Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Lanceloet. De Middelnederlandse vertaling van de Lancelot en prose overgeleverd in de Lancelotcompilatie. Pars 2 (1991)

Informatie terzijde

Titelpagina van Lanceloet. De Middelnederlandse vertaling van de Lancelot en prose overgeleverd in de Lancelotcompilatie. Pars 2
Afbeelding van Lanceloet. De Middelnederlandse vertaling van de Lancelot en prose overgeleverd in de Lancelotcompilatie. Pars 2Toon afbeelding van titelpagina van Lanceloet. De Middelnederlandse vertaling van de Lancelot en prose overgeleverd in de Lancelotcompilatie. Pars 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.98 MB)

Scans (25.72 MB)

ebook (8.83 MB)

XML (1.96 MB)

tekstbestand






Editeur

Bart Besamusca



Genre

poëzie

Subgenre

ridderroman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Lanceloet. De Middelnederlandse vertaling van de Lancelot en prose overgeleverd in de Lancelotcompilatie. Pars 2

(1991)–Anoniem Lanceloet–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 35]
[p. 35]

3 De wijze van vertalen

3.1. Inleiding

Dit hoofdstuk is gewijd aan de wijze waarop de dichter van Lanceloet zijn Oudfranse origineel weergaf in Middelnederlandse verzen. Het onderzoek richt zich hier niet op de inhoudelijke afwijkingen ten opzichte van de Lancelot en prose, die in hoofdstuk 4 ter sprake komen, maar op de vele passages waarin het Middelnederlands een getrouwe overzetting van de voorbeeldtekst is. De vertaler volgde zijn origineel op de voet, maar de vormeisen van zijn werk (de zinnen moesten gehoorzamen aan de syntaxis van het Middelnederlands, de verzen moesten paarsgewijs rijmen en waren gebonden aan een zekere lengte) sloten een doorlopende ‘woord-voor-woord’-vertaling uit. Hij zag zich gedwongen tot ‘textual discrepancies which are induced by the inherent stylistic prerequisities of a rhymed translation.’Ga naar voetnoot1 Wat voor de dichter van de Wrake van Ragisel geldt, gaat ook op voor de versvertaler van de Lancelot en prose: ‘Het staat (...) van te voren vast dat wij in de vertaling te doen hebben met het werk van een dichter die heeft moeten inkorten, die tot over een volgende regel uitlopende verzen heeft moeten aanvullen, en die bovendien het laatste woord van elk vers een echo moest geven in het laatste woord van het volgende vers.’Ga naar voetnoot2

In paragraaf 3.2. zal ik de werkwijze van de Lanceloet-dichter zo nauwkeurig mogelijk trachten te beschrijven. Als de versificatie van Lanceloet niet toeliet dat een stukje Oudfrans woord voor woord werd vertaald, gaf de dichter zijn origineel zo getrouw mogelijk weer met behulp van enkele vertaaltechnische handelingen die ik procédé's heb genoemd. Zo heeft de vertaler nogal eens een pronominale aanduiding (il) vervangen door een woordgroep met een substantief (die goede man) om te kunnen voldoen aan verstechnische eisen.Ga naar voetnoot3 De bespreking van deze procédé's biedt geen reconstructie van mentale processen, maar demonstreert hoe de dichter erin slaagde een vertaling te leveren die ‘zeer “geconcentreerd” is,

[pagina 36]
[p. 36]

en een grote “dichtheid” van informatie vertoont’.Ga naar voetnoot4 Het onderscheid in procédé's kan de suggestie wekken dat het dichten van Lanceloet een moeizaam proces was waarbij vertaalmogelijkheden zorgvuldig tegen elkaar afgewogen werden. Als we afgaan op de gegevens die Middelnederlandse dichters zelf over hun schrijftempo verstrekken, dan lijkt deze suggestie onjuist te zijn. Van Oostrom heeft berekend dat Jacob van Maerlant en Lodewijk van Velthem circa vijfhonderd verzen per week hebben gedicht.Ga naar voetnoot5 Omdat er geen reden is om aan te nemen dat het schrijftempo van de dichter van Lanceloet minder hoog lag, moeten we ons bij het bespreken van de procédé's een vertaler voor ogen houden die vlot verzen maakte.

Voordat onderzocht kan worden op welke wijze de dichter van Lanceloet zijn getrouwe vertaling realiseerde, dienen we ons een indruk te verschaffen van zijn kennis van het Frans. Zijn ‘betrouwbaarheid’ als vertaler hangt immers samen met de mate waarin vertaalfouten kunnen worden aangewezen. Omdat plaatsen waar de dichter zijn origineel onjuist weergaf de studie van de vertaaltechniek bemoeilijken, bespreek ik nu eerst de passages waarin mogelijkerwijs sprake is van een vertaalfout.

In de aantekeningen bij zijn editie van Maerlants Alexanders Geesten heeft Franck gewezen op de vertaalfouten van de Middelnederlandse dichter.Ga naar voetnoot6 Hij verwijt Maerlant in de inleiding ‘zijne bron slechts met één oog te hebben beschouwd en niet voldoende tegen verkeerde opvattingen te hebben gewaakt’ (p. LX); de dichter had ‘bij meer ingespannen arbeid nog menige door vluchtigheid ontstane fout (...) kunnen vermijden en menige plaats (...) kunnen verbeteren’ (p. LXI-LXII). Wie vervolgens de plaatsen bestudeert waar Franck tot een vertaalfout heeft besloten, moet concluderen dat hij, als kind van zijn tijd, nogal vlot oordeelt. Hij houdt er onvoldoende rekening mee dat de fout wellicht al in de grondtekst van de vertaling voorkwamGa naar voetnoot7 of dat er sprake is van een kopiistenfout aan Middelnederlandse zijde.Ga naar voetnoot8 Ook kan de vertaler zijn grondtekst doelbewust hebben gewijzigd.Ga naar voetnoot9 Deze mogelijkheden moeten terdege overwogen wor-

[pagina 37]
[p. 37]

den, voor een Middelnederlandse dichter een vertaalfout in de schoenen kan worden geschoven.Ga naar voetnoot10

Het lijkt bij voorbaat onwaarschijnlijk dat iemand die een omvangrijk en ingewikkeld verhaal als de Lancelot en prose vertaalde, onvoldoende Frans zou hebben gekend. Vertaalfouten verwacht men niet bij een man wiens vertaling ‘om haar vakkundigheid respect afdwingt en, mede gezien het constante peil dat erin wordt aangehouden, zelfs virtuoos genoemd mag worden.’Ga naar voetnoot11 In het hier onderzochte gedeelte van de Middelnederlandse vertaling heb ik dan ook slechts enkele mogelijke vertaalfouten aangetroffen, die ik nu zal bespreken.

Gurrees heeft een oude ridder van de dood gered. De vreugde is groot:

Moult font cil de laienz grant feste a Guerrehet et moult se poinnent de lui servir; et moult fust ancor la joie graindre, se ne fust la mort de lor fil qui le jor avoit esté occis, dont il ne pooient le duel oublier.
(M IV, LXXI, 7)Ga naar voetnoot12
6270[regelnummer]
Men dede met groter minnen
 
Gurrees groet ere daer binnen
72[regelnummer]
Ende hadde gedaen noch also groet
 
En hadde geweest haerre kinder doet,
 
Die op dien dach verslaegen waren,
 
Dies si niet mochten vergeten tuwaren.

In het Oudfrans betreurt men de dood van een zoon (vgl. M IV, LXXI, 4); de Middelnederlandse versie vermeldt in vs. 6273-74 dat er verscheidene kinderen gedood zijn, wat niet in overeenstemming is met vs. 6194-95:

si vindrent hui matin en ma meson et occistrent mon fil devant moi
(M IV, LXXI, 4)
6194[regelnummer]
Si quamen in mijn huus heden den dach
 
Ende sloegen mijn kint daer ic toesach

De corrector loste de tegenstelling op door in vs. 6195 kint te wijzigen in kinder,Ga naar voetnoot13 maar de zo ontstane lezing is niet in overeenstemming met het Oudfrans.

Wie kan er verantwoordelijk gesteld worden voor het meervoud in vs. 6273-74? Voor een doelbewuste wijziging lijkt geen reden aanwezig en een fout in de grondtekst is onwaarschijnlijk, want alle geraadpleegde handschriften bewaren vrijwel dezelfde lezing.Ga naar voetnoot14 Hoewel de vertaler door het Oudfranse lor, dat verwijst

[pagina 38]
[p. 38]

naar cil de laienz, op een dwaalspoor kan zijn gebracht, is de veronderstelling dat hij fil als meervoudsvorm heeft opgevat niet overtuigend: hij zou dan tevens avoit over het hoofd hebben moeten zien. Zo blijft de mogelijkheid van een kopiistenfout over. Het is voorstelbaar dat het oorspronkelijke rijmpaar in 6274/75 was:das (sijt seker das) luidde,Ga naar voetnoot15 maar dat ten gevolge van vervanging door een synoniem (tuwaren)Ga naar voetnoot16 de werkwoordsvorm gewijzigd werd in waren; daar moest kint in vs. 6273 vervolgens aan aangepast worden: kinder. Deze reconstructie maakt aannemelijk dat er in de verzen 6273-74 geen sprake is van een vertaalfout, maar van een kopiistenfout.Ga naar voetnoot17

Ook in de volgende passage lijkt het proces van afschrijven verantwoordelijk voor de afwijking. Een kwaadaardige ridder heeft een vrouwe een belofte afgedwongen:

Si li creantai a faire tout ce qu'il me demanderoit, por quoi j'en eusse le pooir. (M IV, LXXI, 24)
6828[regelnummer]
Ic sekerdem dat ic doen soude
 
Al dat hi mi heeschen woude
 
Op dat hijs macht hadde (...)

Het voorbehoud dat de vrouwe maakt, ‘als het binnen mijn vermogen ligt’, komt in alle geraadpleegde Oudfranse handschriften voor;Ga naar voetnoot18 dat maakt corruptie van de grondtekst niet aannemelijk. Een doelbewuste wijziging van de vertaler lijkt voorstelbaar als Op dat de betekenis ‘omdat’ heeft, waardoor een precisering in de situatie zou zijn bedoeld: ‘omdat hij alle troeven in handen had’. Ook hier ligt evenwel aan de Middelnederlandse lezing vermoedelijk een kopiistenfout ten grondslag; het komt meer voor dat kopiist A pronominale aanduidingen verwisselde.Ga naar voetnoot19

De laatste passage waarin mogelijkerwijs sprake is van een vertaalfout, heeft de deugden van Lanceloet tot onderwerp. De vrouwe die hem bewondert, somt zijn sterke punten op:

Or esgardez touz les biens que chevaliers puet avoir, c'est proesce et hardemenz, biauté et gentillesce, debonnaireté, cortoisie, largesce, force d'avoir et d'amis. (M IV, LXXI, 21)
6700[regelnummer]
Siet alle die doegt die hebben mach
 
Enich ridder heden den dach:
 
Prouetsen, stoutheit, scoenhede,
 
Goedertierheit, stoutheit,Ga naar voetnoot20 milthede,
4[regelnummer]
Macht van goede ende van vrienden toe.
[pagina 39]
[p. 39]

De geciteerde Oudfranse lezing is bewaard in Rawlinson Q b 6, BN 12573 en BN 12580. In een aantal handschriftenGa naar voetnoot21 is biauté vervangen door hautesce, een variant die niet voorkwam in de grondtekst van de Middelnederlandse dichter; daarvan getuigt scoenhede in vs. 6702.Ga naar voetnoot22

Na de opsomming licht de vrouwe de verschillende deugden toe: in vs. 6710-11 prouetsen (proesce), in 6712 stoutheit (hardement) en in 6713 scoenhede (biauté). Vervolgens:

ne por gantillesce ne perdra il mie a estre rois de tot le mont, car il est estraiz de si haute lignie comme li rois David et de si haut chevaliers comme de Josep d'Arimatie; et de sa debonnaireté sai je tant que nus ne m'em porroit reprandre. (M IV, LXXI, 21)
6714[regelnummer]
Ende van geslachte mochti wel wesen
 
Coninc van al der werelt, want wi lesen
16[regelnummer]
Dat hi van also groeten geslachte es comen
 
Als iemen diemen mochte nomen.
 
Van goedertierheit diemen an hem siet
 
Ne mach men begripen niet.

Hoewel in vs. 6714-17 geslachte wordt toegelicht, komt die deugd in de opsomming (vs. 6702-6704) niet voor. Dit kan betekenen dat gentillesce ontbrak in de grondtekst van de Middelnederlandse dichter, maar een vertaalfout lijkt mij ook mogelijk. Wellicht heeft de Middelnederlandse dichter gentillesce niet opgevat als ‘Adel’, ‘edele Geburt’, maar als ‘liebenswürdiges benehmen’, ‘Artigkeit’.Ga naar voetnoot23 In het laatste geval heeft hij het woord waarschijnlijk beschouwd als deel van een tautologie, gentillesce, debonnaireté,Ga naar voetnoot24 die hij vertaalde met goedertierheit.

Of er nu sprake is van een corruptie in de grondtekst dan wel van een vertaalfout, in beide gevallen geldt dat de uiteenzetting over de deugden niet in overeenstemming was met de opsomming. Dat heeft de Middelnederlandse dichter evenwel geen aanleiding gegeven de al vertaalde tekst te herzien. Deze passage bevestigt nog eens dat de vertaler currente calamo werkte.Ga naar voetnoot25

In het voorafgaande heb ik de passages besproken waarin mogelijkerwijs een

[pagina 40]
[p. 40]

vertaalfout aangewezen zou kunnen worden. Gebleken is dat het gaat om een zeer gering aantal gevallen, waarbij bovendien andere en vaak even aannemelijke verklaringsmogelijkheden voorhanden zijn.

