch drie in 't lant:
 
Monsieur Blaeubeck, Druypnuese en Clippertant.Ga naar voetnoot84
85[regelnummer]
Die niet en wil betalen, schabbeken is goet pant.Ga naar voetnoot85

Van die vier tijden des jaersGa naar voetnoot86
Ende eerst van den lenten

 
Die lente beghint en springt uuter muytenGa naar voetnoot88
 
Als 't loof en die bloemkens beghinnen uut te spruyten.
90[regelnummer]
Och, hoe vrolick sal wesen elck venuscamenierken,Ga naar voetnoot90
 
Makende met die liefste een blijde chierken,Ga naar voetnoot91
 
Als een dierken doorschoten met Venus' schichte!Ga naar voetnoot92
 
't Is: ‘Al goeden avont, cousijn’, ‘God groete u, nichte’.Ga naar voetnoot93
[pagina 64]
[p. 64]
 


illustratie
Zon


[pagina 65]
[p. 65]
 
Sy schicken 't seer lichte; 't is: ‘Vaert wech verdriet’.
95[regelnummer]
Maer corts daernaer gaet den buyck op dat men 't siet.Ga naar voetnoot95
 
Dan is 't: ‘Och lacen, och ermen, noyt meerder plaghen!’.Ga naar voetnoot96
 
't Ware al lecker dinck, moest men gheen kint draghen:Ga naar voetnoot97
 
Men vonde nauwe een maecht op seven mijlen in 't ronde.Ga naar voetnoot98
 
Sy ontsien het kintdraghen meer dan die sonde.Ga naar voetnoot99
100[regelnummer]
Dees leelijcke wijfs sullen 't oock seer quaet hebben,
 
Die de mans een luttelken fraey en delicaet hebben.Ga naar voetnoot101
 
Want die leelicste vrouwen, het dient hier vertelt,
 
Sullen meest zijn met die jalousije ghequelt.
 
In dees tijt sullen sulcke mans niet om verroeckenGa naar voetnoot104
105[regelnummer]
't Wijf wel laten sitten en een schoonder soecken.
 
Dan sal 't wijf allesins loopen ende rinnen:
 
‘Och, waer is dees man? Ick moet ontsinnen!’Ga naar voetnoot107
 
Tsavonts als hy thuys coemt wordt er groot ghekijf:
 
D'een sal roepen en tieren, d'ander sal smijten op 't lijf.Ga naar voetnoot109
110[regelnummer]
Van sulck bedrijf soude men wonder verhalen:Ga naar voetnoot110
 
‘Ick behoef 't selve wel, ghi en dorft elders niet dralen,’Ga naar voetnoot111
 
Sal 't wijf segghen, ‘Ick wou dattet ware d'laetste.’Ga naar voetnoot112
 
Maer die de slaghen vangt die hevet 't quaetste.
 
Van sulcx vele te hooren ben ick wel ter cuere moe.Ga naar voetnoot114
115[regelnummer]
De pot loopt overe, nichte, sluyt die duere toe.Ga naar voetnoot115

Van den somere

 
Als die lente uut is, 's morghens naer de noene,Ga naar voetnoot117
 
Beghint de somere met den heeten saysoene.
 
Dan mueghen die meyskens wel, die seer verladen sijn,Ga naar voetnoot119
120[regelnummer]
Henlieden in Sint-Jorisvissop baden fijn.Ga naar voetnoot120
 
Want door die groote hitte sal men dan seere sweeten.Ga naar voetnoot121
 
Sonder vier sal men qualick ovens connen heeten.Ga naar voetnoot122
 
Dan comen die hontsdaghen en, soo 't volck wil callen,Ga naar voetnoot123
 
Sullender alteveel misbrieven vallen.Ga naar voetnoot124
125[regelnummer]
Dan sal men oock thiende gheven van d'elfste schoven.Ga naar voetnoot125
 
't Is: ‘Wacker knapen, wacker, laet seere hoven!’.Ga naar voetnoot126
 
Dan sullen wy wel gaen brassen en vullen ons maghe.
 
Kase en broot, is dat ghebrast? Meester, 't is de plaghe.Ga naar voetnoot128
[pagina 66]
[p. 66]


illustratie
‘Dronckenscap’


[pagina 67]
[p. 67]

Van den herft

130[regelnummer]
In den herft sal men de welgheleerde seere soecken
 
Om appelen te lesen in allen hoecken.Ga naar voetnoot131
 
Dan sal men t'Antwerpen roepen om den cost:Ga naar voetnoot132
 
‘Hoort, mijnheeren, hoort! Ick hebbe goeden Rijnschen most!Ga naar voetnoot133
 
Hael most, vrouwenlost die rueck en smaeck heeft!’Ga naar voetnoot134
135[regelnummer]
Diesulcke wel om een os te crijghen eenen baeck gheeft.Ga naar voetnoot135
 
Dan sal 't sijn: druyfmisse, appelmisse en peermisse,Ga naar voetnoot136
 
En dronckaerts sullen dan hebben kermisse,
 
Drinckende by maten, dat 's: met potten en pinten.Ga naar voetnoot138
 
En door het overgheven sal de weerdinne wel quinten.Ga naar voetnoot139
140[regelnummer]
Dies sullender tsanderdaechs veel ligghen, ick wedde,Ga naar voetnoot140
 
Seer stenende van die keldercortse te bedde.Ga naar voetnoot141
 
Maer om haest te becomen van sulcken verseere,Ga naar voetnoot142
 
So moeten si achtervolghen dese nuttelijcke leere:Ga naar voetnoot143
 
Is 't dat van drincken u 's morgensvroech
145[regelnummer]
Deert het hooft oft hant versleten beeft,
 
So sult ghi nutten voor u ghevoech
 
Van het hayr des honts die u ghebeten heeft.Ga naar voetnoot144-7
 
Tsavonts droncken: ligt nere; 's morghens sieck: drinct were.Ga naar voetnoot148
 
Dit is die leere van Alexander; d'een fenijn verdrijvet d'ander.Ga naar voetnoot149
150[regelnummer]
Jan Pockaert met sijn verrotte schinckelenGa naar voetnoot150
 
Mochte op dit pas wel beghinnen te hinckelen.Ga naar voetnoot151
 
Och ghildekens, ghildekens, dat sal u temmen!Ga naar voetnoot152
 
't Is quaet water, sey de reygher, en hy en cost niet swemmen.Ga naar voetnoot153
[pagina 69]
[p. 69]

Van den winter

155[regelnummer]
Men ghebiet ende laet weten van 's wintersweghen,Ga naar voetnoot155
 
Dat ghi u moet van hout stofferen tedeghen,Ga naar voetnoot156
 
Want 't sal cout sijn voorwaer in 't water als 't vriest.
 
God seghen u, compere, 't is wel gheniest.Ga naar voetnoot158
 
Men sal niet veel coeyen in 't velt sien bijsen.Ga naar voetnoot159
160[regelnummer]
Jan Asschevijster sal het vier seer prijsen.Ga naar voetnoot160
 
Daer wort sonder hout, steen, bert oft hamereGa naar voetnoot161
 
Ghemaect seer menighe gheschilderde camere.Ga naar voetnoot162
 
Die winter is een vreemt ende onweert gast,
 
Maer Coppen Bontepelsse daer luttel op past.Ga naar voetnoot164
165[regelnummer]
't Sal reghenen als 't nat valt, ende sneeuwen mede,
 
Vriesen, haghelen en waeyen, soo 't laetstmael dede.
 
Och, hoe wel smaect by 't vier dan een lecker bete!Ga naar voetnoot167
 
Vangt dat, sey de duyvel, en hi liet een schete.Ga naar voetnoot155-68Ga naar voetnoot168


illustratie

[pagina 71]
[p. 71]

Van pays ende oorlogheGa naar voetnoot169

170[regelnummer]
't Wort oorloghe, 't wort pays; 't wort al dat men wille.
 
Raept op, knecht, sey de vrou, daer ontvalt mijn spille.Ga naar voetnoot171
 
Door Martis' oppositie salder veel ghedrays wesen,Ga naar voetnoot172
 
Maer door Venus' conjunctie sal 't wederom pays wesen.Ga naar voetnoot173
 
Dit jaer en sal men niet veel kijven sonder spreken.
175[regelnummer]
De vorsch sal dicwils teghen die crane willen steken.Ga naar voetnoot175
 
De man sal op 't wijf dickwils vergrammen.
 
