Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het zal koud zijn in 't water als 't vriest (1980)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het zal koud zijn in 't water als 't vriest
Afbeelding van Het zal koud zijn in 't water als 't vriestToon afbeelding van titelpagina van Het zal koud zijn in 't water als 't vriest

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.56 MB)

XML (0.73 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

prognosticatie
satire


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het zal koud zijn in 't water als 't vriest

(1980)–Hinke van Kampen, Herman Pleij, Bob Stumpel, Annebel Venmans, Paul Vriesema, Anoniem Het zal koud zijn in 't water als 't vriest–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
Regelnummers proza verbergen
[pagina 80]
[p. 80]

Knollebol

Net als U is ook de ‘pronstelcatie’ van Malfus Knollebol een uitgave van Marie Ancxt, de weduwe van Jacob van Liesveldt. In de titel wordt al meegedeeld dat de tekst van toepassing is op het jaar 1561 (‘elvenvijftich’), zodat de tekst in datzelfde jaar gedrukt is.Ga naar eind115

Het enig overgebleven exemplaar van deze editie wordt bewaard in de Koninklijke Bibliotheek te Brussel.Ga naar eind116 Het is een uitgave in quartoformaat van één katern (4 bladen). In tegenstelling tot de andere spotprognosticaties bevat de titelpagina van Knollebol geen houtsnede, maar begint de tekst onmiddellijk na de titel. Wie die auteur is, blijft een raadsel; hij verschuilt zich achter een spotnaam die nadere identificatie niet toelaat.

Knollebol vertegenwoordigt het genre spotprognosticatie op het eindpunt van haar ontwikkeling: de tekst functioneert meer dan de andere bekende voorbeelden als kruiwagen van de bekende oude grappen. De relatie met de technische aspecten van de astrologie is bijna helemaal losgelaten. Herkenbaar is nog het stramien van de hoofdstuk-indeling van de serieuze prognosticatie.

Het rijm, dat vooral in de contemporaine rederijkersliteratuur een groot aanzien genoot en uitsluitend als uiterlijk kenmerk vermocht een tekst acceptabel te maken, verraadt in K juist het nagenoeg ontbreken van zoiets als ‘literaire kwaliteit’. Met een elders zelden aangetroffen onverschilligheid heeft de schrijver zijn toevlucht genomen tot stoplappen en leenwoorden, terwijl ook aan het metrum zo goed als geen aandacht is geschonken.

Het zijn echter ondermeer juist deze elementen die deze tekst mede tot een derivaat van een voordrachtstekst bestempelen, want juist een snel in elkaar gedraaide, misschien zelfs gedeeltelijk geïmproviseerde ‘buut’ zal dit soort trekjes vertonen (vgl. ook p. 45-6).

Anders dan in U zijn er in K geen aanwijzingen meer overgebleven van een verbaal actief aandeel van een marot. Wel herkent men een enkele keer een rudiment van het soort zot met marot-voordracht waarin de marot een stomme, mimische rol is toebedeeld die geheel door de zot wordt gedragen. Die herhaalt dan de woorden die de marot hem zogenaamd influistert en interpreteert voor het publiek de door de marot gemaakte bewegingen.

Een opvallend kenmerk van de tekst is de bijzondere betrokkenheid bij alles wat met vreten en zuipen te maken heeft: veelvuldig worden er allerlei lekkernijen opgesomd of worden de nadelen van te overvloedige consumptie aan het publiek voorgehouden.

[pagina 81]
[p. 81]


illustratie

[pagina 83]
[p. 83]

Pronstelcatie van den jare ons HeerenGa naar voetnoot1
duysentvijfhondert, sonder verseeren,Ga naar voetnoot2
en elvenvijftich daertoe gheresen,Ga naar voetnoot3
van meester Malfus Knollebol ghepresen.Ga naar voetnoot4
Ghecalvuleert op den meregaenGa naar voetnoot5
van die esele stadt Norivaen.Ga naar voetnoot6

ProtelogheGa naar voetnoot7

 
Ter bede van mijnen goeden beminden vrint,
 
Den eersamen bottoor Mousolfus, het si u bekint,Ga naar voetnoot8-9
10[regelnummer]
Heb ick dees pronstelcatie voor my ghenomen
 
Te scrijven van 't ghene dat ons toe sal comen.
 
Want elck wel can weten, verstaghet bediet,Ga naar voetnoot12
 
Hetghene dat over hondert jaer is gheschiet,Ga naar voetnoot13
 
Want dat mach men lesen in storiën en de cronijcken.Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Maer ick sal toecomende dinghen door mijn ezel practijckenGa naar voetnoot15
 
Des astrolomijlen bekijcken in die sterren excellent,Ga naar voetnoot16
 
Die in den hemel van mijn koetse staen gheprent.Ga naar voetnoot17
 
So vind ick dat Venus sal sijn ontrent Priapus' habitatieGa naar voetnoot18
 
En Mars sal nu hebben cleyn dominatie,Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Want hy leyt in Janustempel ghebondenGa naar voetnoot20
 
Met een ketene wel van eenendertichduysent ponden.Ga naar voetnoot21
 


illustratie
Door Hans Holbein


[pagina 85]
[p. 85]
 
En Serberus leyt oock nu wel vast
 
In Nabbegat, drie mijlen door die helle ghetast,Ga naar voetnoot18-23Ga naar voetnoot22-3
 
Soodat hi ons nu en can ghebrenghen in gheen verseeren.Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Hier hebt ghi die heculatie van die planeten oft heerenGa naar voetnoot25
 
Dees teghenwoordighen jaers van elvenvijftich claer,
 
Door meester Malfus Knollebol voorwaer.

Van den clypsis van desen jareGa naar voetnoot28

 
Wanneer ick tsavonts thuyscome ende ben wel ghedroncken,
30[regelnummer]
En meyn op mijn bedde te gaen ligghen roncken,
 
So coemt mijn wijf met eenen drijvoetstoeleGa naar voetnoot31
 
En 't wort clypsis ontrent mijnen doele,Ga naar voetnoot32
 
Waerdoor het gheheel verduystert
 
En veel swerte wolcken, hierna luystert,
35[regelnummer]
Comen dan door de locht ghedreven,
 
Soodat een onweer wort boven schreven.Ga naar voetnoot36
 
D'operatie van desen clypsis hebbende wel versint,Ga naar voetnoot37
 
Seg ick dat den reghen volcht na den wint.Ga naar voetnoot38
 
Den tweeden clipsis worde ick oock ghewaer,
40[regelnummer]
Want als ick mijn ghelt verdroncken heb hier en daer,
 
Soo is 't t'onsent clipsis in de schappraye;Ga naar voetnoot41
 
En dan, gaende in mijn borsse sonder delaye,Ga naar voetnoot42
 
Soo is 't daer oock clipsis door sulcx bestieren,
 
Soodat ick niet meer en mach gaen bieren.Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
En desen clypsis sal tot veel plaetsen thoonen sijn cracht,
 
Soodat die menighe sijn hooft sal crauwen onsachtGa naar voetnoot46
 
Daer 't hem niet en jueckt, ick seg 't u bloot.Ga naar voetnoot46-7Ga naar voetnoot47
 
Dus wacht hem elck van desen clypsis groot.Ga naar voetnoot48

Van die mane

50[regelnummer]
Als die mane uut is, sonder ghecken,
 
Salder een nyeuwe wederom verwecken.
 