3.2. Vertaling

Middeleeuwse dichters die anderstalige epiek omzetten in hun eigen volkstaal verklaren keer op keer hun voorbeeld zo getrouw mogelijk te hebben gevolgd.Ga naar voetnoot26 Het onderzoek naar hun vertaal- en bewerkingstechniek leidt tot andere bevindingen. Van een letterlijke vertaling in moderne zin is vrijwel nooit sprake.Ga naar voetnoot27 Dat is ook niet verwonderlijk: ‘Als wij ons slechts rekenschap geven van twee in het oog springende kenmerken van de verzen van de Wrake [d.i. de Middelnederlandse vertaling van La Vengeance Raguidel, B.B.], het gepaarde rijm en de lengte van de verzen die overal binnen de grenzen van acht en twaalf syllaben blijft, dan is het al duidelijk dat een zogenaamd ‘letterlijke’ vertaling, waarin woord voor woord zijn plaats behoudt, tot de zeer hoge uitzonderingen moet behoren.’Ga naar voetnoot28

Middeleeuwse dichters bedoelen dan ook iets anders als zij het over een vertaling hebben. Het ging erom dat een dichter het verhaal dat zijn voorbeeldtekst bevatte op de voet volgde, maar weergaf in eigen bewoordingen.Ga naar voetnoot29 Toch treft men in de Middelhoogduitse epiek wel degelijk woordelijke vertalingen aan. Het gaat dan om overeenstemmingen als Tant que li jors clers aparut naast unz im der liehte tag erschein.Ga naar voetnoot30 Hoewel bewerkers er eer in lijken te stellen niet woordelijk te vertalen,Ga naar voetnoot31 kunnen passages die letterlijk vertaald zijn onder meer aangewezen worden

[pagina 41]
[p. 41]

in het werk van Hendrik van Veldeke (Eneide),Ga naar voetnoot32 Hartmann von Aue,Ga naar voetnoot33 Gottfried von StrassburgGa naar voetnoot34 en Wolfram von Eschenbach.Ga naar voetnoot35 Er is verondersteld dat de dichters deze passages gebruikten als herkenningspunten voor hun bewerking: ‘Un grand nombre de passages ont dû être traduits à l'avance, destinés à servir de points de repère lors de la rédaction définitive.’Ga naar voetnoot36

Ook in het Middelnederlands is een woordelijk vertaalde epische tekst een uitzondering.Ga naar voetnoot37 Evenals in het Duitse taalgebied vormen de vertalingen van de Lancelot en prose hiervan de eerste voorbeelden.Ga naar voetnoot38 Daarbij moet onderscheid worden gemaakt tussen de vertalingen (Rotterdamse proza-Lancelot en Lanceloet in de Lancelotcompilatie) en de bewerking (Lantsloot vander Haghedochte); deze laatste

[pagina 42]
[p. 42]

tekst vertoont wat de bewerkingswijze betreft sterke overeenkomsten met de Middelhoogduitse epiek. In Lantsloot vander Haghedochte kunnen immers wel woordelijke overeenstemmingen aangewezen worden,Ga naar voetnoot39 maar ‘het is (...) niet mogelijk in Lantsloot een passage van meer dan twee verzen te vinden die beantwoordt aan de moderne maatstaven voor letterlijke vertaling.’Ga naar voetnoot40 Bij de resterende twee Middelnederlandse omzettingen van de Lancelot en prose ligt de zaak anders. De auteurs sluiten zich zoveel mogelijk aan bij de Oudfranse bewoordingen. Het spreekt voor zich dat de prozavertaler daar beter in slaagtGa naar voetnoot41 dan de dichter van Lanceloet, die rekening moest houden met de eisen van paarsgewijs rijmende verzen. Toch benadert de versvertaling in de Lancelotcompilatie verbazingwekkend vaak de woordelijkheid van de prozavertaling.Ga naar voetnoot42

Bij wijze van proefboring wil ik de werkwijze van de Lanceloet-dichter nu eerst bespreken aan de hand van één passage, waarbij zal worden geprobeerd de totstandkoming van de vertaling zo precies mogelijk te reconstrueren. De verzen zijn afkomstig uit het tekstgedeelte dat de strijd van hertog Cales tegen zijn opstandige zonen bevat. Het kasteel van de hertog wordt belegerd. Hij besluit zijn vijanden aan te vallen met een groep ridders die onder leiding staat van zijn vier neven:

Lors vient a ses neveuz dont li uns avoit non Casibilans et ce ert li plus jovenes et li autres avoit non Abilas et li tierz ert apelez Dyonis et li quarz Dion;Ga naar voetnoot44 si les fait issir fors del chastel et dit qu'il n'aient cure d'outrage, mais sagement aillent contre lor anemis, et cil dient que si feront il.
(M IV, LXXII, 54)
10346[regelnummer]
Daer na es hi te sinen neven gegaen,
 
Daer die een af hiet Cassibilaen,
48[regelnummer]
Die de joncsteGa naar voetnoot43 van sinen neven was,
 
Ende die ander hiet Abylas
 
Ende die derde Dyonele.
 
Hi deedse varen uten castele.
52[regelnummer]
Hi seide: ‘Ne mict niet op overdaeden,
 
Mar vart al bi staeden
 
Jegen die vianden.’ Si seiden doe
 
Dat si gerne souden doen also.

Hoe is de vertaler te werk gegaan? De passage toont zijn streven naar een strikt

[pagina 43]
[p. 43]

woordelijke overzetting, waarbij de gebonden vorm van zijn werk met de eis van regelmatige verslengte en gepaard rijm hem dwong de banden met het Oudfrans te laten vieren.Ga naar voetnoot45 Hij hield de graad van afwijking ten opzichte van zijn origineel zo klein mogelijk met behulp van enkele vertaaltechnische ingrepen die ik hierna bespreek.

In vs. 10346-10347 is het tweede deel van het verspaar de ‘woord-voor-woord’-vertaling van dont li uns avoit non Casibilans (hiet lijkt mij een woordelijke vertaling, al was ook ‘es genant’ mogelijk geweest). Het lijkt waarschijnlijk dat vs. 10346 ná vs. 10347 tot stand is gekomen, waarbij de ‘woord-voor-woord’-vertaling van Lors vient a ses neveuz een rijmwoord opleverde door vient niet te vertalen met ‘ginc hi’, maar door een synonieme vorm te vervangen: es hi (...) gegaen.

De verzen 10348-10349 vormen vrijwel woord voor woord een vertaling van het Oudfrans, met uitzondering van van sinen neven dat in vs. 10348 is toegevoegd, vermoedelijk ten behoeve van de verslengte (zonder de woordgroep zou vs. 10348 slechts vijf lettergrepen hebben geteld). Het is van belang op te merken dat de toevoeging geen nieuwe informatie verschaft, waardoor de afwijking ten opzichte van het origineel zeer gering is.

Het derde verspaar, vs. 10350-10351, is eveneens grotendeels een ‘woord-voor-woord’-vertaling. De tekst wijkt af doordat ert apelez onvertaald is gelaten en Dyonele een variant is van Dyonis om het rijmpaar met castele (vs. 10351), dat als eerste lijkt te zijn ontstaan, te completeren.

De volgende twee verzen en een gedeelte van het derde vers (vs. 10352-10354) bevatten woorden van de hertog in de directe rede, terwijl het Oudfranse origineel diens woorden in de indirecte rede weergeeft. Hoewel deze omzetting wellicht wijst op een streven de vertaling levendiger te maken, lijkt ook mee te spelen dat de betrokken Oudfranse passage zich in de directe rede eenvoudiger liet vertalen (zo kon bijvoorbeeld de weergave van qu'il, waardoor het vers erg lang zou zijn geworden, achterwege blijven). In vs. 10352 is het rijmwoord de woordelijke vertaling van outrage (vgl. M IX, p. 290 en MNW 5, 2111: ‘vermetelheid’), dat werd gecompleteerd door sagement met een kleine wijziging weer te geven als al bi staeden (MNW 7, 1847: ‘met overleg’).

Het tweede gedeelte van vs. 10354 en vs. 10355 bevat de vertaling van et cil dient que si feront il, waarbij van een ‘woord-voor-woord’-vertaling (‘si seiden dat si also doen souden’) is afgeweken om het rijmpaar te kunnen bouwen op het woordelijk vertaalde also. Het woord werd verplaatst naar het einde van vs. 10355 en aan de woordelijke vertaling werd het vrijwel altijd bruikbare bijwoord van tijd doe toegevoegd. Om vs. 10355 de gewenste lengte te geven, of om de bereidwilligheid van de vier neven te benadrukken, werd ook gerne toegevoegd.

[pagina 44]
[p. 44]

De bovenstaande hypothetische reconstructie van de totstandkoming van vs. 10346-10355 toont dat de dichter van Lanceloet over enkele vertaaltechnische kunstgrepen beschikte die hem in staat stelden een getrouwe vertaling te realiseren. Deze kunstgrepen ziet men voortdurend terug in zijn werk, zodat het gerechtvaardigd lijkt om van procédé's te spreken. Men kan zich de procédé's voorstellen als punten op een glijdende schaal die de mate van afwijking ten opzichte van het origineel aangeeft, waarbij de uitersten worden gevormd door de ‘woord-voor-woord’-vertalingen en door de toevoegingen die in dienst staan van de vorm. In het vervolg van deze paragraaf zal ik de door mij onderscheiden procédé's - het zijn er meer dan uit het bovenstaande voorbeeld blijkt - systematisch behandelen.

3.2.1. Woordvolgorde

Soms slaagt de Middelnederlandse dichter erin zijn origineel vrijwel woord voor woord in verzen weer te geven door ten opzichte van zijn voorbeeldtekst de woordvolgordeGa naar voetnoot46 in één vers te wijzigen. De volgende voorbeelden illustreren dit procédé:

Lors prent le chief et le lie par mi les cheveus a l'arçon de la selle
(M IV, LXX, 8)Ga naar voetnoot47
5773[regelnummer]
Agraveyn nam dat hoeft daer nare
 
Ende hinct an tersoen biden hare.
Il est, fait ele, niés [M IX, p. 363] le roi Artu et frere mon seignor Gavain et est apelez Aggravain li Orguillous
(M IV, LXX, 15)
6006[regelnummer]
‘Artur es sijn oem, sijn broeder Walewein
 
Ende hi heet die verwaende Acgravein.’
Tant a fait Gueheriez par sa prouesce que tuit parolent de lui pres et loing
(M IV, LXXII, 61)Ga naar voetnoot48
10609[regelnummer]
Gaheret dede so vele daer
 
Dat sire af spraken verre ende naer
Andere gevallen: 5531, 5622, 5628, 5905, 6461, 7365, 8028, 8439, 9217, 9231, 9972.

Voor vs. 5773-5774 leverde de vertaling van cheveus een aantrekkelijk rijmwoord op; omkering van de woordvolgorde zorgde er voor dat hare in rijmpositie kwam te staan, in plaats van het equivalent van l'arçon de la selle, waarbij het veel gebruikte daer nare het rijmpaar completeerde. Deze werkwijze maakt nog eens duidelijk dat de dichter in versparen gedacht moet hebben.Ga naar voetnoot49 In het tweede voor-

[pagina 45]
[p. 45]

beeld kon Aggravain li Orguillous woordelijk vertaald worden met ‘Acgravein die verwaende’ (vgl. bijvoorbeeld vs. 5635: Druas le Felon (M IV, LXX, 4) is vertaald met Dryas den Fellen), maar het wijzigen van de woordvolgorde bracht Acgravein in rijmpositie, waardoor een rijmpaar met Walewein kon ontstaan. In het derde voorbeeld is pres et loing niet woordelijk vertaald met ‘na ende verre’, een woordvolgorde die blijkens een plaats in de Flovent mogelijk was (vs. 222-223: ‘Met rechte was hi blide [l. onblide] ende erre, Hi was beleid na ende verre’),Ga naar voetnoot50 maar met het veel voorkomende verre ende naer (vgl. MNW 8, 2277). Het rijmpaar werd gecompleteerd door een bijwoord van plaats toe te voegen dat nogal eens van pas kwam: daer.

Het komt vaak voor dat grotere passages betrokken zijn bij wijzigingen van de woordvolgorde.Ga naar voetnoot51 Meestal gaat het om twee verzen,Ga naar voetnoot52 die veelal een verspaar vormen, maar er kunnen ook passages aangewezen worden die meer verzen omvatten; in die gevallen zag de vertaler zich genoodzaakt om een groter gedeelte van zijn Oudfranse voorbeeldtekst te overzien. Ter illustratie volgen twee voorbeelden:

et s'en vait et anmoinne la damoisele. Mais quant cele voit qu'ele se part de sa dame qui si souef l'a norrie et qu'ele s'en vait avec celui dont ele quide bien morir, si conmance a faire trop grant duel (M IV, LXXI, 30)Ga naar voetnoot54
7064[regelnummer]
Ende hi vorde en wech die joncfrouwe,
 
Die begonste maken groten rouwe
 
Als siseGa naar voetnoot53 wech begonste leden
 
Ende si sach dat si moeste sceden
68[regelnummer]
Van haerre moeder ende mettien varen
 
Daer si seker af waent sijn tuwaren
 
Dat hise emmer sal slaen te doet.
Li vns a a non agrauains. et li autres Gue[r]rehes. si lez a pris Sornehan del nuef castel. vns dez mellors cheualiers de cest pais. (S V, p. 47, r. 31-33)Ga naar voetnoot55
9705[regelnummer]
Deen es Acgravein, dander Gurrees,
 
Ende die beste ridder van desen lande
 
Houtse gevaen in sinen hande,
08[regelnummer]
Ende wildi sinen name weten,
 
Hi es Sornahan geheten
 
Vanden Nuwen Castele (...)
Andere gevallen: 5815-5817, 6238-6241, 6242-6244, 6385-6387, 6590-6592, 7255-7258, 7684-7686, 7993-7995, 8000-8003, 8166-8168, 8230-8232, 8741-8746, 9318-9321, 9617-9619, 9824-9827, 10130-10133, 10737-10740.
[pagina 46]
[p. 46]

Het eerste voorbeeld laat zien dat de Middelnederlandse vertaler bij het zoeken naar een passend rijmwoord bij joncfrouwe een iets groter Oudfrans geheel overzag. In de laatste zinsnede van het Oudfranse citaat vond hij een goede aansluiting (duel: rouwe); de vertaling van het resterende gedeelte werd aan de gewijzigde woordvolgorde aangepast.Ga naar voetnoot56 Voor het tweede voorbeeld geldt hetzelfde. De laatste zinsnede werd vertaald in vs. 9706,Ga naar voetnoot57 dat moest aansluiten bij de weergave van si lez a pris, waarna de volgende verzen de vertaling van Sornehan del nuef castel bevatten.