D'wijf sal 's mans hooft met eenen stoele kammen.Ga naar voetnoot177
 
't Is tweëndertich jaer leden, luttel meer oft min,
 
Datter een oorloghe sal nemen haer beghin,Ga naar voetnoot179
180[regelnummer]
Daer sooveel ruyters sullen blijven ende knechten,
 
Datter seven vrouwen om een broeck sullen vechten.Ga naar voetnoot181
 
Byloye, ick wil mijn broecken wel nauwe bewarenGa naar voetnoot182
 
Om daer eenen hoop vrouwen mede te vergaren!
 
Hoe ruyterlick sullen se malcanderen trommelen!Ga naar voetnoot184
185[regelnummer]
Dan sal ick in den hoop met al mijn broecken sommelen.Ga naar voetnoot185
 
Ha ha, hoe sullen se onder die wijfs ghesletert sijn!Ga naar voetnoot186
 
Een goey eerlijc vrouwe en mach niet verbetert sijn.

Van den goeden ende dieren tijtGa naar voetnoot188

 
Dit jaer sullen die vruchten eenen grooten loop hebben.Ga naar voetnoot189
190[regelnummer]
Al dat men ghegeven crijcht sal men goeden coop hebben.
 
Daer men leckerlick eet, sal men maken goey chiere.Ga naar voetnoot191
 
't Sal al redelicken coop sijn, is 't niet te diere.Ga naar voetnoot192
 
Het coren sal dit jaer vercocht worden by maten.Ga naar voetnoot193
 
Dies veel incomen heeft, het sal hem baten.Ga naar voetnoot194
195[regelnummer]
Men sal coren en haver ter merct brenghen in sacken.
 
T'Antwerpen sal men veel boeckweykoecken backen.
 
‘Loopt, loopt, Lisken, loopt, die boter is goede coop!’Ga naar voetnoot197
 
Men gheeft twee potten melcx voor eenen stoop.Ga naar voetnoot198
 
Isser veel wijns ghewassen, men salder veel drincken.Ga naar voetnoot199
200[regelnummer]
Is 't anders, men sal se te poverlicker schincken.Ga naar voetnoot200
 
't Sal goet sijn wijn te drincken met vollen horten,
 
Maer men sal gheen op 's vyleyns tafel storten.Ga naar voetnoot202
 
Want datter ghebreck is, 't sy van anders oft van desen,Ga naar voetnoot203
 
Van quade wijfs en salder ymmers gheen ghebreck wesen.
[pagina 73]
[p. 73]
205[regelnummer]
Want Lijse Vroechrijpe en Beele metten tuyten
 
Schrijven in 't vierde bladt die Hebreeusche cluyten:Ga naar voetnoot205-6
 
‘Hoort, goey mannen, hoort, wildy wat nyeus inbijten?Ga naar voetnoot207
 
Een oude baghijne sal eenen nyeuwen foey schijten.’Ga naar voetnoot208
 
Maer liever haddick die pensen van een vercken.
210[regelnummer]
Rasch in 't jonckwijf, knecht, de vrouwe is ter kercken!Ga naar voetnoot210

Van den loop ende cours der manen

 
Als die mane nyeu is, sal se seer cleen blincken.Ga naar voetnoot212
 
Sulcke een groote koe hadde Gille Verclincken:Ga naar voetnoot213
 
Als se vol is, sal se gheheel ront wesen,Ga naar voetnoot214
215[regelnummer]
Maer soudse altoos so blijven, het soude te bont wesen.
 
Als d'oude mane uut is, dan sal se weer vernyeuwen,
 
Die 't niet en wil ghelooven, die vraghe 't Hieuwen.Ga naar voetnoot217
 
Al stondy op der kercken boven den weerhane,Ga naar voetnoot218
 
Nochtans sal 't quaet pissen sijn teghen die mane.Ga naar voetnoot219
220[regelnummer]
Men vint veel mans t'Japick met quade broecken ane.Ga naar voetnoot220

Van die veranderinghe des weers

 
Als 't schoon weer is en die quaey wijfs niet en kijven,
 
't En sal niet haest veranderen, willet alsoo blijven.Ga naar voetnoot223
 
Maer als 't verandert en nat beghint te vallen,
225[regelnummer]
Dan sal 't reghenen, haghelen oft seer sneeuballen.Ga naar voetnoot225
 
Maer al siet de locht leelick, en vervaert u niet,Ga naar voetnoot226
 
't En is niet al reghen dat altemet leelick siet.Ga naar voetnoot227
 
Want waer 't al reghen dat leelick siet op malcanderen,
 
Veel vrouwen souden dickwils in reghen veranderen,
230[regelnummer]
Dies die mans hen drincken souden van droefheyt sat.Ga naar voetnoot230
 
Vrouwe, wat lofdy u eyeren? De korf heeft een gat.Ga naar voetnoot231

Van die principale steden
Van Antwerpen

 
T'Antwerpen sal 't in den winter op 't strate vuyl sijn.
235[regelnummer]
Veel sullender spelen van cust nu mijnen cuyl fijn,Ga naar voetnoot235
[pagina 75]
[p. 75]
 
Laten hen lappen sien en 't gat aen de poorte vaghen.Ga naar voetnoot236
 
Veel meyskens sullender nae d'oude behoorte waghenGa naar voetnoot237
 
Huer casteelkens te bestormen met cleen ghewelt.Ga naar voetnoot238
 
Dan sal die vrouwe segghen: ‘Meysken, daer is u ghelt.’Ga naar voetnoot239
240[regelnummer]
En als si sullen gheproeft hebben dat lecker morseel,Ga naar voetnoot240
 
Dan sullen si gaen sitten in eenich bordeel
 
En crijghender dan die pocken door alsulck gheploch.Ga naar voetnoot242
 
Gheraedt waer si varen? In 't gasthuys. Doen se? Jae, si toch.Ga naar voetnoot243
 
Elck sal daer doen, maer 't wort in 't drinken goet bescheet.Ga naar voetnoot244
245[regelnummer]
‘Beso los manos, seinnor de vuestra merceed.’Ga naar voetnoot245
 
Die vroukens sullen gaen op si joffrouschs met doecken fijn.Ga naar voetnoot246
 
‘Car j'ay veu son robin, ma mere, je veulx Robijn.’Ga naar voetnoot247

Van Bruessele

 
Die Bruesselaers en mueghen wi niet vergheten:
250[regelnummer]
Al sijn se lecker, si mueghen noch wel kiecxkens eten.Ga naar voetnoot250
 
Maer een quaet vuyl wijf dient wel ghesmeten.Ga naar voetnoot251


illustratie

[pagina 77]
[p. 77]

Van Lueven

 
Vis disputare? Ita. Quid est ita? Ick en weet 's niet.Ga naar voetnoot253
 
Soo sijdy dan victus; 't is een schotel bescheets, siet.Ga naar voetnoot254
255[regelnummer]
Soo sullen achter straten loopen dees jonghe clercxkens.Ga naar voetnoot255
 
Maer die groote sullen maken seer luttel wercxkens
 
Van in huyskens van luxuriën 's nachs te loopen,Ga naar voetnoot257
 
Al souden si boecken, cleeren en credit vercoopen.Ga naar voetnoot258
 
Ende want se van den Keyenberch soo sijn besmit,Ga naar voetnoot259
260[regelnummer]
Daeromme so sijn se op dees dillekens temeer verhit,Ga naar voetnoot260
 
Soodat kappe en kuevel dicwils blijft voor 't ghelach.Ga naar voetnoot261
 
Hou seg, hou! Is moeyer niet thuys? Alle goeden dach!Ga naar voetnoot262

Van Ghendt

 
't Sal dit jaer te Ghendt dicwils al over noene gaen.Ga naar voetnoot264
265[regelnummer]
Want die clocke salder een telcken saysoene slaen.Ga naar voetnoot265
 
Veel sullender maken den poyaert en den moyaert,Ga naar voetnoot266
 
Maer de waghens sal men vinden ontrent den Hoyaert.Ga naar voetnoot267
 
D'wijf die den tol ontfangt spreect beter dan een stomme;
 
Conde se niet spreken, ick gaver noch twee corten omme.Ga naar voetnoot269
270[regelnummer]
Waerdy te Ghendt by een meysken alleen in haer celle,Ga naar voetnoot270
 
Wat soudy se doen? Omhelsen! Soudy? Jae ick. Dat 's een gheselle!Ga naar voetnoot271
 
Preut, sey de duyvel, en hi werp eenen Wael in de helle.Ga naar voetnoot272

Van Brugghe

 
't Is daer oock: ‘Beso les manos’, ‘Jan, coemt, cust mi nou’.Ga naar voetnoot274
275[regelnummer]
't Isser al berockelt! Dies gheve ick hem eenen jou.Ga naar voetnoot275
 