Maer als 't volle mane is, verstaet den sin,
 
Soo licht si beter dan in 't beghin.
 
En wildy weten die vloeyen oft ghetijen,Ga naar voetnoot54
55[regelnummer]
Soo suldy weten, ick moet belijen:Ga naar voetnoot55
[pagina 86]
[p. 86]
 


illustratie
‘Eedelaert’


[pagina 87]
[p. 87]
 
Als die mane vol is, half, oft als se beghint te wassen,
 
Soo ees 't goet ghetije; wilt hierna rassenGa naar voetnoot57
 
Tsondaechs ende 's heylichsdaechs ter eender uren
 
Na Borgerhout, na Berchem en Dueren,
60[regelnummer]
Na Mercxem, na Wulrijck en na 't Kiel mede,
 
Na de plucke en na de koeketel te Hoboken in 't stede,Ga naar voetnoot61
 
Ende al dees contreye door, sonder missen.Ga naar voetnoot59-62
 
Dees partije comet weder metter ghissenGa naar voetnoot63
 
Na de stadt van Antwerpen snel;
65[regelnummer]
Dit is te profijte van elck goet drinckghesel.

Van siecten en sterften van desen jare

 
In dit teghenwoordich jaer, het is te grof,
 
Salder meer sterven aen die galghe dan op 't kerckhof.
 
En ontrent Halfoochst, 't en baet gheen lueren,Ga naar voetnoot69
70[regelnummer]
Soo moeten 't die gansen deerlijck besueren.Ga naar voetnoot70
 
En te Paesschen, seg ick sonder duchten,Ga naar voetnoot71
 
Sullen veel calveren sterven in alle ghehuchten.
 
En t'Alderheylighen oft daer ontrentGa naar voetnoot73
 
Soo sullen deerlijck worden gheschent
75[regelnummer]
Ossen en verckens in alle wijcken,
 
Maer principael onder die rijcken
 
Sullen sij 't te lijden hebben, ick seg 't u vast,Ga naar voetnoot77
 
Want die hebben 't ghelt met hoopen ghetast.Ga naar voetnoot78
 
Ende dan sullen oock diveersche siecten wesen,
80[regelnummer]
Maer principael, ick seg 't sonder vesen,Ga naar voetnoot80
 
Onder die gasten die buyten gaen knollen,Ga naar voetnoot81
 
Want dees sullen dick sieck sijn en haer broeck volprollen,Ga naar voetnoot82
 
Jae, en na Enghelant schieten en spouwenGa naar voetnoot83
 
En 's morghens van pijnen haer hooft moeten houwen.Ga naar voetnoot84
85[regelnummer]
Ende dan crijghen si den losschen hooftsweer door 't verstoorenGa naar voetnoot85
 
Van 't sermoon dat si moeten hooren.Ga naar voetnoot86
 
En dan dees moosjanckers groot en smal,Ga naar voetnoot87
 
Die sullen van liefden oock worden mal,
 
Dies men se na Gheel, seg ick, al worden si erre,Ga naar voetnoot89
90[regelnummer]
Wel sal moghen voeren op een vulniskerre.
 
En dan dees dicspillekens, in wiens hovenGa naar voetnoot91
 
Nyemant backen en mach, onder oft boven,
[pagina 89]
[p. 89]
 
Dan kassiers en Spaenjaerts. Och, dees arm sloorenGa naar voetnoot93
 
Sullen, sorch ick, van die mieren moeten smooren.Ga naar voetnoot94
95[regelnummer]
En dees speelvoghelkens sullen crijghen leepe ooghenGa naar voetnoot95
 
En druyperkens, clapoorkens sullen si moeten ghedooghenGa naar voetnoot96
 
En eenen crancken rugghe tot elcker stont.Ga naar voetnoot97
 
Dus wacht er u voor, wildy blijven ghesont.Ga naar voetnoot98
 
En, als ander doen om een verschoonen,Ga naar voetnoot99
100[regelnummer]
Hant van den teerlinck, oft hi sal u hoonen!Ga naar voetnoot100

Van die vruchten der aerden

 
Die vruchten der aerden, na mijn heculatie,Ga naar voetnoot102
 
Sullen goeden coop sijn tot elcker spatieGa naar voetnoot103
 
Is 't dat wel gheraect is in alle wijcken.Ga naar voetnoot104
105[regelnummer]
En daer en sal niet te dier sijn voor den rijckenGa naar voetnoot105
 
Oft die ghelts ghenoech hebben in koffers, in laeyen;Ga naar voetnoot106
 
Nochtans mach ick oock wel goey appelvlaeyenGa naar voetnoot107
 
En wat leckers, als heeren en vrouwen,Ga naar voetnoot108
 
Maer 't en ghebuert my niet by mijnder trouwen.Ga naar voetnoot109
110[regelnummer]
En in die terwe, haver en coren
 
Sal grooten afslach sijn, ick seg 't tevoren,Ga naar voetnoot111
 
Wanneer dat die pickers dat sullen afslaenGa naar voetnoot112
 
En afsmijten met grooten hoopen, wilt dit verstaen.Ga naar voetnoot113
 
En wast er wel boeckweye, na mijn vermeten,Ga naar voetnoot114
115[regelnummer]
Soo sal men veel boeckweyekoecken eten.
 
En wordt er gherst ghemaeyt met grooten hoopen,
 
Soo sullender veel om heet broot loopen.
 
Kees, boter en eyeren fijn
 
Sullen al tsamen niet te dier sijn,Ga naar voetnoot119
120[regelnummer]
Willen 't die boeren niet teveel vercoopen.Ga naar voetnoot120
 
En met alderhande melck sal men loopenGa naar voetnoot121
 
Op alle hoecken, eynden en straten,
 
Met cruycken, stoopen en volle vatenGa naar voetnoot123
 
En dat vercoopen alle volcken,Ga naar voetnoot124
125[regelnummer]
En 't sal wel gheraect sijn, isser veel ghemolcken.Ga naar voetnoot125
 
En wast er veel ayjuyns, loock en rapen,Ga naar voetnoot126
 
Dat sal wel doen vijsten en den eers doen gapen.Ga naar voetnoot127
 
En wassender veel peen en pastenaken,Ga naar voetnoot128
 
Soo sal men goeyen hutspot maken
[pagina 90]
[p. 90]
 


illustratie
Door Frans Huys naar (pseudo) Hieronymus Bosch


[pagina 91]
[p. 91]
130[regelnummer]
En die sullen die Hollanders eten met volle caken,
 
Maer die Vlaminghen sullenten oock wel mueghenGa naar voetnoot131
 
Soo wel als die Hollanders, 't en is gheen lueghen.

Van peys ende oorlogheGa naar voetnoot133

 
Nae 't gaen van die teekenen en planeten,Ga naar voetnoot134
135[regelnummer]
Soo vinde ick in 't openbaer secreten,Ga naar voetnoot135
 
En na 't lexponeren van meester Molfus seerbaer,Ga naar voetnoot136
 
Dat dit jaer peys wesen sal voorwaer
 
Daer men niet en vecht in wat ghehuchten.
 