Uit de hiervoor besproken voorbeelden zou men kunnen opmaken dat het wijzigen van de woordvolgorde een aspect is van de vertaaltechniek dat uitsluitend in dienst stond van het streven naar een zo getrouw mogelijke vertaling. Dit is echter niet het geval. Er zijn nogal wat passages aanwijsbaar waarin zinsdelen zijn verplaatst zonder dat verstechnische redenen duidelijk aanwijsbaar zijn. In de betrokken gevallen lijkt de woordvolgorde niet in de eerste plaats door versificatorische factoren bepaald te zijn. Het betreft versparen waarbij de samenstellende delen zonder moeite verwisseld kunnen worden:

et la pendi a .I. arbre por moult petit de mesfait. (M IV, LXXI, 25)Ga naar voetnoot58
6864[regelnummer]
Dat hise om ene cleine dinc
 
Daer na an enen boem verhinc
Et Guerrehes qui ia estoit tous armes y acoert (S V, p. 26, r. 32)Ga naar voetnoot59
7642[regelnummer]
Gurrees quamer gelopen toe
 
Ende hi was wel gewapent doe
Andere gevallen: 5651-5652, 6252-6253, 6372-6373, 6462-6463, 6574-6575, 6630-6631, 6774-6775, 6964-6965, 7028-7029, 7864-7865, 8030-8031.

3.2.2. Tautologie

Een verschijnsel dat veel voorkomt in epische poezie is de benoeming van één begrip door twee woorden. Om een bekend voorbeeld te vermelden: personages zijn vaak fel ende wreet; deze woordgroep komt onder meer voor in de Historie van Troyen, Van den vos Reinaerde, Walewein en de Wrake van Ragisel.Ga naar voetnoot60 In zijn bewerking van de Roman d'Eneas maakt Hendrik van Veldeke veelvuldig gebruik van deze ‘méthode du dédoublement de l'expression’;Ga naar voetnoot61 het behoort tot de procédé's van zijn vertaaltechniek. Ook bij andere dichters vormt het een aspect

[pagina 47]
[p. 47]

van de wijze waarop zij hun origineel weergeven.Ga naar voetnoot62 Dit geldt eveneens voor de dichter van Lanceloet.

Niet iedere Middelnederlandse tautologie is de vertaling van één Oudfrans woord. De Middelnederlandse dichter streeft een zo woordelijk mogelijke vertaling na en neemt om die reden ook tautologieën over. Om bij het hiervoor gegeven voorbeeld te blijven:

je le sentoie a cruel et a felon
(M IV, LXXI, 24)Ga naar voetnoot63
6826[regelnummer]
Ic kindene wreet ende fel
ses sires est fel et cruex
(M IV, LXXI, 37)Ga naar voetnoot64
7365[regelnummer]
Hare man es wreet ende fel

Naast deze overeenstemmingenGa naar voetnoot65 zijn er ook plaatsen waar de Middelnederlandse dichter bewoordingen in het Oudfranse origineel omzet in tautologieën. Bij de bespreking van deze passages maak ik, overeenkomstig de traditie in het onderzoek, onderscheid in tautologieën die gevormd worden door een combinatie van adjectiva of adverbia, combinaties van substantiva en combinaties van verba.

Iedere categorie wordt toegelicht met één voorbeeld:

trop est cist chevaliers crueus
(M IV, LXX, 4)Ga naar voetnoot66
5650[regelnummer]
Die ridder es fel ende wreet sere
Ne doi je mie faire grant duel
(M IV, LXXI, 28)Ga naar voetnoot67
6980[regelnummer]
(...) Ne bem ic niet
 
Sculdich te hebbene rouwe ende verdriet
‘Je sai bien, fait ele,
(M IV, LXXI, 32)Ga naar voetnoot68
7156[regelnummer]
‘Ic weet wel’, seide si, ‘ende bem seker des
Andere gevallen: 5562, 5660, 5680, 5808, 6023, 6037, 6354, 6401, 6686, 7013, 7243, 7636, 7707, 8015, 8363, 8392, 8410, 8423, 8777, 9072, 9098, 9106, 9141, 9385, 9391, 9521, 10086, 10308, 10538, 10728.
[pagina 48]
[p. 48]

De citaten laten zien dat het vormen van tautologieën een aspect is van de vertaaltechniek van de Middelnederlandse dichter. Vaak staat het in dienst van het rijm (de verzen 6981 en 7156 zijn daarvan voorbeelden) maar het eerste citaat illustreert dat dit niet altijd het geval is.

In de hiervoor besproken passages beperkt de tautologie zich tot één vers. Het komt echter ook voor dat de dichter een tautologische uitdrukking ‘opsplitst’ en over twee verzen verdeelt. De volgende voorbeelden illustreren zijn werkwijze:

cui sont cil pavillon et por quoi il sont ici tandu. (M IV, LXXI, 50)Ga naar voetnoot69
7772[regelnummer]
Wies sijn dese pawelgoene ende hoe
 
Staen si hier gerecht ende waertoe?’
qui a force m'a deseritee nouvelement. (M IV, LXXII, 2)Ga naar voetnoot70
8578[regelnummer]
Die mi niewinge met sire macht
 
Ontherft heeft metGa naar voetnoot71 sire cracht
Lors conmance la damoisele a faire le greingnor duel del monde
(M IV, LXXI, 56)
7957[regelnummer]
Die joncfrouwe die dat sach, mesberde
 
Sere ende dreef den meesten rouwe
Andere gevallen: 5563-5564, 6002-6003, 6402-6403, 6432-6433, 6502-6503, 6801-6803, 8064-8065, 8136-8137, 8152-8153, 8532-8533, 8665-8666, 8776-8777, 8880-8881, 9410-9411, 9725-9726, 9911-9912, 10082-10083, 10225-10226.

De drie voorbeelden laten zien dat tautologie nauw verbonden is met de dwingende eis dat de Middelnederlandse verzen rijmen. Als de uitdrukking over twee verzen verdeeld is, fungeren de samenstellende delen vrijwel zonder uitzondering als rijmwoord. Het procédé kan zodoende geïnterpreteerd worden als een aspect van de vertaaltechniek dat in dienst staat van het rijm; uitdrukkingen als hoe... ende waertoe en mesberde (...) ende dreef (...) rouwe zijn hierdoor beter te verklaren dan door aan te nemen dat zij zijn ontstaan uit de ‘Erklärungsbedürfnis des Übersetzers’.Ga naar voetnoot72

3.2.3. Vervanging door een synoniem

Het derde procédé dat hier wordt behandeld, betreft de vervanging van vooral nominale of pronominale aanduidingen door een synoniem, waarbij ik synoniem ruim opvat als de verzameling van alle manieren waarop naar dezelfde persoon, zaak of handeling kan worden verwezen. Ik bespreek nu eerst één passage om het procédé te illustreren.

Gaheret wordt ontvangen door een dwerg, die kort daarna ondervindt dat zijn heer het niet eens is met de betoonde gastvrijheid. De dwerg krijgt een pak slaag en Gaheret deelt de ridder mee dat hij zich daardoor beledigd voelt. De ridder zegt dat hem dat niet interesseert:

Non? fait Gueheriés. Par mon chief, vos le comparrez. (M IV, LXXII, 19).
9258[regelnummer]
‘Ne doedi?’ sprac die goede man,
 
‘Also helpe mi God, gi sult gelden dan.’
[pagina 49]
[p. 49]

De Middelnederlandse dichter heeft de naam Gueheriés niet overgenomen, maar vertaald met die goede man. Men zou kunnen veronderstellen dat deze vertaling wijst op een idealiserende tendens: de bewoordingen beklemtonen dan het voortreffelijke karakter van de Arturridder. In een aantal andere gevallen lijkt idealisering inderdaad een rol te spelen (vgl. par. 4.4.), maar hier ligt een meer triviale reden voor de hand: de eis van het rijm. De wijziging stelde de dichter in staat het rijmpaar man:dan te gebruiken, een combinatie die veelvuldig voorkomt.Ga naar voetnoot73

De veronderstelling dat vervanging door een synoniem een aspect vormt van de vertaaltechniek van de Middelnederlandse dichter wordt bevestigd in de volgende voorbeelden die nominale en pronominale aanduidingen betreffen:

Druas le Felon qui ocist mon frere ainz qu'il poïst estre armez
(M IV, LXX, 4)Ga naar voetnoot74
5635[regelnummer]
Dryas den Fellen, die doet sloech desen
36[regelnummer]
Ridder eer hi gewapent mochte wesen.
qui porte .I. tel escu?’ Si li devise la façon [‘wapenteken’].
(M IV, LXXI, 7)Ga naar voetnoot75
6302[regelnummer]
Die dusgedane wapinen draegt.’
 
Die wapine visierde hem die maegt.
et quant il a mangié et beu assez, si li prant talant de dormir.
(M IV, LXXI, 54)Ga naar voetnoot77
7896[regelnummer]
Als genoech geeten hadde die gode man,Ga naar voetnoot76
 
Hem quam grote lust van slapene an.
Andere gevallen: 6318, 6877, 6926-6927, 6987, 7842, 8020, 8434, 8858, 8866, 9167.

Het derde voorbeeld komt sterk overeen met de passage die in het begin van deze paragraaf is besproken: de verwijzing naar de persoon is vervangen door een synonieme nominale aanduiding, die goede man (vgl. ook vs. 8858). De dichter heeft deze werkwijze met een opvallend enjambement toegepast in het eerste voorbeeld. De vertaling van het Oudfranse mon frere verving hij door desen ridder, zodat voor wesen, de vertaling van estre, een rijmwoord ter beschikking kwam: desen. In het tweede voorbeeld maakte de Middelnederlandse dichter gebruik van het ingesloten persoonlijk voornaamwoord van devise, dat hij weergaf met die maegt.

Uit de voorafgaande voorbeelden zou men kunnen opmaken dat het hier besproken procédé zich beperkt tot nominale en pronominale aanduidingen. Dat is echter onjuist. Ook bij werkwoorden, die vaak een handeling uitdrukken, en bepalingen verving de dichter woordelijke vertalingen door synoniemen. Ik geef twee voorbeelden:

[pagina 50]
[p. 50]
vos n'estes mie de nostre gent et por ce ne vos aseurons nos mie. Si sachiez, se vos plus aprochiez, nos occirrons vos et vos chevaux.’ (M IV, LXXII, 47)Ga naar voetnoot78
10134[regelnummer]
Ende seiden: ‘Gine sijt vanden onsen niet,
 
Wi sullen u doeden gine vliet.’
Au matin quant li jorz parut, se leva Gueheriés et fist metre sa sele
(M IV, LXXII, 12)
8940[regelnummer]
Des ander dages stont Gaheret op vroe
 
Ende dede sine gereide leggen doe
Andere gevallen: 5670, 5776, 6017, 6354, 6466, 6867, 7052, 7126-7127, 7469, 7682, 7701, 8003, 8642, 8782, 8839, 8917, 9134, 9334, 9400, 9414, 9415, 9423, 9724, 9733, 9798, 9838, 9945, 10063, 10125, 10146, 10476, 10484, 10539, 10557, 10673, 10682, 10698.

In het eerste voorbeeld werden de woorden se vos plus aprochiez niet woordelijk vertaald, maar handig vervangen door de ontkenning van het tegendeel, gine vliet, waarna het voorafgaande en in eerste instantie overgeslagen Oudfranse tekstgedeelte in vs. 10134 kon worden weergegeven. In het tweede voorbeeld kon de dichter van Lanceloet zijn verspaar bouwen op vroe:doe door quant li jorz parut niet woord voor woord te vertalen, maar te vervangen door het synonieme bijwoord van tijd vroe. Dit komt in het hier onderzochte tekstgedeelte nog een keer voor:

Quant li iors aparut a lendemain. li cheualiers fist a Gaheriet oir messe a vn hermitage qui pres diluec estoit (S V, p. 43, r. 17-18)Ga naar voetnoot79
9334[regelnummer]
Des ander dages quam die ridder vroe
 
Ende leidde Gaheretten doe
36[regelnummer]
Tere hermitage die daer bi was,
 
Daer hem der heremite messe las.

Hoewel vervanging door een synoniem een aspect is van de wijze van vertalen en niet bedoeld lijkt om inhoudelijk af te wijken van de Lancelot en prose, is het mogelijk dat de wijzigingen een bepaald effect teweeg kunnen brengen. Het lijkt er soms op dat de Middelnederlandse vertaling explicieter is dan de Oudfranse tekst. Ter toelichting geef ik één voorbeeld:

et s'en torne tout le chemin qu'il estoit venu. (M IV, LXXI, 32)
7126[regelnummer]
Ende si namen hare vart
 
Ter joncfrouwen moeder wart.

In het Middelnederlands is precies aangegeven waar de ridder en de geredde jonkvrouwe heengaan, hetgeen in de Lancelot en prose impliciet blijft, hoewel daaraan toegevoegd dient te worden dat de Oudfranse versie aan duidelijkheid niets te wensen overlaat. Tegenover dit voorbeeld dat de passages illustreert waarin Lanceloet explicieter is, staan echter vertalingen waaruit valt op te maken dat vervanging door een synoniem geen expliciterend effect beoogde. Het volgende voorbeeld laat dat zien:

Tant ont ale li .iij. frere quil vindrent au castel que li dus tenoit.
(S V, p. 52, r. 25)Ga naar voetnoot80
10124[regelnummer]
Die III broederen reden
 
So verre dat si quamen ter steden
 
Daer die hertoge was doe.
[pagina 51]
[p. 51]

3.2.4. Van woord naar vers

In de Wrake van Ragisel is vs. 408, Doe antwerde die riddre hem, de weergave van fait cil. De Oudfranse woorden zijn ‘uitgelopen tot een geheel vers.’Ga naar voetnoot81 Dit is een aspect van de vertaaltechniek van de Wrake-dichter dat eveneens voorkomt in Lanceloet.Ga naar voetnoot82 Veelvuldig vindt men één of twee Oudfranse woorden in de vertaling terug als een volledig vers.