't Sal te Brugghe redelijck al goeden spoet hebben,
 
Maer die rijcke lieden sullen d'meeste goet hebben,
 
Dees meyskens wordender seer haestelijck vlugghe:Ga naar voetnoot278
 
Gheeft men se eens de nope, si vallen op den rugghe.Ga naar voetnoot279
280[regelnummer]
Alle bate helpt, sey de zee, en si piste in de mugghe.Ga naar voetnoot280
[pagina 79]
[p. 79]

Van Mechelen

 
Hebt u nu cloeckelijck, ghi Mechelse hanssen,Ga naar voetnoot282
 
Oft Sinte-Gurck sal tot uwent comen danssen.Ga naar voetnoot283
 
Wacht dat ghi niet, hoe dat u wijf kijft oft bast,Ga naar voetnoot284
285[regelnummer]
Voren en woont daer men de torven tast.Ga naar voetnoot285
 
En ghi wijfs, om vry te sijn van sulck achterdincken,Ga naar voetnoot286
 
Wilt Sinte-Gurcken dapperlijck beschincken,Ga naar voetnoot287
 
Oft hi sal comen danssen voor u duere onversaecht,
 
In teeken dat ghi voorslaept en de broeck oock draecht.Ga naar voetnoot289
290[regelnummer]
Voorwaer, die een quaet wijf heeft, is deerlick gheplaecht!

Van Iperen

 
‘Die ruese coemt, den draeck die volcht ernaer’,Ga naar voetnoot292
 
Sullen de clocxkens spelen op den Tuyndach aldaer.Ga naar voetnoot293
 
Al sijn die banckerotiers van de lotherie om den hoeck,Ga naar voetnoot294
295[regelnummer]
Nochtans schijt de lotherie in hueren broeck.
 
't Is wel ‘lotherie, dieverie’, soo men pleech te segghen,
 
Maer mocht ick 't hoochste lot crijghen, ick sou noch inlegghen.
 
Iperen sal nemmermeer in eenich beluyck quelen,Ga naar voetnoot298
 
Want die borghers connen nu al crijchsghebruyck spelen.Ga naar voetnoot299

Alle d'ander Brabandtsche ende Vlaemsche steden

 
Sullen alle dit jaer leven in grooter vreden,
 
Sooverre als 't volc malcanderen niet en ontbiedt voor recht,Ga naar voetnoot302
 
Sooverre als nyemant en slaet, stoot, kijft oft vecht.
 
De reste sal men weten als 't al openbaer is.
305[regelnummer]
Men sal gheen procureurs vinden die segghen dat niet waer is.Ga naar voetnoot305

Conclusie

 
Adieu, tot weertastens toe, God wil u ghesparen wel.Ga naar voetnoot307
 
Bidt voor my als ick achterstae, dat ick mach varen wel.Ga naar voetnoot308
 
 
 
Finis.
eind108
NK 2088, ex.: KB Kopenhagen. Vgl. voor datering Vervliet 1973. Moderne edities: Ulenspieghel ed. 1943 en Ulenspieghel ed. 1948. Vgl. i.h.a. Debaene 1970 en Honegger 1973.
eind109
Ulenspieghel ed. 1943, 5-6; Ulenspieghel ed. 1948, 3-4.
eind110
Rouzet 1975, 129-30; Resoort 1971.
eind111
BT 4360; BB, IV, 738; Zech-Du Biez 1903, nr. 109.
eind112
Zie noot 67.
eind113
Andere fake-adressen: ‘A Forchamp, Chez Colophon de Bacharach’ (1602); ‘Tot Lovendeghem, By Roosemondt Goemare, inden Voghelensanck’ (1606); ‘Tot Uranopoli In 't huys der Waerheydt’ (1611); ‘tot Hadopoli. By Poniroponus’ (1611). Vgl. BB, V, 76, 78-9, 90-1 en 91. Vgl. voor David voorts de inleiding op L (p. 163).
eind114
Victorie 1542.
voetnoot2
Van, d.i. op basis van. sloctoor, verhaspeling van doctoor, met gedachten aan slocken, d.i. vreten en/of zuipen. Komische verbastering van deze titel was populair; vgl. b.v. K 9: bottoor, Geuzenliedboek, dl. I (ed. P. Leendertz, 1924), p. 74: snottoor en MRG, i.v.: sottoor. Ulenspieghel, pseudoniem van en spotnaam voor de auteur, ontleend aan de gelijknamige hoofdpersoon van het volksboek (vgl. inleiding op deze tekst. Men heeft reeds veel veronderstellingen gedaan over herkomst, betekenis en implicaties van deze naam, waaronder die van ‘spiegel der dommen (en/of zotten)’ hier, ter typering van de humoristische en parodistische aard van de spotprognosticatie, zeker zal hebben gefunctioneerd. Deze tekst is wsch. de vroegst bekende waarin de Ulenspieghelfiguur buiten de context van het volksboek optreedt.
voetnoot3
In beede boeverijen, verdraaiing van de term ‘in beide rechten’ (= Lat.: ‘doctor iuris utriusque’), nl. het kerkelijk en het wereldlijk recht. Welke boeverijen er bedoeld kunnen worden, blijkt uit een zelfde grap in de Practica Teutsch (vgl. Appendix C, nr. 20) ‘... gemacht durch Eselberti trinckgern, yn beyden rechten, Trinck aus; Schenck ein, Doctoris [...]’, of in La prognostication des prognostications (vgl. inleiding, p. 34): ‘... composée par Caresme Prenant, Docteur es deux Facultez de Bacchus et de Venus [...]’.
voetnoot4
groote hanssen, hooggeplaatste lieden (hanssen = wsch. ironisch-dubbelz. voor ‘sullen’ en refereert daarmee mgl. aan de hooggeplaatste maar makkelijk te bedriegen lieden uit het volksboek).
voetnoot5
ezele, verhaspeling van edele. Vgl. ook K 6 en 15.
voetnoot6
meridaen, astrol. term gasthuys, tehuis voor armen en zwervers; als grappig contrast met serieuze prognosticaties die gecalculeerd heetten te zijn op de meridiaen van een bekende stad.
voetnoot7
wel verstaen, goed begrijpen.
voetnoot8
D.w.z. ‘het drukwerkje kost niet veel’.
voetnoot9
consente, toestemming. van den Hove, d.i. van het Hof te Brussel.
voetnoot12
P[hilip] de Lens, secretaris der Geheime Raad in Brussel, namens welke hij octrooien als deze ondertekende. Als zodanig actief tussen ca. 1546 en ca. 1566 (vgl. BB VII, 288).

voetnoot14
dickmael genoopt, dikwijls aangespoord of gestraft. Mgl. een woordspel met of corrupte weergave van gedoopt; vgl. althans Ulenspieghel ed. 1948, p. 1: ‘Hoe Ulespieghel driemaal op eenen dach ghedoopt was als hi gheboren was.’ Samen met r. 15-6 is het hier dan een verwijzing naar de jeugd van Ulenspieghel zoals beschreven in het volksboek, want ook daar wordt hij dikwijls gemaand om een eind te maken aan zijn ondeugden.
voetnoot20
guychelspel, bedrog, spot.
voetnoot21-2
Deze regels verwijzen naar de talrijke fecalische wapenfeiten van Ulenspieghel in het volksboek. maer = slechts; bescheten en beveesten = dubbelz. voor ‘voor het lapje gehouden’ en lett. ‘ondergescheten’.
voetnoot23
Segdy, segt ghy. contrarie, (het) tegendeel. hebdy, hebt ghy. Deze opmerking wordt wsch. gemaakt in samenspel met de marot of met het publiek.
voetnoot25
quaet cruyt, onkruid.
voetnoot27
Ulespieghel, hier (en in de regels 29, 30 en 33 steeds) als het type van de graag spottende en bedriegende schavuit.
voetnoot28
Al is menigeen zeer vastberaden, serieus.
voetnoot29
Wsch. een variant van de uitdr.: ‘er schuilt veel boeverij onder de kap’ (vgl. Harrebomée I, 73a), d.i. hier: menigeen heeft heimelijk of zonder het te weten Ulenspieghel-neigingen of -sympathieën (bonette = hoed).