En tusschen twee amoreuskens, verstaet die cluchten,
140[regelnummer]
En sal gheenen twist wesen, het come hoe 't wilt,
 
Heeft d'een de speere, d'ander heeft den schilt.Ga naar voetnoot141
 
En wat si bedrijven, 't sal sijn uut ghenuechten reyn.
 
Dus sal 't al peys sijn, ick seg 't certeyn.Ga naar voetnoot143
 
Noch men en sal vechten oft kijven
145[regelnummer]
Tenwaer onder dees quaey arghe wijven,Ga naar voetnoot145
 
Die niet en doen dan die straet besaeyenGa naar voetnoot146
 
met eersbillen en sijn altoos belaeyenGa naar voetnoot146-7Ga naar voetnoot147
 
Met eens anders ghebreken aen alle canten.Ga naar voetnoot148
 
En als die baken uutcomen, dan gaen dees dantenGa naar voetnoot149
150[regelnummer]
En maken eenen strijt, dat een mach eysen, sonder lieghen,Ga naar voetnoot150
 
Die 't siet, soodat die haren vlieghen
 
Lancx die straten, soo dicke als wolsacken,
 
En lappen d'een d'ander voor haer kinnebackenGa naar voetnoot153
 
En pluckharen d'een den anderen wel tedeghe goet ront,
155[regelnummer]
Ghelijck dees jonghe haenkens doen, tot elcker stont.
 
En dan sal 't oock oorloghe wesen sonder versaghen
 
Om dees wijfs die de broeck willen draghen
 
En haer mans, wilt hierop letten,
 
Gheerne in den torfhoeck souden setten.Ga naar voetnoot159
160[regelnummer]
En die catten en honden sullen, ick meen 's,
 
Dit jaer oock qualijck draghen eens.Ga naar voetnoot161
 
En die craeyen sullen den uul oock qualijck mueghen
 
En sullen hem vervolghen, 't en is gheen lueghen,
 
In alle weghen met groot verlanghen.Ga naar voetnoot164
165[regelnummer]
En menighe salder eenen onder sijn bonet vanghen.Ga naar voetnoot165
[pagina 92]
[p. 92]


illustratie

[pagina 93]
[p. 93]

Van die vier tijden des jaersGa naar voetnoot166
Ende eerst van den winter

 
Den winter beghint naer mijn ghewach
 
So haest als wy crijghen den eersten dach.
170[regelnummer]
En hi en sal niet seer cout sijn, wilt hierop bouwen,
 
Is 't dat niet veel en vriest, by mijnder trouwen.Ga naar voetnoot171
 
Oft, is 't oock dat ic 't te bat mach raeyen,Ga naar voetnoot172
 
Dat die winden niet te straf en waeyen.
 
Nochtans sal men in alle hoecken
175[regelnummer]
Het goet vier en werm stoven soecken.Ga naar voetnoot175
 
En het goet bier en edelen Rijnschen wijn
 
Die souwer oock ghenuechelijck by sijn.
 
En goede braeyworsten, wilt daerna haken,Ga naar voetnoot178
 
Die souwen daer oock wel by smaken.
180[regelnummer]
En eenen eyndtvoghel, ghesmoort in de boter, wel vet,
 
Dat waer dan oock een aerdich bancket.
 
Ende het ghemeen volck naer mijn meenen
 
Sal meer soecken hout en torf dan steenen.
 
En wulle soccken en bonte wanten
185[regelnummer]
Sullen dan oock wesen goede callanten.Ga naar voetnoot185
 
Hoolbloken en plattijnen medeGa naar voetnoot186
 
Sal dan oock neeringhe sijn na d'oude sede.
 
En den edelen Heyn sal sonder verlatenGa naar voetnoot188
 
Menich oudt wijf wel comen te batenGa naar voetnoot189
190[regelnummer]
En menich camer schilderen hier en overal,Ga naar voetnoot190
 
Sodat hi in d'ambacht moeten comen sal.Ga naar voetnoot191
 
En men sal desen winter oock, na mijn verstant,
 
Veel snotvincken vanghen metter hant.Ga naar voetnoot193
 
Ende die sneppen sullen eenen onghelogen
195[regelnummer]
Vanselfs comen toeghevloghen.Ga naar voetnoot194-5
 
Ende die Vriesen sullen ons oock doen overlast.Ga naar voetnoot196
 
En mijnheere Van Haren, den onweerdighen gast,Ga naar voetnoot197
 
Sal ons oock bevechten aen alle sijen.
 
Maer die Turcken sullen 't dan bijster hebben te lijenGa naar voetnoot199
200[regelnummer]
Soodatmer wel hondert sal coopenGa naar voetnoot200
 
Om eenen schellinck; jae, en met grooten hoopenGa naar voetnoot201
 
Sal men se verberren in alle quartierenGa naar voetnoot202
 
En haer en sal baten jancken oft tieren.
 
Ende in den winter sal oock goet wesen vry
[pagina 95]
[p. 95]
205[regelnummer]
Goede dicke pappe en boeckweyenbry.
 
En daer salder veel, ick derf 's wel belijen,Ga naar voetnoot206
 
Al en sijn 't gheen jonckers, op muylen rijen.Ga naar voetnoot207
 
En menighen ezel, al mach 't er vuylen,Ga naar voetnoot208
 
Sal oock willen rijen op muylen,Ga naar voetnoot209
210[regelnummer]
Maer si sullen goeden coop wesen dit jaer,Ga naar voetnoot210
 
Want om twaelf stuyvers cooptmer wel een paer.Ga naar voetnoot211
 
Ende in desen tijt coemt aenghestreken
 
Den Derthienavont en dan siet men onbeswekenGa naar voetnoot213
 
Menighen coninck sonder landt domineren.Ga naar voetnoot214
215[regelnummer]
Al sou men 't ghelt in de lombaerde finieren.Ga naar voetnoot215
 
En tsanderdaechs moet men dicke vasten.Ga naar voetnoot216
 
Dus maect desen avont veel beroyde gasten.
 
Ende te Vastelavont, ick moet belijen,Ga naar voetnoot218
 
Siet men loopen veel mommerijen.Ga naar voetnoot219
220[regelnummer]
En dan siet men sonder beyenGa naar voetnoot220
 
Die winter terstont van ons scheyen.

Van die lenten

 
Wanneer die winter uut is, na mijn verstant,
 
Soo coemt die lente terstont in 't lant,
225[regelnummer]
Diewelcke seer soete wesen sal, ic derf 's affirmeren,Ga naar voetnoot225
 
Is 't dat hem de meert wel wilt regulerenGa naar voetnoot226
 
En ons met haghel en wint niet en coemt bestrijen,
 
So sal 't goet weder sijn na mijn belijen.Ga naar voetnoot228
 
En dan coemt ons die Vasten oock aen boortGa naar voetnoot229
230[regelnummer]
En dan siet men aen alle canten voortGa naar voetnoot230
 
Met vijghen, rosijnen en leckeren compost,Ga naar voetnoot231
 
Stockvisch, pekelharinck is dan oock goeden cost,
 
Nootkens, amandelen en crakelinghen mede
 
Brengt die Grave van Halfvasten nae d'oude sede.Ga naar voetnoot234
235[regelnummer]
Ende dan crijghen wy den soeten april
 
En dan seyndt men die sottekens waer men wil.Ga naar voetnoot236
 
Ende dan worden die paescheijeren weder gheboren.
 