De Middelnederlandse dichter toont geen voorkeur voor een bepaalde woordsoort als hij woorden weergeeft door een vers. Zowel substantieven als adverbia en verba komen in aanmerking voor dit procédé. Ter illustratie volgt een aantal voorbeelden:

et chevauche tout le jor et l'andemain (M IV, LXXI, 66)Ga naar voetnoot83
8324[regelnummer]
Ende hi reet al dore dien dach
 
Ende dien andren diere na gelach
tant qu'il vos conquerra
(M IV, LXXI, 28)Ga naar voetnoot84
6996[regelnummer]
Toter wilen ende tien tide
 
Dat hi u gewint met stride
Sivez moi, car je voil joster a lui (M IV, LXXII, 57)
10442[regelnummer]
Ic bidde u dat gi mi volget al,
 
Want ic jegen hem joesteren sal
Andere gevallen: 6318, 6817, 7310, 7315, 7513, 7877, 7928, 8023, 8158, 8241, 8261, 8283, 8759, 8953, 9153, 9219, 9231, 9284, 9509, 9592, 9836, 9916, 10077, 10461, 10515, 10623.

Dit aspect van de vertaaltechniek speelt een belangrijke rol bij de weergave van directe en indirecte rede. Het zal in paragraaf 3.2.5. dan ook uitgebreid aan de orde komen. Hier volsta ik met twee voorbeelden:

Estes vos donc, fait ele, des chevaliers erranz de la meson le roi Artu? - Dame, fait il, oïl.
(M IV, LXXI, 57)Ga naar voetnoot86
8021[regelnummer]
‘Siedi vanden wandelenGa naar voetnoot85 ridders dan
 
Van Arturs hove?’ Hi seide hare
 
Dat hi een vanden ridders ware.
Iou vous tendrai fait elle tele conuenence. (S V, p. 32, r. 6)Ga naar voetnoot87
8158[regelnummer]
Die vrouwe gaf hem daer af antworde:
 
‘Ic sal u daer af houden vorwarde

Het komt een enkele keer voor dat de weergave van één of twee Oudfranse woorden meer dan één vers heeft opgeleverd, zoals het volgende voorbeeld laat zien:

[pagina 52]
[p. 52]
si ne porrai pas fere a ma volenté de la terre que j'ai conquise par ma prouesce? Certes si ferai
(M IV, LXXII, 42)Ga naar voetnoot88
10002[regelnummer]
‘Ne magic niet dat mi behaget
 
Metten lande dat ic hebbe bejaget
 
Met mire cracht? Entrouwen, ic sal
 
Daer mede doen minen wille al.

Het Oudfranse Certes si ferai is in de vertaling uitgegroeid tot anderhalf vers. De werkwijze van de dichter lijkt duidelijk: de betekenis van de Oudfranse zinsnede is in het Middelnederlands geëxpliciteerd met de bedoeling gebruik te kunnen maken van het vertrouwde rijmpaar sal:al.Ga naar voetnoot89 Dit procédé kan ook in een andere passage aangewezen worden:

L'andemain par matin manda la dame Guidan, le serorge a la damoisele
(M IV, LXXII, 23)Ga naar voetnoot90
9374[regelnummer]
Des ander dages wel tilike
 
Sende die vrouwe haestelike
76[regelnummer]
Enen bode die tote Gindan ginc,
 
Die was der joncfrouwen swaselinc.

De Middelnederlandse dichter heeft, waarschijnlijk onder invloed van serorge = swaselinc, de handeling manda, ‘berichtte’, geëxpliciteerd, waardoor hij beschikte over het rijmpaar ginc:swaselinc.

3.2.5. Directe en indirecte rede

Bij het vertalen van passages in de directe en indirecte rede maakte de Middelnederlandse dichter gebruik van verscheidene procédé's. Soms gaf hij de Oudfranse vermelding van een spreker weer in een geheel vers, zoals hiervoor al is opgemerkt. Het komt ook voor dat hij een inquitformule weglaat. Daarnaast zet hij vaak, om te voldoen aan verstechnische eisen, indirecte rede om in directe, of omgekeerd. Deze concentratie van procédé's rond de passages met dialogen rechtvaardigt een afzonderlijke bespreking.

Het vermelden van een spreker wordt door de Middelnederlandse dichter vaak gebruikt om tot een geheel vers te komen. De volgende voorbeelden illustreren dat nog eens:

si vient a Sorneham et li dit:
(M IV, LXX, 15)Ga naar voetnoot91
5979[regelnummer]
Ende lieper met groter haesten toe
80[regelnummer]
Ende si sprac Sornahanne dus ane:
Or nos en irons donc, fait Guerrehés (M IV, LXXI, 31)Ga naar voetnoot92
7117[regelnummer]
Doe sprac toter joncfrouwen Gurrees:
 
‘Nu sullen wi weder thuus wart keren
Andere gevallen: 5644, 5675, 5708, 5780, 5818, 5987, 6005, 6083, 6171, 6915, 7334, 7363, 7769, 8020, 8290, 8292, 8573, 9797, 10217, 10296.
[pagina 53]
[p. 53]

Als de vertaler dit procédé een aantal malen vlak achter elkaar toepast, ontstaat een dialoog die minder levendig is dan in de Lancelot en prose. De volgende passage is hiervan een duidelijk voorbeeld:

et il ne li respont mot, ainz resgarde le nain et li dist: ‘As tu herbergié cel chevalier? - Sire, [fet il] oïl. - Et par quel congié fust ce? [fet il] - Sire, [fet il], por ce que je cuidoie qu'il vos pleust, car autrement ne l'eusse je mie herbergié. - Par mon chief, fait il, mal le feis! (M IV, LXXII, 18)Ga naar voetnoot93
9226[regelnummer]
Hine antworde hem niet sonder waen,
 
Mar hi sprac dus toten naen:
28[regelnummer]
‘Nu sech ende mac mi vroet des
 
Ochtu den ridder die hier es
 
Geherberget hebs tavont mere.’
 
Die naen antworde: ‘Jay ic, here.’
32[regelnummer]
‘Bi wies orlove?’ sprac die ridder fel.
 
Die naen antworde: ‘Ic waende wel
 
Dat u wille hadde geweest, here,
 
Anders ne haddict gedaen nemmere.’
36[regelnummer]
Die ridder seide toten naen:
 
‘Du hevest ter quader tijt gedaen.

De Middelnederlandse dichter handhaaft weliswaar de dialoog,Ga naar voetnoot94 maar besteedt telkens meer woorden aan de aanduiding van de spreker dan het origineel. In vs. 9236 is fait il zelfs tot een heel vers uitgelopen. Dit veroorzaakt een wat trager verloop van de dialoog.

Men zou kunnen veronderstellen dat de sprekersvermeldingen zijn aangebracht met de bedoeling de dialoog voor een luisterend publiek overzichtelijk te maken.Ga naar voetnoot95 Dat kan het geval zijn geweest, maar het lijkt mij aannemelijker dat de vertaler wilde voldoen aan verstechnische eisen. Een belangrijk argument tegen de eerste veronderstelling wordt namelijk gevormd door een groot aantal passages waar de sprekersaanduiding is weggelaten. Drie voorbeelden ter illustratie:Ga naar voetnoot96

[pagina 54]
[p. 54]
Il est, fait ele, niés le roi Artu et frere mon seignor Gauvain et est apelez Aggravain li Orguillous. - Damoisele, fait il, puis que otroié le vos ai, il ne morra meshui par moi
(M IV, LXX, 15-16)
6005[regelnummer]
Die joncfrouwe antworde Sornahanne:
 
‘Artur es sijn oem, sijn broeder Walewein
 
Ende hi heet die verwaende Acgravein.’
8[regelnummer]
‘Joncfrouwe, na dien dat ict hebbe u
 
Geloeft, hine sal niet sterven nu.
‘Damoisele, vos souvient il de la derrienne parole que vos me deistes? - Sire, fait ele, [oïl] mes por quoi le dites vos? - Jel di, fait il,
(M IV, LXXI, 16)Ga naar voetnoot97
6543[regelnummer]
‘Joncfrouwe, mach u gedinken der worde
44[regelnummer]
Die gi lest spraect jegen mi?’
 
‘Jaet wale, here, wat woudi?’
 
Hi sprac: ‘Ic segt u, joncfrouwe.
si li dist: ‘Que est ce, dame? Est il ainsi? - Sire, fait ele, oïl, Deu merci (M IV, LXXI, 65)Ga naar voetnoot98
8278[regelnummer]
Hi sprac: ‘Vrouwe, eist nu dus ter tijt?’
 
‘Jaet here, God sijs gebenedijt
Andere gevallen: 6218, 6292, 6306, 6347, 6596, 6606, 7467, 8300, 8830, 9646.

De drie voorbeelden maken duidelijk dat het weglaten van sprekersvermeldingen geen afbreuk doet aan de begrijpelijkheid: in alle gevallen blijkt uit het antwoord dat een andere persoon spreekt; woorden als Joncfrouwe (6008) en here (6545 en 8279) zorgen daarvoor.

Het weglaten van sprekersaanduidingen resulteerde in een dialoog die vlotter, flitsender, levendiger werd, maar ook bij dit procédé gaat het om een effect dat niet bewust is nagestreefd, zoals de hiervoor besproken tot een geheel vers uitgelopen sprekersvermeldingen duidelijk maken. Men dient het procédé allereerst te beschouwen als een aspect van de vertaaltechniek: om verstechnische redenen kwam het de dichter soms beter uit als hij de sprekersvermeldingen achterwege liet. Soms speelde de verslengte hierbij een rol, zoals het volgende voorbeeld illustreert:

je l'ocirrai ou il moi, se je le truis de si grant crualté com vos dites. - Or vos doint Dex, fet il, greignor joie que je n'i oi (M IV, LXX, 4-5)
5659[regelnummer]
Ic salne doet slaen, ocht hi mi,
60[regelnummer]
Op dat hi so wreet ende fel si
 
Alse gi mi hebt doen verstaen.’
 
‘God die moet u wel doen vergaen
 
Ende moeter u meerre bliscap af
64[regelnummer]
Geven dan hire mi af gaf

In het Middelnederlands is de wijziging van spreker niet aangegeven.Ga naar voetnoot99 De cor-

[pagina 55]
[p. 55]

rector vond de lezing van de kopiist echter ontoereikend en maakte in vs. 5663 duidelijk wie er aan het woord was:

 
‘God die moet u wel doen vergaen,’
 
Sprac die ridder, ‘ende moeter u meerre bliscap af
 
Geven dan hire mi af gaf

De toevoeging van de corrector zou een uitstekende vertaling kunnen zijn van fait li chevaliers - zoals BN 122 leest - maar zij veroorzaakt een opvallend lang vers. Het is voorstelbaar dat de Middelnederlandse dichter op grond van deze overweging soms koos voor het weglaten van de sprekersvermeldingen.

Hiermee is de houding van de Middelnederlandse dichter ten opzichte van de dialogen nog niet volledig beschreven. De vertaler drukt niet alleen zijn stempel op de sprekersvermeldingen, ook de woorden van de personages zijn nogal eens aan wijzigingen onderhevig. Hoewel hij zich meestal conformeert aan het Oudfranse gebruik van directe en indirecte rede, kunnen passages aangewezen worden waar dat niet het geval is. Huby heeft dergelijke afwijkingen, die bij Hendrik van Veldeke en Hartmann von Aue zeer frequent voorkomen, verklaard vanuit de grondhouding van de bewerker, die zich voortdurend afzet tegen zijn voorbeeldtekst: ‘On ne peut s'empêcher de dire que c'est la nature du texte à adapter qui justifie l'attitude de l'adaptateur ou l'explique: quand l'auteur français a mis le style direct, l'Allemand emploie le style indirect et vice versa.’Ga naar voetnoot100 Bij de Middelnederlandse dichter lijken verstechnische overwegingen een belangrijke rol te hebben gespeeld.

Ik begin het overzicht met de wijzigingen van Oudfranse directe rede naar Middelnederlandse indirecte weergave:

Et Guerrehés demanda a Saigremor s'il oï nouveles de ce qu'il vont querant. - Nenil voir, fait il. (M IV, LXXI, 47)Ga naar voetnoot101
7689[regelnummer]
Tirst dat Sagramor opten wech es,
 
Vragedi Gurrees thant
 
Ocht hi noch iet ondervant
92[regelnummer]
Van dien dat si sochten tien stonden.
 
Hi sprac hine hadder niet af vonden.
Et coment a il non, damoisele? fait Guerrehés. (M IV, LXXI, 51)Ga naar voetnoot102
7810[regelnummer]
Doe vragede Gurrees hare
 
Hoe haers broeder name ware.
si la salue et ele lui. ‘Sire, fait ele, qui estes vos?’ (M IV, LXXII, 1)
8551[regelnummer]
Hi groettese metter vart.
52[regelnummer]
So dede si hem ende daer nare
 
Vragede si hem wie hi ware.
Andere gevallen: 6304-6305, 6408-6409, 6632-6635, 6892-6894, 7462-7463, 7484-7487, 7498-7499, 7774-7775, 8022-8023, 8355-8356, 8558-8559, 8768-8769, 8778-8779, 8800, 9846-9847, 10132-10133.
[pagina 56]
[p. 56]

In het eerste voorbeeld lijkt voor de wijziging geen verstechnische reden aanwezig; ‘Hi sprac: ic ne hebber niet af vonden’ is in het Middelnederlands zeer wel mogelijk. De andere twee voorbeelden laten zien dat er meer aan de hand kan zijn. In beide gevallen maakte de indirecte rede mogelijk dat ware in rijmpositie terechtkwam, waardoor de dichter gebruik kon maken van een van de veelvuldig voorkomende rijmcombinaties hare:ware, openbare:ware, dare:ware en nare:ware.Ga naar voetnoot103

De vertaler zet ook vaak passages om van de indirecte naar de directe rede. Dit procédé is voor de Wrake van Ragisel en de Ferguut in verband gebracht met het streven het verhaal te intensiveren of te verlevendigen.Ga naar voetnoot104 In Lanceloet staat het procédé in dienst van de versificatie:

et il dist qu'il est de la meson le roi Artu et a non Saigremor li Desreez. ‘Mais or me di
(M IV, LXXI, 49-50)Ga naar voetnoot105
7769[regelnummer]
Sagramor antworde daer nare:
 
‘Ic bem van Arturs hove seggic di
 
Ende hete Sagramor. Nu sech mi
Et ele dist que si fera ele, si l'an mercie moult (M IV, LXXI, 52)Ga naar voetnoot106
7838[regelnummer]
Si seide: ‘Ic sal also doen, here,’
 
Ende si dankede hem sere
Gaheriés dist, puis qu'il est ainsi, il ne li chaut qui contre lui viengne.
(M IV, LXXII, 6)
8749[regelnummer]
Garehet antworde vriendelike:
 
‘Here, na dien dat aldus si,
 
Mine roke wiere come jegen mi.’
Andere gevallen: 6674, 7053-7054, 7057, 7089, 7163-7164, 7330-7333, 7452-7454, 7502, 7560-7563, 7717, 7723, 8000-8003, 8033-8034, 8042-8043, 8100-8103, 8212-8214, 8226-8229, 8341-8343, 8557, 8918-8919, 9144-9145, 9295-9298, 9324, 9392-9394, 9581, 9616-9619, 9876-9880, 9968-9971, 10223.