voetnoot35
Bachtenloghe, verhaspeling van prologhe, met bachten (= achter) als tegenovergestelde van Lat. pro (= voor). Hier mgl. opgevoerd als sprekend personage, ‘gespeeld’ door de marot; vgl. ook de gepersonifieerde Protelloghe in r. 58. Het verschijnsel van de zgn. ‘spelende proloog’ is ook bekend uit een aantal rederijkersspelen (vgl. bv. Hummelen 1968, nrs. 1 H 7 en 7 13 en W.M.H. Hummelen, Sinnekens i.h. rederijkersdrama, 1958, p. 167-202). De hele tekst wordt beheerst door het spel tussen zot, marot en publiek, zoals nog blijkt uit interrupties als in r. 23, 58, 128, 158, 243, 253-4 en 270-1, en ook uit de wsch. aan de balladestructuur ontleende paragraaf-afsluiting met gezegde of spreekwoord. Door de fixatie in druk als leestekst is het moeilijk om uit te maken welke regels door wie werden uitgesproken. Vgl. inleiding, p. 43-7.
voetnoot36
Ick ... wat, ik weet niets. pronselinghe, verhaspeling van pronsel(en), d.i. rommel(en) met gedachte aan pro(g)nosticatie; vgl. K 1, pronstelcatie.
voetnoot37
dattet ... blijven, dat 't achterwege zou blijven.
voetnoot40
protelloghe, verhaspeling van prologhe met protelen, d.i. pruttelen, zeuren. Hetzelfde wordt gepersonifieerd in r. 58; vgl. ook K 7. suldy, sult ghy.
voetnoot41
d'eerste beetken, 't eerste hapje.
voetnoot44
in 't smalle, omkering van de vaste formulering ‘in het brede’, waarmee men placht aan te kondigen dat iets uitvoerig en diepgaand behandeld zou worden; nu fungerend als brevitas-formule: ‘in het kort’ (vgl. Lausberg 1960, dl. 1, p. 154).
voetnoot47
Want wat verleden tijd is, is goed te duiden. Dit mag men opvatten als een hekeling van de door de verdedigers der astrologie vaak gehanteerde methode van de astrologische geschiedbeschouwing, waarbij men ten bewijze van de waarheid der astrologie achteraf vaststelde wat de relatie was tussen bepaalde voorvallen en gelijktijdige hemelverschijnselen; vgl. ook K 12-4.
voetnoot48
den keest smaken, uitdr.: het fijne van de zaak begrijpen (keest = kern, pit).
voetnoot50
Al ... juyste, al komt het niet zo uit.
voetnoot51
muechdy, muecht ghy.
voetnoot53
aflaet, door een geestelijke na de biecht verstrekte (en in de 16e eeuw door de Roomse kerk kwistig rondgedeeld en verkocht bewijs van) vergeving van tijdelijke zondestraffen; ghelooven in r. 52 wordt hierdoor dubbelz. voor ‘geloven in God’.
voetnoot54-7
Deze regels vormen een variant op een bekend spreekwoord waarin de uitdrukkingen ‘zonder bril zien’ en ‘door de vingers zien’ (in de zin van: ‘net doen of je neus bloedt’, ten eigen bate) met elkaar worden gecombineerd tot een vorm als: ‘die door de vingeren kan zien heeft geen bril van doen’ (vgl. Harrebomée I, 91a; WNT 3, 1375 en F.A. Stoett, Ndl. spreekw., spreekwijzen, uitdr. en gezegden, dl. 2, 1916, p. 387, nr. 2282).
voetnoot58
Vgl. aant. r. 35 en 40; het in de woordspeling vervatte protelen = pruttelen heeft hier, doordat het min of meer als scheldwoord gebruikt wordt, ook de bijbetekenis van het pruttelen uit alle daarvoor in aanmerking komende lichaamsdelen, dat ook van elders van de marot bekend is (vgl. inleiding, p. 36-43).
voetnoot59
Tsjarent, volgend jaar. liever ... spinnen, uitdr.: liever onkuis dan kuis zijn, liever ledig dan onledig zijn; naeyen = dubbelz. voor neuken; spinnen = bekend beeld voor deugdzaamheid (vgl. J.B. Bedeaux e.a., Tot lering en vermaak, catalogus 1976, p. 41-3 en 49, Degroote 1947, p. 333, r. 163, en ook L 235).
voetnoot60
vinnen, stukjes vlees, hapjes.

voetnoot61
eclipsis, atrol. term.
voetnoot62
Wsch. in betekenisloze parodie op toverformules als ‘hocus pocus pas’, al hoeft het geen toeval te zijn dat de beginletters van deze brabbelwoorden overeenstemmen met die van termen en jargon uit titel en proloog (resp. meridiaen, huys, prognosticatie en calculatie).
voetnoot63
schaelliënhuys, huis met dakpannen; wsch. met gedachten aan de astrol. term huys. Tevens een bekende, vaker voorkomende Antwerpse huisnaam (vgl. Cartotheek Stadsarch. Antwerpen), zodat een referentie aan één bepaald huis (met voor ons onbekende implicaties) tot de mogelijkheden behoort. tripsis, mgl. een verwijzing naar de astrol. term ‘driehoek’, dubbelz. voor een driepotig krukje (vgl. ook S 63).
voetnoot64
mijlen, astrol. term en ‘aardse’ afstandsmaat van 2000 schreden. Drakenhoot, astrol. term; mgl. dubbelz. verwijzend naar een zo geheten huis.
voetnoot65
puncten, astrol. term: synoniem van graad; hier dubbelz. voor spitsen.
voetnoot66
Ick en weet, ik weet niet. spellen, spelden.
voetnoot68
eclips, eig. astrol. term; hier dubbelz. (vgl. r. 73-4) voor gebrek, schaarste. Het gebruik van deze in de hier uitgegeven teksten populaire term ‘... in schertsende toespeling op eene verdwijning van iemands middelen’ (vgl. WNT 3, 3771) is ook van elders bekend.
voetnoot70
Tsanderdaechs, de volgende dag. Bamisse, Sint-Bavodag (1 oktober), de dag waarop de jaarlijkse pacht en huur geïnd werd.
voetnoot72
operatie, werking
voetnoot73
borssen, geldbeurzen. t'elcker spatie, op elke plaats, overal.
voetnoot74
Sonderlinghe, vooral. dies ... onverdult, hierover ben ik vergramd.
voetnoot76
hy, nl. de eclips. causeren, veroorzaken.
voetnoot77
slampampens, geslemp. verquaedde, bedorven.
voetnoot78
Leepe, druipende.

voetnoot80
heeren, astrol. term.
voetnoot81
regneren, heersen.
voetnoot82
boeleren, liefde bedrijven, vrijen.
voetnoot84
Blaeubeck ... Clippertant, drie spotnamen voor personificaties van de (gevolgen der) winterse kou. Clippertant en Druypnuese treden, ook wel in elkaars gezelschap, vaker op in onze literatuur ter typering van armoelijders en zwervers. Vgl. bv. Dietsce Rime (ed. K. de Gheldere, 1896), p. 140, VGD ed. 1899, p. 103, r. 23, Styevoort ed. 1930, dl. l, p. 159, r. 4, Ordinantien 1560, fol. [A2] recto, A 31 en S 26, en vgl. ook VGD ed. 1899, p. 93, r. 11-8.
voetnoot85
schabbeken ... pant, uitdr.: er is altijd nog wel iets om te verpanden (schabbeken = versleten manteltje).

voetnoot86
tijden = seizoenen.
voetnoot88
springt uuter muyten, uitdr.: springt tevoorschijn (muyte = kooi); vgl. ook aant. A 35.
voetnoot90
venuscamenierken, lichtzinnig meisje.
voetnoot91
Pret maken met haar geliefde.
voetnoot92
Venus' schichte, pijl door Venus afgeschoten ter opwekking van liefde.
voetnoot93
Weergave in dialoogvorm van de manier waarop het venuscamenierken haar liefste aan de haak slaat; cousijn en nichte zijn eufemistische aanspreekvormen voor ‘vrijer’ resp. ‘vrijster’.
voetnoot95
gaet ... op, zwelt de buik.
voetnoot96
Och lacen, uitroep: och wee. meerder, groter.
voetnoot97
't ... dinck, d.i. het zou al te mooi zijn.
voetnoot98
Men vonde, men zou vinden. nauwe, amper.
voetnoot99
ontsien, zich schamen voor, opzien tegen; vgl. voor dit standpunt ook Jan de Weerts Nieuwe Doctrinael (ed. J. Jacobs, 1915), r. 1072-7.
voetnoot101
Die een beetje flinke (of levenslustige) en aantrekkelijke echtgenoten hebben.
voetnoot104
niet om verroecken, allergekst (?). De bet. van verroecken is onzeker, doch het meest wsch. dezelfde als die van verrocken, nl. ‘gek worden’ (vgl. P.G.J. v. Sterkenburg, Een glossarium v. 17e-eeuws Nederlands, 1975, i.v., en ook het Duitse verrücken; Ulenspieghel 1606 heeft ‘verbeterd’ tot het evenmin heldere vertroecken); niet om ... is een omschrijving van de superlatief.
voetnoot107
ontsinnen, waanzinnig worden.
voetnoot109
smijten, slaan, meppen.
voetnoot110
wonder verhalen, wonderlijke dingen (kunnen) vertellen.
voetnoot111
Ick... wel, nl. dat wat de echtgenoot met een andere vrouw uitvoert. ghi... dralen, je hoeft niet elders rond te hangen.
voetnoot112
Ick... d'laetste, d.i. ik eis dat het de laatste keer geweest is(?).
voetnoot114
ter cuere, door en door.
voetnoot115
Uitdr., blijkbaar: schertsend gezegd tegen iemand die teveel praat; vgl. ook Harrebomée I, 129a.