En die vlaeyen comen dan oock te voren,
 
Die elck wel mach in elcken wijcke,Ga naar voetnoot239
240[regelnummer]
Soowel die arme als die rijcke.
 
En dan coemt den mey ons oock beneven,
[pagina 96]
[p. 96]
 


illustratie
Venus


[pagina 97]
[p. 97]
 
Diewelcke sal, vry sonder sneven,Ga naar voetnoot242
 
Seer schoon ende coel wesen voorwaer,
 
Is 't dat hi is ghelijck hi was over jaer.Ga naar voetnoot244
245[regelnummer]
Ende als 't tsmorghens schoon weer is, so sullen certeyn
 
Dees venuspagiën groot en cleynGa naar voetnoot246
 
's Morghens loopen om haer gheriefken
 
En cruypen en sluypen als een hoenderdiefken.
 
Maer venuscamenierkens, dees aerdighe nichtkens,Ga naar voetnoot249
250[regelnummer]
Schijnende eerbaer, nochtans lichtkens,Ga naar voetnoot250
 
Na 's Merckgravenlije siet men se loopenGa naar voetnoot251
 
En te Hoboken ontbijten met grooten hoopen.Ga naar voetnoot252
 
En na den Rolwaghen siet men se oock seylen,Ga naar voetnoot253
 
Achter Spaengjens Hof, daer men met volle teylenGa naar voetnoot254
255[regelnummer]
Soetmelck met wittebroot mach slabben.Ga naar voetnoot254-5
 
Ende van daer siet men se na Borgherhout drabbenGa naar voetnoot256
 
Ende voorts yewers in een gracht oft achter een haghe,Ga naar voetnoot257
 
Ende daer crijghen si altemets die neghenmaentsplaghe.Ga naar voetnoot258
 
Ende dan souwen si noch wel maecht bliven dees aerdige drillen,Ga naar voetnoot259
260[regelnummer]
Tenwaer 't sake, dat den buyck niet en wou swillen.Ga naar voetnoot260

Van den somer

 
Tsanderdaechs na de lenten, dit seg ick omer,Ga naar voetnoot262
 
Soe coemt den eersten dach van den somer
 
Ende die sal heet ende drooge wesen op alle termijnen,
265[regelnummer]
Is 't dat die sonne wel werm wilt schijnen.
 
Ende 't sal oock altijt schoon weer sijn ende niet nat,
 
Is 't dat niet en reghent, verstaet wel dat.Ga naar voetnoot267
 
En 't coren sal dan fraey sijn, sonder ghecken,
 
Om ghemackelick twee gheliefkens te bedecken.
270[regelnummer]
Ende daer salder veel haren legher in maken,
 
Die anders aen gheen bedde en connen gheraken.
 
Ende daer en sal gheen onweer wesen voorwaer,
 
Is 't dat niet en blixemt oft en dondert, dat 's claer.
 
Ende die kriecken en kerssen sijn dan met grooten hoopen,
275[regelnummer]
Soodat men se om ghelt sal vercoopen,
 
Meer dan wechgheven, wilt dit ghelooven.
 
En als 't coren af is, soo bindt men 't tot schooven.
 
Hier hebt ghi den somer claer, goet en jentGa naar voetnoot278
 
En hoe dat nu wesen sal sijn regement.Ga naar voetnoot279
[pagina 99]
[p. 99]

Van den herft

 
Den eersten dach na den somer schoon
 
Soo springt den herft uut sinen throonGa naar voetnoot282
 
En die brengt ons peiren en appelen abundant,Ga naar voetnoot283
 
Pruymen, noten en mispelen vailiantGa naar voetnoot284
285[regelnummer]
En wijndruyven, niet om verfraeyen.Ga naar voetnoot285
 
En is 't dat den wijngaert wel is ghelaeyen,Ga naar voetnoot286
 
So sullen daer veel besiën sijn.Ga naar voetnoot287
 
En rijpen se wel, so maken se goeden wijn
 
Oft leckeren most, die de vroukens wel mueghen,Ga naar voetnoot289
290[regelnummer]
Want si drinckenten gheerne met groote tueghen.
 
En dan coemt Sinte-Martensavont ons oock byGa naar voetnoot291
 
En dan maken haer die kinderen met vieren blyGa naar voetnoot292
 
En roepen: ‘Stoock vier, maeck vier,’ also si pleghen,Ga naar voetnoot293
 
En maken groote vieren, hebben si wel ghecreghen
295[regelnummer]
Hout en torf daertoe goet.
 
En met eten en drincken maect men dan oock moetGa naar voetnoot296
 
En die mispelen sal men dan over den balck worpenGa naar voetnoot297
 
En goeden Rijnschen most slorpen.
 
Hier hebt ghi den herft ghepresen,
300[regelnummer]
Die alle druck wel can ghenesen.Ga naar voetnoot300

Conclusie

 
Beminde leser, wilt in dancke ontfanghen
 
Mijn pronstelcatie, sonder verstranghen,Ga naar voetnoot303
 
Die ick ghemaect hebbe, sonder verwijte,
305[regelnummer]
Door begheerte en tot elckens profijte
 
En den swaermoedighen tot recreatie
 
En voor den ledighen een collatieGa naar voetnoot307
 
En om den tijt daermede te vergheten.
 
Want leecheyt, dit moet ghi weten,
310[regelnummer]
Is een moedere van alle boosheyt quaet.
 
Daerom, al is 't slecht, nochtans in dancke ontfaet,Ga naar voetnoot311
 
Want daer salder meer worden ghemaect,
 
Die 't niet soo wel als ick en sullen hebben gheraect,Ga naar voetnoot313
 
Al sijn 't groote meesters die sulcx beghinnen meest.
315[regelnummer]
Bevolen blijft den Vader, den Soon en den Heylighen Gheest.

316Gheprint t'Antwerpen met consente van den Hove, in den Schilt van Artoys,Ga naar voetnoot316 317by die Weduwe van Jacob van Liesveldt.