In het eerste voorbeeld kan de vertaling van mais or me di aanleiding zijn geweest voor de wijziging van indirecte naar directe rede. De vertaler vulde het rijmpaar aan met seggic di, waardoor een weergave in de directe rede noodzakelijk werd. Het derde voorbeeld toont eveneens de rol van mi bij de weergave in de directe rede. De vertaling van est, si, riep als het ware, gezien de Oudfranse zinsnede die vertaald moest worden, mi op; de wijziging van indirecte naar

[pagina 57]
[p. 57]

directe rede bracht mi in rijmpositie. Ook de verzen 7057, 9392-9394 en 9876-9880 vormen treffende voorbeelden van dit procédé.

Een ander woord dat nauw samenhangt met de wijziging van indirecte naar directe rede is here. Het was uitermate bruikbaar in rijmpositie.Ga naar voetnoot107 Als de vertaler de woorden van een spreker in de directe rede weergaf, kon hij here als aanspreekvorm in rijmpositie plaatsen. Het tweede citaat illustreert dit procédé. In de verzen 7502, 7560-7563, 7717, 8226-8229 en 9616-9619 handelde de vertaler op gelijke wijze.

Verstechnische factoren hebben niet alleen het gebruik van de directe of indirecte rede beïnvloed, ook bij overglijding - de term is van Heeroma - spelen zij een rol.Ga naar voetnoot108 Dit stijlkenmerk, waarbij de woorden van een personage eerst in de indirecte rede worden weergegeven waarop een onaangekondigde overgang volgt naar de directe rede, of, wat minder vaak voorkomt, de woorden van een personage eerst in de directe rede worden gepresenteerd met een overgang naar de indirecte rede, komt onder meer voor in Ferguut, Van den riddere metter mouwen, Moriaen, Karel ende Elegast en Lantsloot vander Haghedochte. Volgens Schröder is het een stijlmiddel ‘um schwerfällige Perioden abhängiger Rede zu meiden und die Erzählung lebendiger zu gestalten’ (p. 78-79).

De dichter van Lanceloet maakt eveneens gebruik van overglijding. Daarbij betreft het nogal eens passages die in het Oudfrans in de directe rede zijn weergegeven, terwijl het in de vertaling vrijwel altijd gaat om overglijding van de indirecte naar de directe rede.Ga naar voetnoot109 In het volgende voorbeeld wijst de formule God weet

[pagina 58]
[p. 58]

(vs. 10058), die in de indirecte rede niet op haar plaats is, naar een wijziging in dienst van de vorm:

Certes, fait Gueheriez, de la perte au duc est domages, car moult est prodons et larges et en aucun leu vi je ja que l'an le prisoit bien de chevalerie. Si vos di vraiement qu'il me poise qu'il n'a le plus bel de la bataille et si m'aïst Diex, se j'en venoie en leu, je li aideroie de mon pooir.’
(M IV, LXXII, 44)Ga naar voetnoot111
10052[regelnummer]
Gaheret seide dat scade was
 
Van des hertogen verliese, dor das
 
Dat hi goet was ende melde mede,
 
Ende hi haddeGa naar voetnoot110 te sulker stede
56[regelnummer]
Gesien dar menne prijsde sere
 
Van ridderscape ende hem sprac ere,
 
‘Ende quam ic daer, God weet,
 
Ic soude hem willen helpen gereet.’
Andere gevallen: 7774-7791, 9188-9195, 9364-9372.Ga naar voetnoot112

Het komt ook voor dat overglijding in de Lancelot en prose door de Middelnederlandse dichter gewijzigd wordt. In vrijwel alle gevallen gaat het om een Oudfranse overgang van de indirecte naar de directe rede, terwijl het Middelnederlands de directe rede bevat:Ga naar voetnoot113

Et il prie maintenant au signor de laienz qu'il li en doinst .I., s'il li plaist, ‘car ce fu je, fait il, dont il out la poor si grant qu'il s'anfoï
(M IV, LXXI, 10)Ga naar voetnoot115
6367[regelnummer]
Gurrees bat den here na desen
68[regelnummer]
Ende sprac: ‘Ic bidde, here, dat gi
 
Hem een part geeft om die minne van mi,
 
Bedi ic was die ghene van wien
 
WasGa naar voetnoot114 vervart dat hi ginc vlien
Andere gevallen: 6430-6433, 8408-8413, 9897-9905, 10206-10208.Ga naar voetnoot116
[pagina 59]
[p. 59]

De wijziging van overglijding naar directe rede zal zijn veroorzaakt door de rijmmogelijkheden van mi. Het gebruik van dit rijmwoord lag voor de hand, aangezien het Oudfrans de woorden van Gurrees ten dele in de directe rede weergeeft. Doordat s'il li plaist met de parafrase om die minne van mi in de vertaling werd opgenomen, moest de gehele passage in de directe rede worden omgezet.

3.2.6. Bekortingen

In de proloog van Floris ende Blancefloer heeft Diederic van Assenede zich uitgelaten over twee procédé's die een belangrijke rol spelen bij het tot stand komen van een Middelnederlandse vertaling in verzen: Men moet corten ende linghen / Die tale, sal mense te rime bringhen (vs. 19-20). Het gaat Diederic hier om het bekorten dan wel uitbreiden van zijn tekst ten einde te kunnen voldoen aan de vormeis van paarsgewijs rijmende Middelnederlandse verzen.Ga naar voetnoot117 Vanzelfsprekend vallen deze twee aspecten van de vertaaltechniek ook te onderscheiden in de Middelnederlandse versvertaling van de Lancelot en prose. Paragraaf 3.2.7. is gewijd aan het linghen, de uitbreidingen; het corten behandel ik eerst.

Vormeisen zullen vaak hebben geleid tot het onvertaald laten van één of meer woorden die vrijwel niets bijdragen aan de inhoud. De Graaf heeft deze veronderstelling voor Maerlants Spiegel Historiael als volgt onder woorden gebracht: ‘Ook [namelijk evenals bij de uitbreidingen, B.B.] bij de weglatingen zullen de eisen die de versbouw aan Maerlant stelde, van veel belang geweest zijn. Vooral de vele kleinere weglatingen die qua inhoud weinig om het lijf hebben, zijn waarschijnlijk vaak veroorzaakt doordat bepaalde eigenaardigheden van het vers, zoals de lengte, het aantal heffingen en het rijm, de vertaler in zijn mogelijkheden hebben beperkt. Hoe meer woorden Maerlant onvertaald gelaten heeft, hoe groter de kans dat de inhoud daarbij zwaarder gewogen heeft dan de beperkingen opgelegd door de versbouw.’Ga naar voetnoot118 Voor de versvertaling van de Lancelot en prose kan op karakteristieke voorbeelden van het procédé van de bekortingen gewezen worden:Ga naar voetnoot119

[pagina 60]
[p. 60]
Atant remonte Guerrehés et prant sa lance et son escu et s'en torne tout le chemin (M IV, LXXI, 32)Ga naar voetnoot120
7124[regelnummer]
Gurrees sat weder op thant
 
Ende nam sine glavie in die hant
 
Ende si namen hare vart
je les garantirai si les .II. frans chevaliers qu'il n'avront garde de mort.’ (M IV, LXXI, 43)Ga naar voetnoot121
7549[regelnummer]
‘Ic gelove Gode bi mire trouwe
 
Dat ic die ridders sal van dien
 
Bescermen, dat hem niet sal messcien.’
Par foi, fait ele, l'en les puet bien nomer: ce est mes sires Lanceloz del Lac et Boorz li Essilliez et Lyonniaux ses freres; tuit cil .III. sont mi cousin presque germain (M IV, LXXI, 65)Ga naar voetnoot122
8302[regelnummer]
‘Men machse wel nomen, nu hort:
 
Lanceloet van Lac ende Behort
4[regelnummer]
Ende Lioneel. Dese drie sijn
 
Herde na die mage mijn

De weglatingen in de drie voorbeelden zijn voor het verhaalde van weinig belang. In het eerste citaat deelt het Oudfrans mee dat Guerrehés zich weer bewapent. Dit is ook in het Middelnederlands het geval; de vertaling van et son escu zou tot een heel lang vers hebben geleid. In het tweede voorbeeld zou vs. 7550 door de vertaling van .II. frans onnodig lang geworden zijn; onnodig omdat de welwillende houding van de jonkvrouwe die aan het woord is tegenover de ridders uit het verhaalde al overduidelijk blijkt. In het derde voorbeeld zijn de bijnaam van Bohort en de aanduiding van zijn familierelatie met Lioneel onvertaald gebleven. De verstechnische overwegingen lijken in dit geval tot verlies aan informatie te hebben geleid, maar dat is schijn. Men mag aannemen dat het middeleeuwse publiek vertrouwd was met de verwantschap van Lancelot, Bohort en Lioneel.Ga naar voetnoot123

Een opsomming die recht doet aan de frequentie van de bekortingen in de Middelnederlandse versvertaling van de Lancelot en prose zou vele bladzijden in beslag nemen en weinig toevoegen aan ons inzicht in dit procédé.Ga naar voetnoot124 Ik wil om die reden volstaan met een kleine, representatieve selectie. De weggelaten woorden zijn in de citaten gecursiveerd; een vergelijking met het vermelde vers zal de plaats van de bekorting verduidelijken:

[pagina 61]
[p. 61]
5544 tertre molt grant et halt; 6010 Gauvain son frere; 6208 bons fossez parfonz; 6450 meslee antr'ax; 7311 veue fors hui; 7437 vielle dame; 7600 entreprandre (...) d'aucune chose; 7669 debonnaire et cortoise; 7771 Saigremor li Desreez; 7840 s'est si debonnairement offers; 8072 son escu et son glaive; 9001 moult bel chastel; 9105 au chevalier mort; 9485 Dame, fait Guidan; 9766 grant cuer et de grant force; 9978 Por quoi, biaux ostes; 10120 passe outre sanz plus faire; 10241 Biau signor, fait li dus; 10360 ça .I., ça .II.; 10558 lait corre toz premiers.

De handelwijze van de Middelnederlandse dichter ten aanzien van Oudfranse uitroepen verdient aparte vermelding. Het gaat om woorden als par foi, voire en certes, die vrijwel altijd weggelaten worden.Ga naar voetnoot125 Ik geef twee voorbeelden:

car certes par mon conseil n'i alissiez vos pas (M IV, LXX, 5)Ga naar voetnoot126
5665[regelnummer]
Ende haddi minen raet gedaen,
 
Gine wart daer niet gegaen
Par foi, fait Gueheriez, donc lo je bien que nos aillons panre nos armes
(M IV, LXXII, 51)Ga naar voetnoot127
10250[regelnummer]
Gaheret seide: ‘Mijn raet es dan
 
Dat wi onse wapine doen an
Andere gevallen: 5677, 5711, 5798, 5818, 5825, 5881, 6227, 6596, 6680, 7251, 7619, 8027, 8215, 8291, 8302, 8555, 8558, 8560, 8770, 8800, 9152, 9161, 9188, 9196, 9561, 9677, 9704, 9848, 9862, 10042, 10052, 10288, 10297, 10529.

In beide voorbeelden spelen vormeisen een rol. Als de Middelnederlandse dichter een weergave van certes (sekerlike ligt voor de hand) en Par foi (En trouwen, Bi mire trouwen, etc.) in zijn vertaling had opgenomen, waren de verzen 5665 en 10250 waarschijnlijk te lang geworden. Weglaten daarentegen was niet bezwaarlijk, want de inhoud werd door de bekorting niet gewijzigd.

Soms bekort de Middelnederlandse dichter door een Oudfranse tautologische uitdrukking in één woord weer te geven. De lengte van de verzen vormde vermoedelijk de reden voor deze onttautologisering, zoals de volgende voorbeelden illustreren:

si en sont li plusor lié et joiant, car trop ert Druas cruel et fel.
(M IV, LXX, 11)Ga naar voetnoot128
5833[regelnummer]
Vele waser blide van Dryas doet
 
Om sine hovardichede groet
Il retorne la ou il ot son cheval laissié, si oste son hiaume et son hauberc
(M IV, LXXI, 54)Ga naar voetnoot130
7890[regelnummer]
Hi keerde daer hi sijn part vant
 
Ende wapendeGa naar voetnoot129 hem thant.

Andere gevallen: 7297 sainne et haitie - gesont; 7666 lié et joiant - blide; 7896 mangié et beu - geeten; 9607 par proiere ne par requeste - Met haerre beden.