voetnoot117
naer, na.
voetnoot119
verladen, wellustig.
voetnoot120
Henlieden... baden uitdr.: zich aan hun geile lusten overgeven. De herkomst van de vele, vooral in 16e-eeuwse literatuur aangetroffen uitdrukkingen met Sint-Jorisvissop (bijna altijd met sexuele implicaties) is nog steeds duister. Vgl. WNT 7, 442-3 en MRG, p. 500-1.
voetnoot121
hitte, dubbelz. voor geilheid.
voetnoot122
vier, vuur. ovens, dubbelz. voor vagina's. heeten, verhitten. Vgl. K 91.
voetnoot123
hontsdaghen, de periode 19 juli - 18 augustus, de heetste tijd van het jaar. callen = kwaadspreken; dubbelz. voor traditionele gelegenheid tot (openbaar?) biechten in deze periode (vgl. ook aant. A 85-6) of dubbelz. verwijzend naar een van de feesten waarop men het recht had elkaar onverbloemd de waarheid te zeggen, zoals bv. in het tegenwoordige Sinterklaasgedicht (vgl. Van Gilst 1974, p. 45-6) (?).
voetnoot124
D.i. zullen er veel misdaden in de openbaarheid komen.
voetnoot125
thiende, i.c. de schooftiende, een belastingheffing ter grootte van ééntiende deel van de opbrengst van het weiland. van d'elfste schoven, vormt wsch. een verwijzing naar het ontduiken van de schooftienden.
voetnoot126
Wacker... hoven, d.i. zoveel als: ‘schiet op, jongens, schiet op, laten we flink feestvieren’.
voetnoot128
Wsch. een spoor van woordenwisseling tussen zot en marot. plaghe = gewoonte (dus: ‘dat is alledaagse kost’) of onheil, pest (dus: ‘dat is de pest’).

voetnoot131
lesen, plukken; hier dubbelz. voor het lezen van letters.
voetnoot132
roepen ... cost, d.i. verkoopleuzen uitroepen om aan de kost te komen.
voetnoot133
most, appelwijn. De manier waarop hier een verkoopleus geciteerd wordt, doet sterk denken aan de wijze waarop dat gebeurt in de zgn. ventersliedjes (vgl. daarvoor Pleij en Resoort 1974/5, p. 402-3).
voetnoot134
vrouwenlost, ‘vrouwenlust’, dat wat vrouwen lekker vinden; most stond blijkbaar bekend als een typisch vrouwendrankje (ook blijkens K 289; vgl. ook Styevoort ed. 1930, dl. 1, nr. 83, op de stok: ‘Haelt most wat cost tes vrouwenlost’.
voetnoot135
Diesulcke, zo iemand. baeck, stuk spek.
voetnoot136
-misse, eig. moes; hier dubbelz. in toespeling op H. Mis, eucharistieviering. Vervolgens ook, in de eig. betekenis als eufemisme voor alcoholische drank.
voetnoot138
by maten, met mate; hier dubbelz. voor drinkgerei met zekere inhoud.
voetnoot139
overgheven, dubbelz. voor overreiken (van geld) en braken. quinten, verdienen.
voetnoot140
Dies, hierdoor. tsanderdaechs, de volgende dag.
voetnoot141
stenende, steunend, kreunend. keldercortse, eufem.: kater (van drank).
voetnoot142
haest, spoedig. verseere, kwelling.
voetnoot143
achtervolghen, opvolgen, zich houden aan.
voetnoot144-7
Deze regels geven een nep-recept. Het parodiëren van recepten is een bekend verschijnsel in (volksfeest-)literatuur; vgl. H. Pleij, in: Populaire literatuur (1975), p. 34-106, m.n. 39 en Pleij 1976, p. 59. Ze springen ook in het drukje enigszins in; samen met het feit dat ze, in afwijking van de rest van de tekst, omarmend rijm bevatten, geeft dat te denken dat ze uit een bepaalde bron of bij wijze van citaat van een bekende grappige volkswijsheid zijn overgenomen. het ... heeft (r. 147) = cryptische omschrijving van sterke drank; vgl. Stoett 1974, p. 110, nr. 543: ‘het haar van de hond’, d.i. ‘dat wat het kwaad veroorzaakt heeft, zal het ook weer genezen’, vooral gebruikt m.b.t. katerigheid, en a.w., p. 131, nr. 654: ‘Hij is van de brouwershond (of des stokers hond) gebeten’, d.i. hij is dronken. Dezelfde auteur meent (vgl. FA. Stoett, in: TNTL 12, 1893, p. 251-67) dat de eerste uitdr. is ontstaan uit het volksgeloof dat men een wond die door een hondebeet veroorzaakt is, kan genezen door er wat haar van het dier op te leggen.
voetnoot148
Deze regel dient als uitleg van r. 143-7. Ook hier noopt het afwijkende rijm tot de veronderstelling dat er, samen met r. 149, sprake is van een ‘citaat’ als in de aant. op de vorige regels omschreven.
voetnoot149
Alexander, een naam die door veel beroemde Arabische medici werd gebruikt, en daarom niet nader te identificeren; missch. juist om die reden hier, als pseudo-autoriteit, genoemd.
voetnoot150
Pockaert, spotnaam voor syfilislijder (pock = syfilitische zweer). verrotte schinckelen, d.i. met zweren bedekte benen (een symptoom van syfilis).
voetnoot151
op dit pas, d.i. om deze reden, nl. de inhoud van de leer van Alexander: om van een ziekte te genezen (in het geval van Pockaert is dal syfilis), moet men zich nog eens met de ziektehaard (i.c. sexueel verkeer met vrouwen) infecteren. hinckelen, hinken, mank lopen; hier ook in zedelijke zin.
voetnoot152
ghildekens, schuinsmarcheerders.
voetnoot153
cost, kon.

voetnoot155
van 's wintersweghen, vanwege, namens de winter, die hiermee gepersonifieerd wordt tot uitvaardiger van het mandement. Het personifiëren van de seizoenen gaat i.h.a. terug op de oude volksgebruiken m.b.t. het inhalen en uitleiden van zomer en winter, bv. door middel van het processie-gewijs binnen of buiten het dorp brengen van personen die door die respectieve seizoenen speelden (vgl. Van Gilst 1974, p. 100-2 en W. Liungman, Der Kampf zwischen Sommer und Winter, 1941). Vgl. voor vroegere gedramatiseerde verwerkingen van dit thema ‘Tspel vanden somer ende vanden winter’ (ed. in: Leendertz 1907, p. 436-41) en het abel spel Vanden Winter ende vanden Somer (bv. ed. van G. Stellinga, z.j.2).
voetnoot156
stofferen, voorzien.
voetnoot158
compere, vriend, i.c. de marot. Vgl. voor de marot als kwistig lichaamsvochten en -dampen afscheidende dwarsligger: inleiding, p. 36-43. 't ... gheniest, eig. in aansluiting op de door r. 157 geïmpliceerde verkoudheid; hier wsch. dubbelz. als uitdr. met de betekenis ‘het is waar’, gezegd als men niest terwijl men iets bevestigt, alsof het niezen een bewijs der waarheid is (vgl. A. de Cock, Spreekw., zegsw. en uitdr. op volksgeloofberustend, dl. 1, 1920, nr. 181).
voetnoot159
bijsen, driftig lopen met de staart omhoog, vaak als gevolg van tochtigheid.
voetnoot160
Asschevijster, spotnaam voor luiaard, voorgesteld als iemand die bij het vuur of de assche zit te vijsten, d.i. winden laten. Het leggen van relatie tussen de produktiviteit van de aars en luiheid was zeer populair: vgl. bv. aant. r. 208 en H 137-9. vier, vuur.
voetnoot161
bert, plank.
voetnoot162
gheschilderde, d.i. met poep ondergespetterde; wsch. door diarree veroorzaakt via consumptie van winterkost. Vgl. voor variaties op de grap K 190, S 194-5 en H 138-9. Zie ook Soens 1900/2, p. 335.
voetnoot164
Coppen Bontepelsse, scheldnaam voor rijkaard. Vgl. ook aant. H 123.
voetnoot167
vier, vuur. bete, hapje.
voetnoot155-68
Deze passage is bijna letterlijk overgenomen in of uit Ordinantien 1560. Vooralsnog is het niet mgl. aan te wijzen welke tekst hier oorspronkelijker is: vóór U pleit dat de parallelpassage de enige regels op rijm in de betreffende tekst bevat èn dat de regels 155-68, met marot-interruptie, zeispreuk en de andere bekende humoristische procédés uitstekend binnen de rest van U passen; ertegen pleit dat deze regels, als wezensvreemde vertegenwoordiging van het genre van het zgn. spotmandement, eigenlijk beter thuishoren in Ordinantien 1560, dat in z'n geheel een specimen is van dat genre. Spotmandementen zijn t.g.v. volksfeesten e.d. geschreven en voorgedragen parodieën op vanwege de overheid of door verenigigen uitgevaardige mandementen, edicten, statuten, ordinanties, reglementen, enz. (vgl. Pleij 1976, p. 56-7). De onderhavige regels zullen ongetwijfeld als een kort maar uitstekend binnen het geheel passend ‘gastoptreden’ van het ene genre (nl. het spotmandement) in het andere (nl. de spotprognosticatie) herkend en gewaardeerd zijn.
voetnoot168
De parallelregel in Ordinantien 1560 gunt de duivel minder: ‘Vangt dat seyde de Duivel / en liet een cleyn schete.’