 

318Onderteekent, J. de Perre.Ga naar voetnoot318

eind115
Vgl. de inleiding op U (p. 56) en noot 110.
eind116
BT 2080; BB, IV, 743-4; Zech-Du Biez 1903, nrs. 109 en 120.
voetnoot1
Pronstelcatie, verhaspeling van pro(g)nosticatie met pronsel(en), d.i. rommel(en); vgl. U 36, pronselinghe.
voetnoot2
sonder verseeren, zonder twijfel.
voetnoot3
elvenvijftich, d.i. 61; hier vervormd tot een constructie met het zottengetal 11. Vgl. voor gelijksoortige dateringen, typisch voor de volksfeest-literatuur: Pleij 1972/3, p. 207-8. daertoe gheresen, daarbij opgeteld.
voetnoot4
Malfus Knollebol, pseudoniem van een spotnaam voor de auteur. Malfus = spotnaam met nadruk op mal, wsch. gevormd naar analogie met soortgelijke (meestal Bargoense) scheldwoorden op -es en -us; vgl. WNT 9, 150-1, sub malkus waarvan het synoniem markolfus wijst op een zelfde woordvormings-relatie tussen Malfus, Mousolfus (r. 9) en Molfus (r. 136), en ook J.v. Ginneken, Handb. der Ndl. taal, dl. 2 (1934), p. 129; Knollebol = spotnaam, samengesteld uit knol, d.i. een dun soort bier met bol, d.i. buik (samen dus ‘bierbuik’) of met hetzelfde -bol (= ‘kerel’) dat ook in woorden als losbol voorkomt. ghepresen, bepaling bij meester Malfus Knollebol.
voetnoot5
Ghecalvuleert, verhaspeling van ghecalculeert met gedachten aan calf en de bij dat dier horende noties ‘dom’ en ‘onervaren’, of met gedachten aan kalven in de bet. braken (vgl. Cornelissen en Vervliet, dl. 2, p. 613). meregaen, verhaspeling van astrol. term meridiaen; mgl. met gedachten aan mergen, d.i. vervrolijken (vgl. MNW 4, 1448, waar van dit woord een oorspronkelijke vorm merrigen wordt verondersteld, en vgl. voor een andere verhaspeling L 3).
voetnoot6
esele, vgl. aant. U 5. Norivaen, scherts-toponiem (voor Antwerpen?), waarvan evt. dubbelzinnigheid ons ontgaat.

voetnoot7
Vgl. aant. U 40 en 58.
voetnoot8-9
Ter ... Mousolfus, deze openingsformule geeft een parodie op de amicitia, d.i. het noemen van een vriend als opdrachtgever; vgl. Lausberg 1960, dl. 1, p. 157, en voor een praktische toepassing Appendix A, r. 26-30 en 36-7. bottoor = (ook van elders bekende) verhaspeling van doctoor, met gedachten aan botoor (= domoor) of, vanwege het gulzig-consumptieve karakter van de tekst, met gedachten aan botten, d.i. gulzig eten; vgl. ook de zoekgeraakte Rijm-Almanach 1595 (zie inleiding, p. 31), die geschreven heet te zijn door ‘Bottoor H. Plomparius Gecco’, en de aant. op U 3, sloctoor. Voor de vorming van de naam Mousolfus (waarvan een evt. dubbelz. betekenis ons ontgaat), vgl. aant. r. 4, sub Malfus.
voetnoot12
verstaghet bediet, wanneer u de bedoeling begrijpt.
voetnoot13
over hondert jaer, honderd jaar geleden; vgl. voor implicaties aant. U 47.
voetnoot14
storiën, historiën.
voetnoot15
ezel, vgl. aant. U 5.
voetnoot16
astrolomijlen, verhaspeling, wsch. van astronomiën = verbogen vorm van astronomie) met astrologhie, waarbij de herkomst van de tweede l en de evt. daardoor geconstrueerde dubbelzinnigheid niet duidelijk zijn. excellent, hoog verheven.
voetnoot17
koetse, (hemel)bed.
voetnoot18
Aanduiding van het feit dat de sexualiteit een belangrijke rol zal spelen. Priapus = god van de vruchtbaarheid (veelvuldig voorgesteld als fallus); habitatie = verblijfplaats.
voetnoot19
Aanduiding van het feit dat er geen oorlog gevoerd zal worden, wsch. in aansluiting op het feit dat er sinds de vrede van Cateau Cambresis in 1559, die een eind had gemaakt aan de lange reeks van oorlogen tussen Frankrijk en Karel V en Philips II, een stabiele vrede leek te heersen. cleyn dominatie = weinig (over)macht.
voetnoot20
Janustempel, een poort in Rome (van het Forum Romanum) die alleen gesloten werd als er vrede heerste in het Romeinse Rijk; daarom hier genoemd in kader van voorspelling van vredig jaar: Janus werd immers ook beschouwd als sleutelbewaarder van de tijd.
voetnoot21
D.w.z. met een zeer zware ketting, zeer vast.
voetnoot18-23
Parodie op soortgelijke synoptische jaarkarakteristieken, zoals in de prologen van serieuze prognosticaties vaak bij wijze van voorproefje gegeven; in deze regels zijn alleen Venus en Mars astrol. entiteiten.
voetnoot22-3
Deze regels vormen een merkwaardige variant van de door Harebomée I, 75b opgetekende uitdr. ‘hij gaat naar Bommelskonten, drie uren boven de hel, daar de honden met het gat blaffen’. Nabbegat - (net als Bommelskonten) een benaming voor de hel, betekent lett.: aars van de duivel, en is etymologisch verwant aan het woord nobis, de benaming voor de oudgermaanse conceptie van de ‘verkeerde wereld’ (een soort paradijs-idee dat in de christelijke cultuur gedemoniseerd is; vgl. de situering van Luilekkerland in VGD ed. 1899, p. 142, r. 16-8: ‘het [t.w. Luilekkerland] is gheleghen recht in noort-hommelen / dwars op dese syde / na by die Galghe / drie mijlen door lange nachten’); Serberus (Lat.: Cerberus) = de driekoppige hellehond uit de Griekse mythologie, die niemand liet terugkeren tot de levenden; hellehonden kwamen dus blijkbaar ook in de oudgerm. concepties voor als poortbewakers (vgl. ook Bax 1949, p. 34); drie mijlen = gebruikelijke imaginaire afstandaanduiding in soortgelijke benoemingen van verkeerde wereld, voorgeborchte en hel (vgl. voor het getal drie A. Viaene, in: Volkskunde 61, 1960, p. 97-103, m.n. 102-3); ghetast = op de tast, onzeker gelopen, wat aansluit bij de voorstelling van de hel als ware het daar stikdonker (vgl. VGD ed. 1899, t.a.p., en Dat boeck vander voirsienicheyt Godes, ed. A.F.S. Burssens, 1930, p. 106, r. 17-9: ‘In die helle is voirt een ewich nacht . nymmermeer dach . ende duusternisse alsoe groet dat men se tasten mach mit handen’). Vgl. in het algemeen voorts: MRG, p. 271, sub nobis, J.J. Mak, in: Volkskunde 49 (1948), p. 11-21 en in: TNTL 69 (1952), p. 104-9, WNT 3, 333. Vgl. over de verkeerde wereld M. de Meyer, Volks- en kinderprent (1962), p. 428-440.
voetnoot24
verseeren, kwelling.
voetnoot25
heculatie, verhaspeling van speculatie (d.i. beschouwing), wsch. met hekelen en dat in de gewone bet. of in die van ‘gedurig van plaats verspringen’ (vgl. Cornelissen en Vervliet, dl. 2, p. 547). heeren, astrol. term.