[pagina 62]
[p. 62]

Als de dichter van Lanceloet meer dan enkele woorden onvertaald liet onder invloed van de versificatie, leidde dit vaak tot inhoudelijke wijzigingen, die in hoofdstuk 4 zullen worden besproken. Ik beperk mij hier tot één voorbeeld. Met vs. 8542 begint een nieuw verhaalgedeelte:

Or dit li contes que quant Gueheriez se fu partiz de mon signor Gauvain son frere et des autres compaingnons, qu'il chevaucha grant piece touz seus
(M IV, LXXII, 1)
8542[regelnummer]
Nu gewaget davonture das,
 
Alse Gariet gesceden was
44[regelnummer]
Van minen here Waleweine,
 
Dat hi lange reet alleine

De verzen 8543-8544 verwijzen naar een eerdere passage waarin Walewein en de andere deelnemers aan de queeste naar Lancelot besluiten om ieder afzonderlijk op zoek te gaan naar de verdwenen ridder (vgl. vs. 2918-2923). De aanduiding et des autres compaingnons, die zinvol is omdat zij de eerdere gebeurtenissen in de herinnering terugroept, is in het Middelnederlands onvertaald gebleven, samen met het overbodige son frere.Ga naar voetnoot131 De Oudfranse woorden Gauvain en seus lieten zich omzetten in een rijmpaar dat zelden voorkomt, Waleweine:alleine,Ga naar voetnoot132 maar dan moest de dichter de passage de mon... seus weergeven in één verspaar. Het weglaten van son frere et des autres compaingnons bood daartoe gelegenheid.

3.2.7. Uitbreidingen

Het procédé dat in deze paragraaf wordt besproken, betreft het uitbreiden van de vertaling van een passage in het Oudfrans met gedeelten van verzen of gehele verzen. Deze toevoegingen staan primair in dienst van de versificatie en dragen aan de inhoud van het vertelde vaak weinig bij. De dichter maakt gebruik van tamelijk redundante gegevens, vaak in de vorm van onbepaalde aanduidingen van plaats en tijd (doe, daer, ter stede), tautologische uitdrukkingen en verzekeringsformules, om Oudfrans proza om te zetten in Middelnederlandse verzen. Hoewel deze toevoegingen kunnen bijdragen aan de zingeving van het verhaal, lijken zij vooral te zijn bedoeld als versvulling.

Het procédé van de toevoegingen vindt men vanzelfsprekend terug bij andere Middelnederlandse dichters. Illustratief hiervoor is de beschrijving die Franck geeft van Maerlants gebruik van deze zogenoemde ‘kunstgreep’ bij zijn bewerking van de Alexandreis van Gautier de Châtillon: ‘Niet zonder belang is het, eene kunstgreep op te merken, die hij dikwijls (...) bezigt. Hij voegt namelijk niet zel-

[pagina 63]
[p. 63]

den geheele regels of deelen er van bij, waarvan het doel is het verkrijgen van rijm. Het spreekt van zelf dat deze invoegsels geen nieuwe zaken van eenig gewicht in het verhaal brengen; ook is bij een man, als M. niet te verwachten dat er bijzonder poëtische elementen door worden aangewonnen; integendeel zijn het dikwijls zeer onbeduidende toevoegsels, zonder dat men ze echter over het geheel hinderlijk zou kunnen noemen.’Ga naar voetnoot133

Franck's bevinding wordt gedeeld door de dichter van Ons Heren Passie. In een zeer opmerkelijke passage kritiseert hij de dichter van Van den levene ons Heren, die verzen toevoegt ter wille van het rijm. Hij citeert twee verzen die een bijna woordelijke aanhaling zijn - ‘“Doe god in Symons huse was / End hi sijn jonghers preect end las”’ (vs. 29-30) - en voegt er aan toe: ‘Dit leste vers is slechts gheset, / Om dattet rimen sel te bet.’ (vs. 31-32).Ga naar voetnoot134

De kleinste toevoeging in Lanceloet omvat één woord, waarbij het vrijwel altijd gaat om een rijmwoord.Ga naar voetnoot135 Ter illustratie bespreek ik één rijmcombinatie (twee rijmwoorden waarvoor de plaats in het rijmpaar, als eerste of tweede rijmwoord, niet als relevant wordt beschouwd), die een belangrijke rol speelt in de verstechniek van vele Middelnederlandse epische dichters: doe:toe.Ga naar voetnoot136 De dichter van Lanceloet vult zijn verzen als volgt aan met doe en toe:Ga naar voetnoot137

qui dist a Gueheriés: ‘Sire chevaliers, dist il, aquiter vos couvient
(M IV, LXXII, 7)Ga naar voetnoot138
8766[regelnummer]
Ende sprac Gaherette toe
 
Dat hi hem moeste quiten doe
‘Sire, fait ele, il en est ore en vos ou del faire ou del laissier.’
(M IV, LXXI, 31)Ga naar voetnoot139
7122[regelnummer]
‘Dat varen, here, ende dat bliven toe
 
Staet an u selven,’ seide si doe.
[pagina 64]
[p. 64]
Et quant il vit ce, si s'an revient corrant arriers et ferma les huis
(M IV, LXXI, 11)Ga naar voetnoot140
6404[regelnummer]
Als hi dat sach hi liep doe
 
Int huus ende loec die doren toe
Et la dame de roestoc le conuoie grant piece entre li & la damoisele. Tant queles sen departirent a lentree dune praerie. (S V, p. 46, r. 29-30)Ga naar voetnoot141
9612[regelnummer]
Die joncfrouwe gebrochtene doe,
 
Entie vrouwe van Rostoc toe,
 
Tote enen bossche, daer si scieden.

De dichter heeft een voorkeur voor uitbreidingen met doe (25 maal) en doe:toe (43 maal), waarbij de plaats van deze woorden in het rijmpaar, als eerste of tweede rijmwoord, geen rol lijkt te spelen. Het hoeft geen verbazing te wekken dat hij graag gebruik maakte van doe, want dit bijwoord van tijd was zeer goed toepasbaar. In vrijwel iedere zin in de verleden tijd kon wel doe worden ingevoegd, het was een ‘passe-partout’-woord.Ga naar voetnoot142

Hoewel de invloed van de kleinste uitbreidingen op de inhoud nihil is, lijkt in één geval rijmdwang verantwoordelijk voor een opmerkelijke precisering. Gaheret is in gezelschap van een jonkvrouwe op weg naar het hof van de vrouwe van Rostoc:

et chevauche tout le jor et l'andemain. Au tier jor avint qu'il vindrent devant les pavillons Guinas qu'il avoit fait tandre por mon signor Gauvain
(M IV, LXXII, 7)
8758[regelnummer]
Si reden al dien dach
 
Ende dien andren die daer na gelach
60[regelnummer]
Ende opten derden dach ter noenen
 
Quamen si ten pawelgoenen
 
Die Guinas helt al stille
 
Daer staende doer Waleweins wille

In géén van de mij bekende Oudfranse handschriften komt het equivalent voor van ter noenen (vs. 8760). Deze precieze tijdaanduiding is opvallend voor de Middelnederlandse dichter, die het uiterst gemotiveerde tijdsverloop van de Lancelot en prose nogal eens loslaat (vgl. par. 4.3.2.). Het lijkt waarschijnlijk dat ter noenen als gevolg van rijmdwang is ontstaan: deze tijdaanduiding behoorde tot de zeer geringe rijmmogelijkheden van pawelgoenen.Ga naar voetnoot143

De uitbreidingen die een gedeelte van een vers omvatten, kunnen in twee categorieën verdeeld worden. Het betreft merendeels toevoegingen waarbij een rijmwoord betrokken is, maar de volgende voorbeelden illustreren de categorie uitbreidingen vóór het verseinde:

[pagina 65]
[p. 65]
et li dist: ‘Veez vos ci, fait ele, cels chevaliers venir?- Oïl bien, fait il. Qui sont il? (M IV, LXXI, 60)Ga naar voetnoot144
8092[regelnummer]
Si sprac tote Gurrees mettien:
 
‘Hebbedi dese ridders gesien
 
Die jegen ons comen?’ ‘Jay ic,’ sprac hi,
 
‘Ic siese wel comen. Wie sijn si?’
et ele me dist que ele avoit ami si vaillant que ele nel lairoit pas por moi. Et tant li priai que ele dist que
(M IV, LXXII, 14)Ga naar voetnoot146
9068[regelnummer]
Si hadde een lief, antworde si,
 
Dat si niet woude laeten dor mi.
 
Als ic dat horde, ende siGa naar voetnoot145 bat
 
So vele dat si seide dat
Andere gevallen: 6919, 7658, 7884, 7886, 8272, 8339, 8347, 8499, 9442, 10501.

De uitbreidingen vóór het verseinde zijn veel minder talrijk dan de toevoegingen waarbij rijmwoorden betrokken zijn. De dichter van Lanceloet vult ook in het tweede geval zijn verzen aan met zinsdelen die inhoudelijk weinig toevoegen aan het verhaal, waarbij het van ondergeschikt belang lijkt of het betrokken rijmwoord de eerste of tweede plaats in het rijmpaar inneemt:

si crie merci et dist: ‘Ha, frans hom, por Dieu ne m'oci mie, mais tien m'espee, que je me tieng pour outré.’
(M IV, LXXII, 11)Ga naar voetnoot147
8893[regelnummer]
Die grave bat genaden na desen
 
Ende sprac alse die hadde vrese groet:
 
‘Ay here, en slaet mi niet doet.
96[regelnummer]
Neemt mijn swert,’ sprac hi tote hem,
 
‘Ic lie dat ic verwonnen bem.’
Certes trop fustes hardie, qui vostre lecherie feistes devant moi.
(M IV, LXXI, 45)Ga naar voetnoot148
7619[regelnummer]
Gi sijt al te coene in uwen moet,
20[regelnummer]
Dat gi dorst u leckeringe toegen
 
Daer ic toe sach met minen oegen.’
Andere gevallen: 5621, 5781, 5958, 6012, 6180, 6874, 7110, 7236, 7244, 7256, 7344, 7562, 7626, 7732, 7812, 7844, 7898, 8036, 8102, 8114-8115, 8154, 8206-8207, 8344, 8414, 8452, 8458, 8520, 8808, 8924, 9084, 9168, 9186, 9200, 9242, 9246, 9498, 9586, 9588, 9621, 9630, 9642, 9782, 9852, 9870, 9928, 10078, 10232, 10286, 10386, 10412, 10705, 10709, 10737 (eerste rijmwoord); 5592, 5594, 5658, 5690, 5734, 5744, 5830, 5985, 5995, 6111, 7041, 7119, 7169, 7315, 7635, 7687, 7713, 7739, 8035, 8067, 8157, 8413, 8431, 8505, 8537, 8599, 8653, 8795, 8853, 8933, 8971, 9097, 9119, 9133, 9229, 9353, 9381, 9463, 9513, 9663, 9789, 9811, 9821, 10057, 10121, 10283, 10415, 10577 (tweede rijmwoord).

Aan de hand van het tweede voorbeeld zou ik er met nadruk op willen wijzen dat de hier vermelde toevoegingen weliswaar vooral in dienst staan van de versificatie, maar toch vaak óók een inhoudelijke functie hebben. Zo lijkt de primaire

[pagina 66]
[p. 66]

functie van met minen oegen een verstechnische te zijn - de zinsnede completeert een verspaar en voegt geen nieuwe informatie toe aan het verhaal - maar de woorden leveren ook een bijdrage aan de zingeving van de tekst. Dit is de secundaire functie: het verhaal wordt geïntensiveerd doordat de spreker meedeelt dat hij het gebeuren ‘met eigen ogen’ heeft gezien. Het komt vaak voor dat uitbreidingen die primair zijn ontstaan als gevolg van vormeisen het verhaal intensiveren, bekrachtigen en verlevendigen.

Een afzonderlijke groep uitbreidingen wordt gevormd door de zogenoemde nadrukformules (retorische onderstrepingen en verzekeringsformules),Ga naar voetnoot149 die bovenal tot doel hebben een rijmpaar te completeren. Daarnaast hebben zij wellicht gefunctioneerd als ‘zwaartepunten in de voordracht’.Ga naar voetnoot150 De dichter van Lanceloet vertoont een duidelijke voorkeur voor sonder waen, dat niet minder dan 57 maal in rijmpositie staat.Ga naar voetnoot151 Andere veel voorkomende nadrukformules zijn tuwaren (21 maal),Ga naar voetnoot152 bi mire trouwe(n) (14 maal),Ga naar voetnoot153 wat(s) (soes) gesciet (16 maal),Ga naar voetnoot154 (dat) seggic u (14 maal),Ga naar voetnoot155 dat suldi weten (11 maal),Ga naar voetnoot156 d(i)es geloeft (7 maal),Ga naar voetnoot157 sijt seker des (3 maal),Ga naar voetnoot158 des sijt gewes (5 maal)Ga naar voetnoot159 en sekerlike (7 maal).Ga naar voetnoot160 Deze uitdrukkingen zijn ieder voor zich zeker niet uitsluitend karakteristiek voor de dichter van Lanceloet, maar de mate waarin hij de voorkeur geeft aan één formule en

[pagina 67]
[p. 67]

de onderlinge kwantitatieve verhoudingen van dit soort uitbreidingen zijn wellicht tot op zekere hoogte individueel bepaald.Ga naar voetnoot161

Nauw verwant met de nadrukformules zijn twee formulaire uitdrukkingen waarmee de verteller verwijst naar een ongespecificeerde bron: als ict las (vs. 6081, 7654, 8084, 9221) en als ict vernam (vs. 7605 en 8334). In de opvatting van Amos kunnen deze ‘somewhat conventional references to source (...) often have proved convenient in eking out the metre’,Ga naar voetnoot162 maar voor de Middelnederlandse dichter lijkt het belang van het rijmwoord voorop te hebben gestaan, want in alle gevallen is de formule toegevoegd om een vertaling tot verspaar aan te vullen:Ga naar voetnoot163

Au pié dou tertre, par la ou l'entree estoit (M IV, LXX, 18)Ga naar voetnoot164
6080[regelnummer]
Onder den voet vanden berge so was
 
Dinganc (...) als ict las.
et il se desfent molt vistement tant que Saigremorz est armez
(M IV, LXXI, 46)Ga naar voetnoot165
7654[regelnummer]
Ende hi weerde hem wel, alsict las.
 
Alse Sagramor gewapent was
Cele nuit (...) jurent en .I. lit entre Guerrehet et la damoisele, ou ele volsist ou non. (M IV, LXXI, 60)Ga naar voetnoot166
8082[regelnummer]
Optien nacht lagen si in ere steden
 
(...)
84[regelnummer]
In een bedde te gader, als ict las,
 
Weder het hare lief of leet was.
dont l'unne estoit sa suer et l'autre estoit sa mere. (M IV, LXXII, 18)Ga naar voetnoot167
9220[regelnummer]
Dene was sijn moeder, dander was
 
Sijn suster, als ict las.
[pagina 68]
[p. 68]
Quant vint au tierz mes, si entra laienz une damoisele qui portoit .II. chapiax de roses (M IV, LXXI, 45)
7604[regelnummer]
Alsten derden gerechte quam
 
Ene joncfrouwe brochte, als ict vernam,
 
Il rosene hoede gedragen tier stat
tant qu'il vint par un lundi matin el Tertre as Chetis (M IV, LXXI, 66)Ga naar voetnoot168
8334[regelnummer]
So dat hi eens maendages, alsict vernam,
 
Ten Bergen vanden Keytiven quam.