voetnoot169
pays, vrede.
voetnoot171
Zeispreuk, wsch. met de implicatie dat de vrou de knecht uitnodigt tot het bedrijven van de liefde; vgl. in deze trant Geuzenliedboek, dl. I (ed. P. Leendertz, 1924), p. 37, r. 14, waar een non een pater tot hetzelfde aanmoedigt met: ‘Jae, jae Pater, kust my eens, en raept myn spille’ (spille = weefklos).
voetnoot172
Martis' oppositie, astrol. term: oppositie van Mars. ghedrays, onrust.
voetnoot173
Venus' conjunctie, astrol. term; waarbij conjunctie hier erotisch-dubbelz. verwijst naar de ‘samenstand’ van minnaars.
voetnoot175
vorsch, kikvors. crane, kraanvogel, de erfvijand van de kikvors; hier samen voorgesteld als oorlogspartijen, wier strijd in serieuze prognosticaties steeds wordt voorspeld met vaste aanduidingen als dat de ene partij tegen de andere ‘zal willen steken’ (vgl. ook H 168).
voetnoot177
met ... kammen, d.i. met een (driepotig) stoeltje op het hoofd rammen. Ook op contemporaine afbeeldingen van echtelijke ruzies ziet men de vrouw vaak zo een stoeltje hanteren; vgl. Bax 1949, p. 16, noot 92 en ook K 31.
voetnoot179
oorloghe, nl. de Gelderse oorlog (1527-1528), die mede gefinancierd werd door Antwerpen. De Geldersen werden daarin gestraft voor het door hen aangerichte onheil in de Antwerpse Kempen (vgl. F. Prims, in: Bijdr. tot de Gesch. bijz. v.h. oud hertogdom Brabant 21, 1938, p. 72-8, m.n. 72).
voetnoot181
Uitdr.: gezegd waar een tekort is aan mannen; vgl. J.B. Vervliet, in: Ons Volksleven 5 (1893), p. 182, nr. 56, J.R. Verellen, in: Oudheid en kunst 35 (1952), p. 58. De ‘strijd om de broek’ is een bekend thema in de laatmiddeleeuwse populaire literatuur en prentkunst; vgl. Pleij 1976.
voetnoot182
byloye, uitroep ter bekrachtiging.
voetnoot184
ruyterlick, ironisch: dapper.
voetnoot185
sommelen, wsch.: frommelen.
voetnoot186
ghesletert, aan flarden gescheurd.

voetnoot188
den dieren tijt, de dure tijd.
voetnoot189
grooten loop hebben, overvloedig groeien of verkocht worden.
voetnoot191
maken goey chiere, uitdr.: het er goed van nemen.
voetnoot192
redelicken coop, redelijk goedkoop, te diere, te duur.
voetnoot193
by maten, met mate; hier dubbelz. voor korenmaten.
voetnoot194
Dies, die hiervan.
voetnoot197
‘Citaat’ van een ventersroep (vgl. aant. r. 132). Loopt ... loopt = zoveel als: ‘kom, kom, meisje, kom’ (Lisken = aanroepnaam voor een meisje waarvan men de echte naam niet kent).
voetnoot198
stoop, inhoudsmaat; hier in het kader van een evidentievoorspelling, ter grootte van twee potten.
voetnoot199
ghewassen, gegroeid; wsch. grappig gezegd van wijn en niet, naar men zou verwachten, van druiven; vgl. Eduard de Dene, Testament Rhetoricael, fol. 344-5 op de stok ‘Maer ghegroeyde wijn dryncke ick wel’.
voetnoot200
te poverlicker, des te kariger.
voetnoot202
vyleyn, slechterik, schurk. storten, morsen.
voetnoot203
Want, dit redengevend voegwoord wordt hier en in r. 204 gebruikt om scherts-argumenten (die het voorgaande immers in het geheel niet verklaren) in te luiden, wsch. als parodie op de slecht beargumenteerde serieuze voorspellingen.
voetnoot205-6
Deze regels vormen een literaire reminiscentie aan het volksboek Die evangelien vanden spinrocke metter glosen bescreven ter eeren vanden vrouwen (ca. 1520, facs.-ed. G.J. Boekenoogen, 1910), een satire op de babbelzucht en het bijgeloof van vrouwen. Beele mitten tuten figureert daar op fol. A6 verso, terwijl lizen vroech rype vlak daarvóór op A6 recto en later nog eens op C5 recto (als Vrou vroechrijp) optreedt; Hebreeusche cluyten kan wsch. worden beschouwd als een referentie aan het woord evangeliën. Lijse Vroechrijpe = pseudo-autoriteite: eig. spotnaam voor babbel- en minzieke vrouw (vgl. voor het aspect ‘minziek’ van Lijs: WNT 8, 2373-4); Beele metten tuyten = pseudoautoriteite: spotnaam voor babbel- en minzieke vrouw (tuyten = vlechten, een symbool van lichtheid van zeden; vgl. bv. Spel v. sinne v. Charon, ed. W. de Vreese, 1896, p. 39, r. 458, waar men lichte meisjes vermaant: ‘... die vlechtkens vliet, want deynde is pijne.’); in ... bladt = niet overeenkomend met de bekende edities van Die evangelien... en daarom zo goed als zeker een quasi-nauwkeurige ‘literatuurverwijzing’; Hebreeusche cluyten = schertsende aanduiding van astrol. geschrift (Hebreeusche = hier dubbelz. voor onverstaanbare, onbegrijpelijke taal: vgl. WNT 6, 231; cluyten = verzinsels, kluchtige vertellingen).
voetnoot207
wildy, wilt ghy. inbijten, gretig nuttigen.
voetnoot208
baghijne, begijn, d.i. zuster van een vrije geestelijke orde, vaak als lui gestereotypeerd (vgl. ook K 190). eenen ... schijten, wsch. een grappige variant van het scheldwoord foeikak, d.i. een zeer lui persoon (vgl. ook aant. r. 160), of burleske grap: foey (= fooi) in de bet. verrassing.
voetnoot210
jonckwijf, dochter des huizes of dienstmeisje. vrouwe, bazin.