voetnoot28
clypsis, astrol. term (eclips).
voetnoot31
drijvoetstoele, hier als slagwapen; vgl. aant. U 177.
voetnoot32
D.w.z. ‘dan word ik bewusteloos geslagen’ (of: ‘zó geslagen dat ik sterretjes zie’). clypsis = hier dubbelz. voor bewusteloosheid, duizeling; doele = eig. schietbaan voor balspel, hier dubbelz. voor lichaam (of lichaamsdeel: bv. achterwerk, vgl. Van den Dale ed. 1944, p. 152, r. 149: ‘Ick sou hem verset hebben sinen doel’, d.i. ik zou hem slaag gegeven hebben).
voetnoot36
onweer, in parodie op weersvoorspelling in serieuze prognosticaties; hier overdrachtelijk voor ruzie (vgl. ook S 129). boven schreven, boven mate.
voetnoot37
operatie, werking. hebbende wel versint, goed overwogen hebbend.
voetnoot38
reghen, hier mgl. overdrachtelijk voor tranen. wint, hier mgl. overdrachtelijk voor de onstuimigheid van de ruzie.
voetnoot41
clipsis, vgl. aant. U 68. schappraye, proviandkast.
voetnoot42
borsse, geldbeurs. delaye, uitstel.
voetnoot44
bieren, bier drinken.
voetnoot46
die menighe, menigeen.
voetnoot46-7
sijn ... jueckt, uitdr.: zich krabben, als blijk van radeloosheid, besluiteloosheid.
voetnoot47
bloot, onomwonden, ronduit.
voetnoot48
Dus ... van, dus neme eenieder zich in acht voor.

voetnoot54
wildy, wilt ghy.
voetnoot55
suldy, sult ghy. moet, moet 't. belijen, verklaren, zeggen.
voetnoot57
wilt hierna rassen, d.i. gaat hierop af.
voetnoot61
De bet. van plucke en koeketel is in deze context niet duidelijk; misschien zijn het kroegnamen.
voetnoot59-62
De hier genoemde dorpen lagen alle op geringe afstand, doch buiten de banmijl van Antwerpen. Hier werd sinds 1516 slechts de helft van de binnen die grens geheven accijns op dranken geïnd, zodat deze dorpen zich, ondanks de verbodsbepalingen die Antwerpen aan haar burgers oplegde, in een grote belangstelling van Antwerpse drinkebroers mochten verheugen. Vgl. H. Soly, in: Belg. tijdschr. voor filologie en gesch. 46 (1968), p. 337-92 en D.M. Nicholas, Stad en platteland in de m.e. (1971), p. 53-5.
voetnoot63
[Dees verbetert uit Deen (D,een); een alternatieve verbetering is Desen]. partije, troep, nl. van drinkebroers. metter ghissen, ordeloos, i.c. door dronkenschap.

voetnoot69
Halfoochst, dag van Maria Hemelvaart, 15 augustus. lueren, er omheen draaien.
voetnoot70
gansen, hier mgl. als slachtoffer van een volksvermaak als ‘ganstrekken’ (het aftrekken van de kop van een aan een lijn opgehangen gans); mgl. ook wordt er alleen gerefereerd aan de slacht van deze vogel ter gelegenheid van een traditonele Halfoochst-maaltijd. Vgl. ook A 52-4, H 30-1 en 86-8.
voetnoot71
te Paesschen, hier min of meer synoniem met de eerste slachttijd: die van jonge dieren in het voorjaar.
voetnoot73
t' Alder Heylighen, hier min of meer synoniem met de tweede slachttijd.
voetnoot77
vast, met nadruk, stellig.
voetnoot78
ghetast, opgestapeld.
voetnoot80
sonder veesen, zonder veinzen, zonder omhaal.
voetnoot81
buyten, i.c. buiten de banmijl (vgl. aant. r. 59-62). knollen, bier drinken.
voetnoot82
dick, dikwijls. volprollen volpoepen (van prol = dikke brij)
voetnoot83
na Enghelant schieten, uitdr.: last hebben van diarree, schijterij. Enghelant = stront-toponiem, waarin eng = (bouw)grond; dus: in plaats van naar boven, naar beneden schieten.
voetnoot84
houwen, vasthouden.
voetnoot85
losschen hooftsweer, schele hoofdpijn.
voetnoot86
sermoon, eig. kanselpreek; hier dubbelz. voor uitbrander van echtgenotes.
voetnoot87
moosjanckers, vrouwenjagers, hopeloos verliefden.
voetnoot89
Dies, om welke reden. Gheel, plaats in prov. Antwerpen, waar al vanaf de 15e eeuw grootscheepse opvangmogelijkheden bestonden voor armlastige krankzinnigen (vgl. H.H. Beek, Waanzin in de m.e., 1969, p. 225-7 en M.H. Koyen, Gezinsverpleging van geesteszieken te Geel [...], 1973). erre, boos, kwaadaardig.
voetnoot91
clicspillekens, lichte vrouwtjes. hoven, oven; hier dubbelz. voor vagina (vgl. ook U 122).
voetnoot93
kassiers en Spaenjaerts, hier gekozen als voorbeeld van de categorie ‘mannen met geld’; vgl. voor de erotische reputatie van Spanjaarden ook U 245 en 274. slooren, sloeries, hoeren.
voetnoot94
sorch ick, vrees ik. mieren, naam voor syfilitische uitslag; vgl. Van den Berghe ed. 1950, p. 16, r. 287-90 (in een aan syfilis gewijde passage): ‘Deze warande is vol wreeder dieren, Vol cleyns wiltbraets wit ende root, Onder een doyleeghe gequelt metten mieren, By een cranc fondament dwelc dicwils lijdt noot’. Vgl. over syfilis in de 16e eeuw L. Elaut, in: Scientiarum Historia 2 (1960), p. 9-16, 173-81, 3 (1961), 61-73.
voetnoot95
speelvoghelkens, pretmaakstertjes. leepe, druipende.
voetnoot96
druyperkens, etterige uitscheiding van de geslachtsdelen, kenmerkend voor gonorrhoe, maar in de m.e. verklaard als symptoom van syfilis. clapoorkens, syfilitische liesbuilen.
voetnoot97
crancken, pijnlijke. tot elcker stont, op elk ogenblik, steeds.
voetnoot98
wacht... voor, behoedt u ervoor. wildy, wilt ghy.
voetnoot99
om een verschoonen, d.i. wsch. om verschoond te blijven (i.c. van geslachtsziekte) of ‘voor de lol’.
voetnoot100
Hant... teerlinck, d.i. wsch. een waarschuwwing tegen onanie, waarbij teerlinck = dubbelz. voor geslachtsdeel. hi, d.i. de marot, die hier door de zot wordt aangewezen; vgl. voor de marot als brutale waarheidspreker en ‘Publikums-beschimpfer’ inleiding, p. 41-3.