De volgende categorie uitbreidingen die ik wil bespreken wordt gevormd door gehele verzen. Evenals de dichters van het Roelantslied, de Limburgse Aiol en Lantsloot vander Haghedochte vertaalde de dichter van Lanceloet soms een stukje Oudfrans in één vers om het vervolgens tot verspaar aan te vullen met eigen materiaal.Ga naar voetnoot169 Hoewel hij bij deze uitbreidingen op dezelfde wijze te werk is gegaan als bij de hiervoor besproken toevoegingen van gedeelten van verzen, lijkt hij een lichte voorkeur te hebben voor het onderbrengen van de versvulling in het tweede lid van het verspaar. Het betreft gevallen waarbij hij met het beschikbare materiaal en zijn gebruikelijke uitbreidingen geen geschikte vertaling verkreeg, waarna hij een vers toevoegde dat eindigde op een woord dat in de voorgaande regel een rijm zou vinden. Dit aspect van zijn vertaaltechniek treft men eveneens aan bij andere Middelnederlandse dichters. De auteur van Lantsloot vander Haghedochte gaat op deze wijze te werk en ook in Jacob van Maerlants Alexanders Geesten is het procédé opgemerkt: ‘het [is] meestal de tweede regel van een door het rijm gebonden paar, die door M. is toegevoegd; hij heeft echter ook somwijlen op deze manier den eersten rijmregel verkregen’.Ga naar voetnoot170

De uitbreidingen met een geheel vers dienen primair de versificatie, zoals uit de volgende voorbeelden blijkt waarin geen nieuwe informatie aan het verhaal wordt toegevoegd:Ga naar voetnoot171

Biax sire, fait ele, et se je m'en vois o vos, ou me voldrez vos mener?- Je ne sai pas bien ou fors la ou aventure nos conduira (M IV, LXXI, 57)Ga naar voetnoot172
8011[regelnummer]
‘God Here,’ antworde die joncfrouwe doe,
12[regelnummer]
‘Ocht ic met u ga, waer suldi mi leden?’
 
Hi seide: ‘Ic en weet in wat steden,
 
Joncfrouwe, waer ic u leiden sal,
 
Sonder waer avonture ende geval
16[regelnummer]
Ons sal leden (...)
[pagina 69]
[p. 69]
puis court au signor qui se relevoit ausi com il pooit, car il ert estordiz; si li donne tel cop de la hache qu'il tenoit qu'il li fait la teste voler a terre.
(M IV, LXXI, 46)Ga naar voetnoot174
7647[regelnummer]
Daerna liep hi met groter spoet
48[regelnummer]
Toten here, die woude opstaen,
 
Ende sloegen metter haecsen saen,
 
EndeGa naar voetnoot173 hi hem sloech sijn hoeft af
 
Metten slage die hi hem gaf.
Andere gevallen: 5735, 5749, 5933, 5990, 6032, 6178, 6510, 6912, 6994, 7066, 7264, 7384, 7704, 7944, 8166, 8200, 8258, 8472, 8530, 8568, 9228, 9516, 9648, 9684, 10216, 10226, 10430, 10464, 10512, 10580, 10663 (eerste vers van rijmpaar toegevoegd); 5916, 6689, 6837, 6863, 7093, 7113, 7139, 7159, 7179, 7185, 7215, 7255, 7261, 7301, 7359, 7681, 7727, 7731, 7827, 7905, 8019, 8231, 8297, 8313, 8351, 8359, 8469, 8535, 8537, 8559, 8591, 8665, 8721, 8743, 8811, 8907, 8963, 9121, 9123, 9171, 9305, 9605, 9615, 9713, 9739, 9777, 9781, 10043, 10163, 10183, 10239, 10269, 10427, 10501, 10650, 10694 (tweede vers van rijmpaar toegevoegd).

Soms omvat de uitbreiding meer dan één vers. Het gaat in die passages om ingewikkelde gevallen van rijmvulling met redundant materiaal, zoals uit het volgende voorbeeld blijkt waarin herinnerd wordt aan al bekende informatie:

Endementres quil aloient ensi parlant. si regarderent en trauers del chemin. si voient venir gosenain destrangot. qui amenoit la dam[o]isele dont il parloient. Car il lauoit rescousse as .iij. cheualiers qui len auoient mene.
(S V, p. 41, r. 8-11)Ga naar voetnoot176
9114[regelnummer]
Binnen dien dat si van deser saken
 
Onderlinge waren in spraken,
16[regelnummer]
Sagen si comen an dene side
 
GosennesGa naar voetnoot175 van Strangeloet tien tiden.
 
Met hem brachti die joncfrouwe
 
Die hi hadde gesien met groten rouwe
20[regelnummer]
III ridders wech voren een lettel eer.
 
Nu was hare gemindert hare seer.
 
Wantse Gosennoes den ridders nam
 
Daer hi in hare gemoet quam.

Tot slot van deze paragraaf zou ik willen wijzen op toevoegingen die ik ‘schakelverzen’ noem, omdat het redundante toevoegingen betreft die een verbinding tot stand brengen tussen twee letterlijk vertaalde verzen die samen geen verspaar vormen:

[pagina 70]
[p. 70]
Par Deu, dist il, il sont au conte Guinas (...), si les a fait tandre por ce que mesire Gauvain est en cest païs lui douzieme de compaingnons
(M IV, LXXI, 50)
7774[regelnummer]
Die naen antworde hem tuwaren
 
Dat si tsgraven WigansGa naar voetnoot177 waren,
76[regelnummer]
Die de pawelgoene daer dede slaen,
 
Om dat hi hadde verstaen
 
Ende hadde horen vertellen
 
Dat Walewein met XII gesellen
80[regelnummer]
In dit lant soude sijn ter uren
Et il encommence a rire et dist que voirement sont cil de la Table Reonde plus chaanz que autre chevalier, ‘car se il erent occis, si trouveroient il au mien esciant qui les feroit revivre’
(M IV, LXXII, 39)Ga naar voetnoot180
9897[regelnummer]
Sornahan loech ende seide al bloet:
 
‘Sekerlike, die vander Tafelronden
 
Sijn geluckichGa naar voetnoot178 tallen stonden
9900[regelnummer]
Dan enichge anders ridders sijn,
 
Want dat het esGa naar voetnoot179 die gelove mijn:
 
Waren si verslaegen, men soude vinden
 
Die hem haers soude onderwinden
4[regelnummer]
Ende hem sulke hulpe geven
 
Si soudense doen weder leven.
Andere gevallen: 7465-7466, 7557-7558, 7763-7764, 8119-8120, 8527-8528.

De uitbreidingen voegen aan het verhaalde niets toe, maar zorgen er voor dat aan de vormeis van de paarsgewijs rijmende verzen wordt voldaan. Het gering aantal gevallen wijst er op dat dit procédé niet de voorkeur genoot van de Middelnederlandse dichter. Hij stelde meer prijs op een vertaling die met hulp van kleinere ingrepen dichter bij het Oudfranse origineel bleef.

3.3. Rijmwoorden

De procédé's die in paragraaf 3.2. besproken zijn, stonden vooral in dienst van het vinden van rijmwoorden, zoals in de voorgaande bladzijden gebleken is. Als de dichter van Lanceloet geen rijmpaar kon realiseren door woord voor woord te vertalen, berijmde hij zijn tekst door het verrichten van enkele vertaaltechnische handelingen. Dit bracht met zich mee dat rijmparen op vier verschillende manieren konden ontstaan. Soms waren de beide rijmwoorden uit het Oudfrans vertaald, op andere momenten voegde hij het gehele rijmpaar toe aan zijn vertaalde tekst. Als één van de twee rijmwoorden uit het Oudfrans vertaald werd, completeerde de dichter het rijmpaar door een woord toe te voegen dat de eerste of tweede plaats binnen het rijmpaar kon innemen. Het volgende voorbeeld illustreert deze vier mogelijkheden. Agravein gaat op weg naar Dryas om de dood van een ridder te wreken:

[pagina 71]
[p. 71]
Atant s'en part (...) et aqueust la droite voie del tertre tant qu'il est amont venuz; si regarde devant une fonteinne et voit un chevalier armé (...) et fu montez (...), la lance el poing (...), et vient a Agravain, si tost com il l'aperçoit, et li dist: ‘Sire chevaliers, par qui congié entrates vos en mon tertre?- Par foi, fet Agravains, si vos en poisse, si l'amandez qant vos en seroiz aessiez.- Par mon chief, fet cil, je le cuit si amander que vos serez tart al repantir, et gardez vos de moi (...).- Et vos de moi, fet Agravains
(M IV, LXX, 6)Ga naar voetnoot182
5701[regelnummer]
Acgraveyn porrede metter vart
 
Ende vor recht ten berge wart,
 
So dat hi opten berch quam,
04[regelnummer]
Daer hi ene fonteyne vernam
 
Ende enen ridder, dat suldi weten,
 
Wel gewapent ende op geseten
 
Ende ene glavye in die hant,
08[regelnummer]
Die sprac tote Agraveine thant:
 
‘Ridder, bi wies orlove siedi
 
Op minen borchGa naar voetnoot181 comen vor mi?’
 
Agraveyn sprac: ‘Deret u,
12[regelnummer]
So betret ofgi moeget nu.’
 
Dander sprac: ‘Bi mire trouwen,
 
Ic waent so betren dat u sal rouwen.’
 
Agravein sprac: ‘Here ridder, here,
16[regelnummer]
Hoet u jegen mi nu mere.’

De passage bevat drie rijmparen die uit het Oudfrans vertaald zijn. In vs. 5703-5704 is quam:vernam de vertaling van est venuzGa naar voetnoot183 en voit (en/of regarde). Het rijmpaar hant:thant (5707-5708) gaat terug op de Oudfranse equivalenten poing en tost, hoewel men wellicht zou kunnen tegenwerpen dat tost in het origineel niet met dist is verbonden. Het derde rijmpaar, trouwen:rouwen (vs. 5713-5714), is de vertaling van Par mon chiefGa naar voetnoot184 en repantir. Hier tegenover kan één rijmpaar aangewezen worden dat geheel is toegevoegd: de dichter heeft het slot van de passage gewijzigd en de woorden van Agravein met hulp van here:mere berijmd. Er zijn vier rijmparen waarbij één woord uit het Oudfrans vertaald is en het andere toegevoegd om het rijmpaar te completeren. In de verzen 5701-5702 en 5705-5706 is het tweede rijmwoord vertaald en het eerste toegevoegd; de verzen 5709-5710 en 5711-5712 tonen het tegenovergestelde procédé. Als de rijmwoorden van de hier onderzochte verzen 5531-10740 geordend worden volgens deze vier mogelijkheden, dan ontstaat het volgende beeld:Ga naar voetnoot185

[pagina 72]
[p. 72]

mogelijkheid aantal rijmparen gedeelte van het totaal
 
Beide rijmwoorden vertaald 601 23,2%
Eerste rijmwoord toegevoegd 790 30,6%
Tweede rijmwoord toegevoegd 781 30,2%
Beide rijmwoorden toegevoegd 413 16%

Uit de tabel kan worden afgelezen dat de Middelnederlandse dichter opvallend veel rijmwoorden heeft vertaald. De taal van zijn grondtekst leende zich daarvoor, zoals Verdam heeft aangegeven: ‘de Latijnsche bronnen (staan) altijd in eene eenigszins andere verhouding (tot de mnl. dichtwerken) dan de aan het Oudfransch ontleende; deze laatste leenen zich door taal, stijl, versbouw en de talrijke daaraan eigene woorden, die in het Mnl. waren opgenomen of er in konden opgenomen worden, veel meer tot eene letterlijke of op den voet gevolgde vertaling dan de navolgingen of bewerkingen van Latijnsche voorbeelden. (...) een Oudfransch origineel staat in den regel toch dichter bij de mnl. vertaling dan een Latijnsch. Bij de eerste kan over het algemeen één regel van het oorspronkelijk in één vers der vertaling worden weergegeven, hetgeen met den Latijnschen hexameter veel moeielijker is (...).’Ga naar voetnoot186 De dichter van Lanceloet heeft dankbaar gebruik gemaakt van de geschikte uitgangspositie: 23,2% van de rijmparen bestaat uit vertaalde woorden. Meer dan 60% van de rijmparen bestaat uit één vertaald en één toegevoegd rijmwoord. De percentages, resp. 30,6% en 30,2%, maken duidelijk dat de dichter geen voorkeur had voor het completeren van het eerste of tweede deel van het rijmpaar. Slechts 16% van de rijmparen is geheel toegevoegd om de tekst te kunnen berijmen.Ga naar voetnoot187

3.4. Besluit

De Middelnederlandse versvertaling van de Lancelot en prose in de Lancelotcompilatie biedt goede kansen om inzicht te krijgen in het vertaaltechnisch vakmanschap van een middeleeuws dichter. In dit geval namelijk zorgen vier factoren voor een uitstekende uitgangspositie. In de eerste plaats speelt de intentie van de vertaler een belangrijke rol. De dichter van Lanceloet streeft een zo woordelijk mogelijke weergave van zijn origineel na, waardoor het onderzoek naar zijn vertaaltechniek slechts in geringe mate rekening hoeft te houden met wijzigingen van inhoudelijke aard.

In de tweede plaats is het probleem van de grondtekst in het geval van Lanceloet niet onoverkomelijk. Het werk van Micha biedt de mogelijkheid te bepalen tot welke groep Oudfranse handschriften de grondtekst van de Middelnederlandse dichter heeft behoord. Dit gegeven is van cruciaal belang voor de studie van een vertaling, want zelfs de geringste afwijkingen van het origineel dienen daarbij in de beschouwing te worden betrokken.