voetnoot212
cleen, weinig.
voetnoot213
Gille Verclincken, blijkbaar gekozen als typische naam voor boer, zonder duidelijke implicaties.
voetnoot214
Als ... is, nl. de maan; maar hier dubbelz. ook de (uier van de) koe.
voetnoot217
D.i. een variant van aansporingen zoals men die vaker aantreft aan het slot van sterke verhalen; vgl. bv. r. 52 en ‘De strijt tusschen den Haringh en de kabeliau’, in: VGD ed. 1899, p. 195, r. 8: ‘En diet niet en ghelooft / mach het gaen besiene’; Hieuwen is dus wsch. een vanwege het rijm gekozen naam voor een denkbeeldige autoriteit.
voetnoot218
stondy, stond ghy.
voetnoot219
Behalve als evidentie-voorspelling, is deze regel wsch. ook bedoeld als grappige variant op de uitdr. ‘tegen de maan pissen’, d.i. ergens ongelukkig vanaf komen (vgl. Grauls 1957, p. 210-20). quaet = dan dubbelz. voor moeilijk en onvoordelig.
voetnoot220
Japick, onbekend toponiem. met ... ane, uitdr.: de schadelijke gevolgen van iets ondervonden hebben (vgl. Harrebomée I, 92b). Misschien refereert deze passage (vanaf r. 218) aan één van de vele ‘maanblusserijen’ die men in de loop der eeuwen aan inwoners van diverse dorpen en steden heeft verweten (vgl. J. Cornelissen, Ndl. volkshumor, dl. I, 1929, p. 201-6 en passim). De maanblus-incidenten gaan nl. vaak terug op het feit dat er brandalarm werd geslagen, omdat men de door de raampjes van een kerktoren schijnende maan aanzag voor een vuurgloed; de schadelijke gevolgen voor de mans t'Japick zouden er dan uit bestaan dat ze het onderwerp werden van de spot van inwoners van andere plaatsen.

voetnoot223
haest, spoedig.
voetnoot225
sneeuballen, d.i. grappige vervanging van sneeuwen door ‘met sneeuwballen gegooid worden’.
voetnoot226
en ... niet, maakt u niet bang.
voetnoot227
altemet, wel eens. leelick, eig. adjectief bij weersgesteldheid; hier dubbelz. toegepast op kijken.
voetnoot230
Dies, om welke reden of waarvan. In de tweede bet. wordt de strekking van de regel extra ironisch.
voetnoot231
lofdy, looft ghy. De regel in z'n geheel slaat wsch. terug op de ironische dubbelzinnigheid in r. 230 en wil dan uitdrukken dat de droefheyt van de mannen nogal tegenvalt.

voetnoot235
cust ... cuyl, uitdr.: ‘kus me (nu) de kont’, ter aanduiding van onverschilligheid; i.s.m. de uitdrukkingen in r. 236 en de strekking van r. 237-47 wsch. erotisch-dubbelzinnig.
voetnoot236
Laten ... sien, uitdr., zoveel als: ‘de rug toekeren’, als teken van onverschilligheid (lappen = schoenzolen of het hielgedeelte daarvan). 't ... vaghen, uitdr, zoveel als: ‘er zijn gat mee afvegen’, ter aanduiding van onverschilligheid (vgl. een afb. op Brueghels ‘De Nederlandse spreekwoorden’, Staatl. Museen Berlin-Dahlem).
voetnoot237
waghen, op het spel zetten.
voetnoot238
Overdrachtelijk voor: hun maagdelijkheid (of eerbaarheid) vrijwel zonder weerstand prijsgeven. cleen = weinig. Vgl. voor dit soort, in de laatmiddeleeuwse literatuur zeer gewone, aan de gewapende strijd en het militaristische spel ontleende, sexueel-dubbelzinnige beeldspraak: Pleij 1972/3, p. 208-13.
voetnoot239
die vrouwe, d.i. de hoerenwaardin.
voetnoot240
als ... hebben, d.i. als ze eenmaal de smaak te pakken hebben. morseel, stuk, i.c. penis.
voetnoot242
pocken, syfilis. gheploch, geploeg; dubbelz. voor geslachtelijke omgang (vgl. bv. Van den Berghe ed. 1950, p. 15, r. 253: ‘... den ploech trecken met grooten labuere’, de aant. t.z.p., Tafelspel van Al Hoy, ed. P. de Keyser, 1964, r. 46, De Roovere ed. 1955, p. 402, r. 5-6 en Van Gilst 1974, p. 162).
voetnoot243
De antwoorden zijn van de marot. In 't gasthuys, deze waarschuwing voor jonge meisjes - hoerdom leidt via venerische ziektes naar het armenhuis - heeft een topistisch karakter; vgl. Schoon Liedekens-Boek (ed. W. Gs. Hellinga, 1941), nr. 171, Eedt 1552, fol. A2 verso-A3 recto.
voetnoot244
Elck ... doen, d.i. elk zal daar heengaan. maer ... bescheet, maar het is zeker dat ze er flink zullen drinken (goet bescheet = in toepassing op een dronk waarmee men een andere dronk beantwoordt, en hier: vise versa).
voetnoot245
Spaans [eig. las manos]: ik kus de handen van mijnheer uwe genade; d.i. een satirische typering van de galanterie van de leden der Spaanse koopmansnatie, aansluitend op het voorafgaande, en daarmee refererend aan hoerenloperij van Spanjaarden, meer specifiek aan de manier waarop zij door de hoertjes tegemoet worden getreden. Ook onder Brugghe (r. 274) worden Spanjaarden zo aangeduid. Rond 1560 verbleven er een honderdtal in Antwerpen; het centrum van hun handelsactiviteiten lag echter in Brugge. Het ‘beso las manos’ moet een bekende spotnaam geweest zijn: de onderhavige regel vindt men in z'n geheel een aantal keren terug in macaronische spotgedichten (vgl. Petit I, nr. 160, H. Thys, in: Land van Ryen 10, 1960, p. 74-8 en Joris Hoefnagels Patientia, facs.-ed. R.v. Roosbroeck, 1935, p. 21 en pl. VII). In Frans Fraets Een present van Godt Loondt, Grammerchijs, Besolos Manos (vgl. Hummelen 1968, p. 34, nr. 1 D 10) treedt hij, als typische Spanjaard, zelfs als spelend personage op. In 17e-eeuwse literatuur kan men het in een steeds meer verbasterde vorm, bv. als baselmanis (vgl. WNT 2, 1048-9), aantreffen.
voetnoot246
Die vroukens, nl. de hoertjes. op si joffrouschs, ironisch: ‘op z'n juffrouws’, d.i. als echte dames.
voetnoot247
[veulx verbeterd uit: velux]. Een referentie aan een 14e eeuws Frans dansliedje ‘Ma mère, je veux Robin’, dat handelt over een meisje dat haar verlangen naar een ‘ami’ aan haar moeder bekend maakt, door deze hierom bedreigd wordt met insluiting, maar zichzelf daarop voorhoudt dat ze haar minaar toch wel zal krijgen (vgl. V. Vedel, Ridderromantiek der franse en duitse m.e., 1919, p. 49), als hekeling van de algemene belustheid van meisjes op mannen. In deze context als aanduiding van de eerste stap op weg naar het gasthuis (vgl. r. 243). Robin = dubbelz. voor penis.

voetnoot250
lecker, kieskeurig. si ... eten, d.i. een referentie aan de bekende spotnaam voor Brusselaars, nl. kiekeneters (vgl. J. Cornelissen, Ndl. volkshumor, dl. I, 1929, p. 34).
voetnoot251
ghesmeten, geslagen.

voetnoot253
Vis ... ita, Lat.: wilt u disputeren? Ja. Wat is ja?; met het eropvolgende ‘Ick ... niet’ is dit een parodie op de disputatio, d.i. een geleerde twistspraak aan de middeleeuwse universiteit. De antwoorden zijn van de marot.
voetnoot254
sijdy, sijt ghy. victus, Lat.: overwonnen; de verliezer van de disputatio. 't ... bescheets, [bescheets] (ook in Ulenspieghel 1606) verbeterd uit beschees], d.i. 't is niet meer dan een schotel stront, het stelt niks voor of ‘het is doorgestoken kaart’, ‘twee handen op één buik’; vgl. voor het laatste J. Sartorius, Adagiorum chiliades tres (Antverpiae, J. Loeï, 1561), fol. 201 verso, nr. 27, waar de uitdrukking ‘hoeren ende boeven is een ghespan’ wordt gelijkgesteld met ‘daer is een schotel vuijl ghemaect’.
voetnoot255
achter straten loopen, over straat zwerven. clercxkens, studentjes.
voetnoot257
huyskens van luxuriën, bordelen.
voetnoot258
credit vercoopen, kredietwaardigheid verliezen (?). Het thema van de aan lager wal rakende student is reeds bekend in de vagantenpoëzie; vgl. Goliard poets (ed. G.F. Whicher, 1949), p. 109 e.v., 227, 269, 277. Zowel de herbergiers als de klanten hadden het recht om kleding als betaling te eisen, resp. aan te bieden; vgl. B.H.D. Hermesdorf, Herberg in de Nederlanden (1957), p. 152 e.v. (zie ook r. 261).
voetnoot259
want ... besmit, d.i. want ze zijn (namelijk) zo zot. Keyenberch = zotheids-toponiem: eig. een vaker voorkomende naam voor een berg of heuvel, hier dubbelz. voor ‘plaats waar de zotten verblijven’ (vgl. ook WNT 7, 2053 en 2059). Volgens het volksgeloof werd waanzin veroorzaakt door een kei in het hoofd (vgl. ook T 127); besmit = besmeten of besmet.
voetnoot260
dillekens, delletjes.
voetnoot261
kappe en kuevel, uitdr.: alles, hun hele hebben en houden (lett.: kap en mantel); vgl. aant. r. 258.
voetnoot262
Hou, uitroep om opmerkzaam te maken. alle, meew. vw.: iedereen.