voetnoot102
heculatie, vgl. aant. r. 25.
voetnoot103
tot elcker spatie, op elk moment.
voetnoot104
dat, dat 't. wel gheraect, goed geslaagd, overvloedig.
voetnoot105
te dier, te duur.
voetnoot106
die, meew. vw.: voor degenen die.
voetnoot107
mach... wel, houd ik ook wel van.
voetnoot108
als, net als.
voetnoot109
by mijnder trouwen, naar mijn overtuiging.
voetnoot111
afslach, eig. vermindering in prijs; hier dubbelz. voor het afslaen, d.i. maaien.
voetnoot112
pickers, maaiers; hier mgl. (vgl. de eerste bet. van afslach) dubbelz. voor dieven.
voetnoot113
afsmijten, afhouwen, maaien.
voetnoot114
vermeten, (plechtige) verzekering.
voetnoot119
te dier, te duur.
voetnoot120
teveel, voor teveel, te duur.
voetnoot121
men, nl. venters.
voetnoot123
stoopen, kannen.
voetnoot124
alle volcken, (aan) iedereen.
voetnoot125
wel gheraect, vgl. aant. r. 104.
voetnoot126
ayjuyns, ajuinen. loock, knoflook.
voetnoot127
vijsten, winden laten.
voetnoot128
peen, penen. pastenaken, soort witte wortels.
voetnoot131
mueghen, lekker vinden.

voetnoot133
peys, vrede.
voetnoot134
't gaen, d.i. de beweging. teekenen, zodiactekens.
voetnoot135
secreten, geheimen.
voetnoot136
lexponeren, verhaspeling van exponeren, d.i. uiteenzetten, met lex, d.i. les, onderricht (?). Molfus, spotnaam voor pseudoautoriteit; vgl. voor de vorming aant. r. 5, sub Malfus, en WNT 9, 1035, sub molferd waarvan het aldaar besproken Molphus (een scheldwoord in een tekst uit 1636) een gewijzigde vorm zou representeren. seerbaer, mgl. variant van se(d)ebaer, d.i. zedelijk, naar vaste beginselen levend (vgl. MNW 7, 849-50), vervormd o.i.v. het bijna synonieme eerbaer.
voetnoot141
Uitdr.: zoveel als ‘zich niet gewonnen geven’, ‘een weerwoord hebben’ (vgl. WNT 7, 2620, Antwerps Liedboek, ed. K. Vellekoop e.a., 1972, dl. 1, p. 18 en dl. 2, p. 139 G. Kazemier, in: TNTL 91, 1975, m.n. p. 250-1); hier zijn speere en schilt dubbelz. voor resp. mnl. en vrl. geslachtsorgaan. Vgl. ook aant. U 238.
voetnoot143
ick ... certeyn, ik zeg het met nadruk, stellig.
voetnoot145
Tenwaer, behalve.
voetnoot146
Die ... doen, die niets anders doen.
voetnoot146-7
die straet ... eersbillen, uitdr.: overal de afdruk van billen achterlaten, d.w.z. doelloos en lui op straat rondhangen.
voetnoot147
belaeyen, ironisch: belast.
voetnoot148
aen alle canten, stoplap: overal.
voetnoot149
als... uutcomen, uitdr.: als de aard van de zaak duidelijk aan het licht komt; mgl. samen met de regels 150-5 teruggaand op de uitgebreidere uitdr. ‘als de hoeren kijven, komen de baken uit’ (vgl. A. de Cock, in: Volkskunde 9, 1886, p. 107-11, m.n. 110, nr. 663). danten, lichtzinnige vrouwen.
voetnoot150
eysen, ijzen, rillen.
voetnoot153
lappen, meppen.
voetnoot159
in ... setten, uitdr.: in de hoek drukken, overheersen, versmaden in sexueel opzicht; vgl. aant. U 285.
voetnoot161
draghen eens, eendrachtig zijn.
voetnoot164
In alle weghen, allerwegen, overal.
voetnoot165
Uitdr.: vgl. aant. U 29.

voetnoot166
tijden, seizoenen.
voetnoot171
by mijnder trouwen, vgl. aant. r. 109.
voetnoot172
te bat, nog beter.
voetnoot175
vier, vuur.
voetnoot178
haken, verlangend reiken.
voetnoot185
callanten, klanten; overdrachtelijk voor: gewilde produkten.
voetnoot186
Hoolbloken, soort klompen. plattijnen, muilen op houten klompzolen.
voetnoot188
Heyn, d.i. Magere Hein, hier als personificatie van de honger. sonder verlaten, zonder pardon.
voetnoot189
comen te baten, ironisch voor: overlast aandoen.
voetnoot190
camer schilderen, overdrachtelijk: de plee onderspetteren (door diarree); vgl. aant. U 162. Dat oude vrouwen werden geacht grote moeilijkheden te hebben met de stoelgang, mag bv. ook blijken uit Refreinenbundel ed. 1940, dl. 2, p. 234, r. 68-9: ‘Oude quenen die ontrent den vier en den heert zijn, Bemasselt, berompelt tot in haer fronsse’; vgl. daarvoor ook U 208.
voetnoot191
d'ambacht, nl. het schilders-ambacht.
voetnoot193
snotvincken, snottebellen.
voetnoot194-5
Deze regels refereren aan een bekend element uit de ‘verkeerde wereld’ (vgl. aant. r. 22-3), en mgl. meer in het bijzonder uit ‘Van dat Luyeleckerlant’ (in: VGD ed. 1899, p. 142-50), m.n. 144, r. 15-20: ‘... soo sietmen daer over alle t'lant in de lucht de Hoenderen / Gansen / Duyven / Snippen / ende ander Ghevoghelte vlieghen [...] ende isser yemant soo luy dat hijse niet vangen en mach / so vlieghen sy dien wel van selfs inde mondt [...]’. sneppen = mgl. een vroege (volks-etymologische?) verwijzing naar snipverkouden (een woord waarvan ons overigens geen 16e-eeuwse bewijsplaats bekend is).
voetnoot196
Vriesen, Friezen; hier dubbelz. voor vrieskou, vorst.
voetnoot197
Haren, kou-toponiem: eig. plaatsje in Vlaanderen; hier personificatie van de haren (d.i. schrale, snijdende) wind, i.h.b. de oostenwind.
voetnoot199
Turcken, dubbelz. voor het zo geheten volk en voor toortsen, fakkels. De voortzetting van de Turkse veroveringstochten in de 15e en 16e eeuw leidde in veel prognosticaties tot een apart hoofdstukje waarin de te verwachten vorderingen van hun legers werden voorspeld; er werden zelfs ook volledige prognosticaties aan gewijd. bijster, zeer.
voetnoot200
Soodatmer, soodat men (da)er.
voetnoot201
schellinck, munt ter waarde van 6 stuivers.
voetnoot202
verberren, verbranden.
voetnoot206
ick ... belijen, ik moet het zeker verklaren, zeggen.
voetnoot207
op muylen rijen, uitdr.: ‘er zijn gemak van nemen’, ‘het op z'n sloffen (= muylen) doen’, waarin muylen = dubbelz. voor muildieren. Vgl. WNT 9, 1202 en F.A. Stoett, Ndl. spreekw., spreekwijzen, uitdr. en gezegden, dl. 2 (1916), p. 252, nr. 1979.
voetnoot208
vuylen, wsch. winderig zijn.
voetnoot209
rijen, dubbelz. voor bespringen, copuleren.
voetnoot210
si, nl. de muylen, hier in de bet. pantoffels.
voetnoot211
cooptmer, coopt men (da)er.
voetnoot213
Derthienavont, Driekoningenavond (5 jan.). onbesweken, onbevangen.
voetnoot214
coninck sonder landt, d.i. persoon die zich t.g.v. Driekoningen als koning heeft uitgedost. De koningen werden, meestal door loting, gekozen en konden degenen die aan de loting hadden meegedaan beschouwen als tijdelijke onderdanen. Ze maten zich in ieder geval een kroontje aan, maar konden ook de rest van hun kleding aanpassen aan hun tijdelijke waardigheid. Vgl. Pleij 1972/3, p. 201-7. De referenties aan dit feest in de spotprognosticaties (vgl. A 61-66, S 63-68, H 40-43) impliceren steeds dat het feest vooral werd gevierd door minimumlijders, die hun uitspattingen de dagen erna met (des te schrijnender) armoe moesten bekopen. Hieruit blijkt dat men de functie van dit soort feesten, nl. die van uitlaatklep, waarmee men de traditionele rolverdeling alleen maar bevestigde en zelfs versterkte, haarfijn aanvoelde. domineren, heersen; mgl. dubbelz. voor feestvieren.
voetnoot215
lombaerde, lommerd. finieren, bijeenbrengen.
voetnoot216
tsanderdaechs, kort daarna. dicke, dikwijls.
voetnoot218
Vastelavont, de avond, de dag, of bij uitbreiding de drie dagen die voorafgaan aan de Vasten; tegenwoordig meestal ‘carnaval’. belijen, vgl. aant. r. 206.
voetnoot219
mommerijen, gemaskerden of gemaskerde optochten (bekend vastelavondgebruik; vgl. Van Gilst 1974, p. 87-95).
voetnoot220
beyen, beiden, wachten.