voetnoot264
over noene gaen, evidentievoorspelling; tevens dubbelz. als uitdr.: in de war raken (vgl. L.L. de Bo, Westvlaamsch idioticon, 1873, p. 650b).
voetnoot265
die clocke, d.i. wsch. de Roelandsklok (ook wel: Schepenen- of Banklok), die in 1544 ‘boven in den nieuwen lanteren’ werd opgehangen, waar ze voortaan het uur had moeten slaan. De klok was echter uiterst moeilijk in beweging te brengen en bracht een lelijk geluid voort (vgl. F. de Potter, Gent, v.d. oudsten tijd tot heden, 1883, p. 532-50, m.n. 519-20). salder ... slaen, zal er telkens het uur slaan; d.i., gelet op r. 264, ongetwijfeld een ironische mededeling.
voetnoot266
maken ... moyaert, d.i. de zuiplap en de fat uithangen. poyaert = afleiding van pooien, d.i. zuipen.
voetnoot267
De relatie met r. 266 is niet duidelijk. Lievevrouw-Coopman 1950-1, p. 551a vermeldt de Hoyaert als naam voor de plaats waar de hooimarkt werd gehouden (M. Gysseling, Gent's vroegste gesch., 1954, p. 50 noemt nog een tweede Hooiaard); mgl. met gedachten aan het motief van de hooiwagen (vlg. A 148).
voetnoot269
corten, kleine muntjes.
voetnoot270
Waerdy, waert ghy. celle = kamertje.
voetnoot271
De marot geeft de antwoorden. soudy, soudt ghy. se, haar. gheselle, maat, makker.
voetnoot272
Variant van bekende zeispreuk (vgl. C. Kruyskamp, Allemaal mensen... Apologische spreekw., 1965, p. 25, nr. 160), waarin een paap in de hel wordt geworpen.

voetnoot274
Beso les manos, vgl. aant. r. 245. Jan ... nou [nou verbeterd uit nu; Ulenspieghel 1606 heeft ‘verbeterd’ tot een evenmin oogrijmend (quasi-Spaans?) rijmwoord mino], nabootsing van de activiteit der Brugse lichte meisjes, nagespeeld door zot en marot.
voetnoot275
't ... berockelt, blijkbaar: 't is geheel berocheld, nl. het lichaamsdeel (i.c. de hand?) dat de zot op uitnodiging aan de marot heeft voorgehouden voor een kus; vgl. voor deze stereotype marot-actie de aant. op. r. 158, sub compere. Dies, daarom. eenen jou gheven, uitdr.: een jouw, een uitbrander geven.
voetnoot278
haestelijck, onverwacht snel, vroegtijdig. vlugghe, rijp voor geslachtsverkeer.
voetnoot279
de nope, het duwtje.
voetnoot280
Komische omkering van de bekende zeispreuk ‘alle beetjes helpen, zei de mug, en piste in de zee’.

voetnoot282
Hebt ... cloeckelijk, gedraagt u nu verstandig. hanssen, sullen die door vrouwen overheerst worden. Vgl. voor de literaire typeringen van dit soort lieden, vaak hennentasters genoemd, Pleij en Resoort 1974/5, p. 392-6 en Grauls 1957, p. 141-7. Van een dergelijke reputatie van Mechelaars is uit andere bron overigens niets bekend (vgl. echter aant. A. 7-8, sub Hennen).
voetnoot283
Deze regel geeft wsch. een (variant op een) uitdrukking. Sinte-Gurck = blijkbaar de scherts-patroon van de hennentasters, ons alleen bekend uit de 17e-eeuwse krachtterm (b)y Gurcke (vgl. WNT 5, 1308, waar o.i. ten onrechte rekening wordt gehouden met de mogelijkheid dat gurk een verbastering is van God). De naam is missch. een variant van Jurjen of Jeurken, d.i. Joris; deze naam wordt in MRG, p. 500 (s.v. vischsop(pe), opm. III) in verband gebracht met zotten of narren.
voetnoot284
Wacht, pas op.
voetnoot285
Uitdr.: d.i. zich door de vrouw laten overheersen; vgl. bv. Refreinenbundel ed. 1940, dl. 2, p. 207, r. 28-9: ‘Ic lache als ic Jan treetsacht sie wonen Daermen die torven tast [...]’, Harrebomée I, 314a: ‘hij is de waard van het turfhok’, en ook K 159. Er is een duidelijke, mogelijk associatieve verwantschap met het woord hennentaster (vgl. aant. r. 282).
voetnoot286
achterdincken, verdenking.
voetnoot287
dapperlijck beschincken, flink op drank trakteren of overladen met geschenken.
voetnoot289
voorslaept, d.i. blijkbaar: ‘in bed de plaats inneemt van de man’, slapend aan de kamerzijde van het bed, terwijl de vrouw achter de rug van de man, aan de muurzijde ‘hoort’ te liggen. Het woord is ons alleen bekend uit de parafrase op het ‘Leenhof der gilden’ (Van den Berghe ed. 1950, p. 37), r. 13, waar ‘[allen die wijffven] die altijt voerslapen’ door de editeur beslist maar nogal cryptisch wordt verklaard met: ‘vooraan in bed, de bedstede liggen, zodat de man “achter de batterij” ligt’. Vgl. ook Volksboek v.d. X esels (ed. A.v.d Elslander, 1946), p. 24, r. 79: ‘Hannen ligt achtere’. en ... draecht, vgl. aant. r. 181.

voetnoot292
Mgl. de titel van een lied, i.i.g. als zodanig gepresenteerde aanduiding van het feit dat de reus na klokgelui tevoorschijn placht te komen, zoals ook in het bekendste reuzenliedje ‘Als de grote klokke luidt / De reuze komt uit’ al aangegeven wordt (vgl. C. de Baere, Onze Vlaamsche Reuskens, 1941, p. 78-9 en F.v. Duyse, Het oude Ndl. lied, dl. 2, 1915, p. 1242-9). De regel refereert aan de feeststoet op Tuyndach (r. 293), waarin ondermeer beelden van een reus en een draak werden rondgedragen.
voetnoot293
Tuyndach, feestdag op de eerste zondag van augustus, gevierd in Ieper ter ere van O.L.V. van Tuin, ter herdenking van haar hulp bij de overwinning over een met Gentenaren verbonden Engels bezettingsleger (vgl. r. 298-9). Vgl. voor de verdere tradities van dit feest A. Vandenpeereboom, Tuindag et Notre Dame de Tuine (1881).
voetnoot294
lotherie, van een met enige regelmaat gehouden Ieperse loterij hebben we geen spoor kunnen vinden; mgl. betreft het hier een referentie aan een t.g.v. Tuindag gehouden loterij, die gedurende een korte tijd enige faam genoot. In de late middeleeuwen werden regelmatig loterijen gehouden, doorgaans met charitatieve doeleinden; vgl. G.A. Fokker, Gesch. der loterijen in de Ndl. (1862) en A. Hallema, in: De nieuwe gids 54 (1939), p. 304-18.
voetnoot298
in ... quelen, onder enige belegering lijden.
voetnoot299
Wsch. als één der festiviteiten op Tuindag.

voetnoot302
ontbiedt voor recht, voor het gerecht daagt.
voetnoot305
procureurs, zaakwaarnemers, advocaten. die ... is, ironisch: ze draaien er nl. altijd omheen, een stereotiepe kritiek in de standensatire op advocaten en rechters (vgl. J. Mann, Chaucer and the medieval estates satire, 1973, p. 89-90). dat = dat 't.

voetnoot307
tot weertastens toe [verbeterd uit tot weertasteys toe], verhaspeling van tot weerziens toe.
voetnoot308
als ick achterstae, wanneer ik wegga.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Ulenspiegel

  • Een schoone ende wonderlijcke prognosticatie van sloctoors Ulenspieghels calculatie


plaatsen

  • Antwerpen

  • Brussel

  • Leuven

  • Gent

  • Brugge

  • Mechelen

  • Ieper