voetnoot225
ic ... affirmeren, ik dien het te benadrukken.
voetnoot226
hem reguleren, zich ordelijk gedragen.
voetnoot228
na mijn belijen, naar mijn overtuiging.
voetnoot229
Vasten, vastentijd; hier wsch. gepersonifieerd.
voetnoot230
siet ... voort [van voresien], neemt men overal maatregelen, bereidt men zich overal op voor.
voetnoot231
compost, vruchtenmoes.
voetnoot234
Grave van Halfvasten, een als een soort Sinterklaas optredende personificatie van het Halfvasten-feest, d.i. een onderbreking van het regime van de Vasten, met feestelijkheden die de uitbundigheid van de Vastelavond-viering vaak evenaarden; vgl. P. de Keyser, in: Volkskunde 44 (1941/2), p. 28-42.
voetnoot236
En ... wil, nl. op Verzendekensdag (l apr.), de dag waarop men probeerde iemand met een onmogelijk uit te voeren boodschap op pad te sturen. Vgl. voor een amusant ‘Refereyn up Verzenderkensdag’ van Eduard de Dene: Degroote 1947, p. 332-3.
voetnoot239
Die ... mach, die iedereen (erg) lekker vindt.
voetnoot242
sonder sneven, stoplap: ongetwijfeld.
voetnoot244
over jaer, vorig jaar.
voetnoot246
venuspagiën, ‘venus-pages’, d.i. minzieke knapen.
voetnoot249
venuscamenierkens, minzieke meisjes. nichtkens, ontuchtige meisjes.
voetnoot250
lichtkens, nl. van zeden.
voetnoot251
's Merckgravelije, de tegenwoordige Markgravenstraat in Antwerpen, die in de 16e eeuw een wulpse reputatie had. Vgl. J.F. Willems, Hist. onderz. naer den oorspr. en den waren naem der openb. plaetsen e.a. oudheiden v.d. stad Antwerpen (1828), p. 136.
voetnoot252
Hoboken, bekend uitgaansoord bij Antwerpen (vanwege de daar goedkope drank, vgl. aant. r. [59-62]). Vgl. ook H 74.
voetnoot253
Rolwaghen, kroeg-bordeel; bekende, vaker voorkomende Antwerpse huisnaam (vgl. Carthotheek Stadsarch. Antwerpen).
voetnoot254
Spaengjens Hof, kroeg-bordeel; vgl. J.F. Willems, a.w. (aant. r. 251), p. 134.
voetnoot254-5
daer... slabben, overdrachtelijk: het minnespel bedrijven; vgl. ‘wittebroods-’ of ‘zoetemelksweken’ als aanduiding van de eerste onbezorgde weken van het huwelijk (?).
voetnoot256
Borgherhout, plaatsje bij Antwerpen, om dezelfde reden als Hoboken (r. 252) bekend om de er heersende lichtheid van zeden. drabben, draven, rennen.
voetnoot257
yewers, ergens. gracht, greppel.
voetnoot258
altemets, soms.
voetnoot259
drillen, dellen.
voetnoot260
Tenwaer 't sake, indien het zo was.

voetnoot262
Tsanderdaechs, de volgende dag. omer, vorm van ommer (= immer, d.i. ‘met nadruk’); terwille van rijm (?).
voetnoot267
dat, dat 't.
voetnoot278
jent, mooi, schoon.
voetnoot279
regement, heerschappij, gedrag.

voetnoot282
D.w.z. dan wordt de herfst actief.
voetnoot283
abundant, overvloedig.
voetnoot284
vailiant, voortreffelijk.
voetnoot285
niet om verfraeyen, de allerfraaiste (vgl. voor constructie aant. U 104).
voetnoot286
wel is ghelayen, overvloedig is beladen, i.c. met druiven.
voetnoot287
besiën, druiven.
voetnoot289
most, appelwijn. vroukens, vgl. aant. U 134. mueghen, lekker vinden.
voetnoot291
Sinte-Martensavont, de dag vóór Sint-Maarten (10 nov.); vgl. voor de gebruiken J. Schrijnen, Ndl. volkskunde, dl. 1 (1915), p. 116.
voetnoot292
vieren, vuren, i.c. de traditionele, St. Maartensvuren.
voetnoot293
Stoock... vier, traditionele nog recentelijk opgetekende leus bij het inzamelen van de brandstof (vgl. K.C. Peeters, Eigen aard, 1963, p. 258).
voetnoot296
maect ... moet, spant men zich dan ook in.
voetnoot297
mispelen, herfstvrucht. sal ... worpen, uitdr.: er kwistig mee omspringen, er veel van eten (in kader van feestviering; vgl. A. de Cock en I. Teirlinck, Kinderspel en kinderlust in Z.-Ndl., dl. 7, 1907, p. 105).
voetnoot300
druck, bedruktheid.

voetnoot303
sonder verstranghen, zonder terughoudendheid, vrijmoedig.
voetnoot307
collatie, vermaning, les.
voetnoot311
Deze regel geeft een variant van de in conclusies en epilogen van toneelstukken gebruikelijke bescheidenheidsformules (ontfaet = ontvangt).
voetnoot313
Die het niet zo goed als ik hebben getroffen.
voetnoot316
consente, toestemming.
voetnoot318
J[an] de Perre, de secretaris der Geheime Raad, namens welke hij octrooien als het onderhavige ondertekende. Als zodanig actief tussen ca. 1556 en ca. 1568. Vgl. BB VII, 371.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Pronstelcatie van den jare ons Heeren duysentvijfhondert, sonder verseeren

  • Pronstelcatie van den jare ons Heeren duysentvijfhondert, sonder verseeren