[pagina 73]
[p. 73]

In de derde plaats speelt tekstcorruptie in Lanceloet slechts een geringe rol. Van een jong afschrift vol doorgewoekerde kopiistenfouten is geen sprake. Hierdoor is het risico minder groot dat ingrepen van een kopiist ten onrechte beschouwd worden als afkomstig van de vertaler.

In de vierde plaats laat de doorslaggevende invloed van het rijm op de versbouw zich goed bestuderen doordat die factor in dit geval uitsluitend voor het Middelnederlands van belang is. De prozavorm van het Oudfranse origineel sluit de mogelijke invloed van de versbouw in de voorbeeldtekst op de vertaling uit; de eisen die het rijm stelt gelden alleen voor het Middelnederlands.

In de loop van dit hoofdstuk heb ik een groot aantal procédé's onderscheiden en besproken. Deze observaties dragen bij aan een voorlopige beschrijving van de vertaaltechniek van de Middelnederlandse dichter. Ik ben ervan overtuigd dat een afgerond beeld pas mogelijk is als we kunnen beschikken over de resultaten van soortgelijke onderzoekingen naar de vertaaltechnieken van andere Middelnederlandse dichters. Pas dan zal duidelijk worden of ik wellicht aan sommige aspecten van de vertaaltechniek te veel waarde heb gehecht, terwijl andere procédé's mogelijk onderbelicht zijn gebleven, of zelfs in het geheel niet zijn behandeld.

voetnoot1
O.S.H. Lie, The Middle Dutch Prose Lancelot. Amsterdam etc., 1987, p. 154.
voetnoot2
W.P. Gerritsen, Die wrake van Ragisel. 2 dln. Assen, 1963, p. 86.
voetnoot3
Vgl. par. 3.2.3.
voetnoot4
F.P. van Oostrom, Lantsloot vander Haghedochte. Amsterdam etc., 1981, p. 63.
voetnoot5
Vgl. F.P. van Oostrom, ‘Hoe snel dichtten middeleeuwse dichters? Over de dynamiek van het literaire leven in de middeleeuwen’. In: Literatuur 1 (1984), p. 327-335 (met name p. 328-329).
voetnoot6
Jacob van Maerlant, Alexanders Geesten. Ed. J. Franck, Leiden, 1882, p. LX en de aantekeningen waar op de vermelde pagina naar verwezen wordt. Zie voor Maerlants vertaalfouten onder meer ook Episodes uit Maerlant's Historie van Troyen. Groningen, 1873. Uitgeg. door J. Verdam, p. 33-37 en J. Verdam, ‘Over Maerlant's Historie van Troyen’. In: Versl. en Med. KNAW, Afd. Lett., 4e Reeks, dl. 6 (1904), p. 377-379.
voetnoot7
Hij wijst echter wèl op die mogelijkheid; vgl. Inleiding, p. LIX-LXI. Zie ook: Parthonopeus van Bloys. Ed. A. van Berkum. Leiden, 1898, p. LXXII en CXLIX-CL en C. Minis, ‘Zur Ausgabe der deutschen Übersetzung der mittelniederländischen “Karren-Suite” im “Prosa-Lancelot”’. In: Amsterdamer Beiträge zur älteren Germanistik 1 (1972), p. 196-200.
voetnoot8
Zie hiervoor A.M. Duinhoven, Bijdragen tot reconstructie van de ‘Karel ende Elegast’. 2 dln. Assen-Groningen, 1975-1981 (met name dl. 1).
voetnoot9
Vgl. F.P. van Oostrom, Lantsloot vander Haghedochte (n. 4) p. 49.
voetnoot10
Zie voor het onzorgvuldig aanwijzen van vertaalfouten ook Diederic van Assenede, Floris ende Blancefloer. Ed. P. Leendertz jr. Leiden, 1912, p. CIV. Een voorzichtige aanpak vindt men bij O.S.H. Lie, The Middle Dutch Prose Lancelot (n. 1), p. 162, F.P. van Oostrom, Lantsloot vander Haghedochte (n. 4), p. 49-55 en K. de Graaf, Alexander de Grote in de Spiegel Historiael. Nijmegen, 1983, p. 156-158.
voetnoot11
F.P. van Oostrom, Lantsloot vander Haghedochte (n. 4), p. 56.
voetnoot12
S V, p. 12, r. 6-8. De korte versie leest son fil in plaats van lor fil en lor in plaats van le jor.
voetnoot13
De ingreep van de corrector is interessant, omdat zijn werkwijze er door belicht wordt. Het lijkt waarschijnlijk dat hij bij vs. 6273 aangekomen de tegenspraak bemerkte en van fol. 18R,b terugging naar fol. 17V,c om een correctie aan te brengen. Deze handelwijze is tot nu toe niet opgemerkt. Vgl. W.P. Gerritsen, ‘Corrections and indications for oral delivery in the Middle Dutch Lancelot manuscript The Hague KB 129 A 10’. In: Neerlandica manuscripta, p. 38-59 en B. Besamusca, ‘De verzen van de corrector in handschrift 's-Gravenhage, KB, 129 A 10’. In: SpL 26 (1984), p. 83-88.
voetnoot14
M.u.v. Yale, fol. 4V, waarin qui le jor avoit esté occis ontbreekt.
voetnoot15
De combinatie komt meer voor (vs. 9482-83), maar gebruikelijk is es:sijt seker des.
voetnoot16
Vgl. A.M. Duinhoven, Bijdragen (n. 8), dl. 1, p. 214 en 366.
voetnoot17
Eén argument pleit tegen deze reconstructie: het veronderstelde vers 6275 zou wel erg lang zijn geweest.
voetnoot18
M.u.v. BN 122 dat een afwijkende lezing bewaart: et iou qui ait paour de la prison li otrai. et il me requist une moie fille qui trop est de grant biautet (fol. 97V).
voetnoot19
Vgl. W.P. Gerritsen, ‘Corrections and indications’ (n. 13), p. 45 en het genetisch commentaar bij (bijvoorbeeld) vs. 6289, 6631, 7025, 7066, 7139, 7259, 8233, 8566, 8716, 8722, 9185, 9384, 9463, 9704, 9803, 9961, 10170, 10452, 10614, 10707.
voetnoot20
Lees met de corrector: hovescheit. De corrector heeft deze kopiistenfout hersteld door verderop in de tekst te zoeken (vs. 6720). Deze werkwijze past hij vaker toe: vgl. W.P. Gerritsen, ‘Corrections and indications’ (n. 13), p. 46-47 en B. Besamusca, ‘De verzen van de corrector’ (n. 13), p. 84.
voetnoot21
BN 110, 115 en K; vgl. S V, p. 17, r. 8.
voetnoot22
Twee handschriften van de 122-groep verdienen aparte vermelding. In Yale, fol. 6V, is biauté weggelaten. BN 122, fol. 97R-97V, bewaart een lezing die sterk afwijkt: alleen biauté, gentillesce en hardement worden vermeld; naast andere wijzigingen is de passage debonnairete... monde (vgl. S V, p. 17, r. 8-13) weggelaten.
voetnoot23
In Tobler-Lommatzsch Altfranzösisches Wörterbuch worden gentillece (TL 4, 277-79: ‘Adel’ etc.) en gentelise (TL 4, 269-71: ‘Adel’, ‘liebenswürdiges Benehmen’, etc.) onderscheiden, met de mededeling dat dit onderscheid in Godefroy, Dictionnaire, ontbreekt. Daar wordt alleen gentelise vermeld, met de bet.: ‘noblesse, vaillance, courage, amabilité, action, conduite digne d'une personne noble’ (dl. 4, 262-63).
voetnoot24
Voor debonnaireté geeft Tobler-Lommatzsch, Altfranzösisches Wörterbuch 2, 1237: ‘Güte, Freundlichkeit’.
voetnoot25
Vgl. O.S.H. Lie, The Middle Dutch Prose Lancelot (n. 1), p. 162-163; F.P. van Oostrom, ‘Origineel, vertaling, bewerking: een gevecht in Lancelot en prose, Lancelotcompilatie en Lantsloot vander Haghedochte’. In: Ntg 72 (1979), p. 322-334; met name p. 328-329 en 333; B. Besamusca, ‘Het Brusselse fragment van de Middelnederlandse vertaling-in-verzen van de Lancelot en prose’. In: Ntg 78 (1985), p. 305-315; met name p. 310-311.

voetnoot26
Vgl. C. Lofmark, ‘Der höfische Dichter als Übersetzer’. In: Probleme mittelhochdeutscher Erzählformen. Berlin, 1972, p. 40-43; C. Lofmark, The authority of the source in Middle High German narrative poetry, p. 74-76; F.R. Amos, Early theories of translation. New York, 1920, p. 7-9, 30-33.
voetnoot27
Vgl. bijvoorbeeld vs. 138-141 van Benoît de Sainte-Maure's Roman de Troie (geciteerd bij P. Sullivan, ‘Translation and adaptation in the Roman de Troie’. In: The spirit of the court, p. 352): ‘Ci vueil l'estoire comencier: Le latin sivrai e la letre, Nul autre rien n'i voudrai metre, S'ainsi non com jol truis escrit.’ In de praktijk heeft Benoît zo'n 1500 regels Latijns proza omgezet in 30.316 Oudfranse verzen! Vgl. ook D. Kelly, ‘Translatio Studii: translation, adaptation and allegory in Medieval French literature’. In: Philological Quarterly 57 (1978), p. 292. Bij rechtsbronnen daarentegen is woordelijk vertalen een noodzaak; vgl. P. Heck, Übersetzungsprobleme im frühen Mittelalter. New York, 1979, p. 8-9.
voetnoot28
W.P. Gerritsen, Die wrake van Ragisel (n. 2), p. 86. Vgl. ook M. Huby, L'adaptation des romans courtois en Allemagne au XIIe et au XIIIe siècle. Paris, 1968, p. 153. Dit houdt niet in dat proza-vertalingen wel woordelijk zouden zijn. Vgl. bijv. J.J. Salverda de Grave, ‘Over de Middelnederlandse vertaling van de Pèlerinage de la vie humaine’. In: TNTL 23 (1904), p. 1-40; met name p. 5-6.
voetnoot29
C. Lofmark, ‘Der höfische Dichter als Übersetzer’ (n. 26), p. 44 en 47.
voetnoot30
Dit voorbeeld vindt men bij J Fourquet, Wolfram d'Eschenbach et le Conte del Graal. Paris, 1966, p. 3 en 29. Meer voorbeelden van woordelijke vertalingen door Wolfram geeft M. Huby, ‘Wolframs Bearbeitungstechnik im “Parzival” (Buch III)’. In: WS 3 (1975), p. 42-43.
voetnoot31
M. Huby, ‘L'adaptation courtoise: position des problèmes’. In: Actes du Septième Congrès, p. 24. Vgl. ook Hartmann d'Aue, Erec, Iwein. Ed. J. Fourquet. Paris, 1944, p. 23.
voetnoot32
Zie M. Huby, L'adaptation des romans courtois en Allemagne (n. 28), p. 153-166 en M. Huby, ‘Veldekes Bedeutung für die Entwicklung der Bearbeitung der französischen höfischen Romane’. In: Heinric van Veldeken. Symposion Gent 23-24 oktober 1970. Antwerpen-Utrecht, 1971, p. 166-168. Zie voor Veldekes woordelijke vertalingen van de Oudfranse rijmen C. Minis, ‘Tekstkritische Studien über den Roman d'Eneas’. In: Neophilologus 33 (1949), p. 74-75.
voetnoot33
Erec: zie M. Huby, ‘L'approfondissement psychologique dans Erec de Hartmann’. In: EG 22 (1967), p. 14 en 26; M. Huby, L'adaptation des romans courtois en Allemagne (n. 28), p. 153-166; M. Huby, ‘L'interprétation des romans courtois de Hartmann von Aue’. In: CCM 22 (1979), p. 23. Iwein: vgl. de hiervoor als tweede en derde vermelde studies.
voetnoot34
Tristan: zie D. Buschinger, ‘La technique de l'adaptation chez Gottfried von Strassburg d'après l'épisode de Rivalin et Blanchefleur’. In: Mélanges Foulon, dl. 1, p. 80-81 en D. Buschinger, ‘L'adaptation des romans courtois en Allemagne. Un exemple: “le thème de Tristan”’. In: The spirit of the court, p. 92-93, 98, 101-102.
voetnoot35
Vgl. de in n. 30 vermelde studies.
voetnoot36
M. Huby, L'adaptation des romans courtois en Allemagne (n. 28), p. 166. Vgl. ook M. Huby, ‘Wolframs Bearbeitungstechniek’ (n. 30), p. 43, D. Buschinger, Le ‘Tristant’ d'Eilhart von Oberg. Lille, 1974, p. 360, 605, 666 en D. Buschinger, ‘La technique de l'adaptation chez Gottfried von Strassburg’ (n. 34), p. 80-81.
voetnoot37
Representatief zijn de hiervoor geciteerde woorden van W.P. Gerritsen (vgl. n. 28). Vgl. ook K. de Graaf, ‘The last days of Alexander in Maerlant's Alexanders Geesten’. In: Alexander the Great in the Middle Ages. Nijmegen, 1978, p. 253: ‘Franck's remark that Maerlant stuck scrupulously to his source (Franck 1882, LII), may be true from time to time, but I would venture to say that it will be difficult to find more than a few sentences in AG which could be considered as literal translations of Gautier's poem.’ Vgl. ook N. de Paepe, ‘Le roman en moyen néerlandais’. In: J.C. Payen e.a., Le roman, p. 142-147 (met name p. 144-145).
voetnoot38
Vgl. F.P. van Oostrom, Lantsloot vander Haghedochte (n. 4), p. 47. Voor de Duitse vertaling (P-versie) is de vraag van belang of er een Oudfrans dan wel Middelnederlands origineel moet worden aangenomen. Zie hiervoor naast de inleidingen in de eerste twee delen van de editie-Kluge (Lancelot I-II, Berlin, 1948-1963) in chronologische volgorde: P. Tilvis, ‘Mittelniederländisches im Prosa-Lancelot I’. In: Neuphilologische Mitteilungen 52 (1951), p. 195-205; P. Tilvis, Prosa-Lancelot-Studien I-II. Helsinki, 1957; H.-H. Steinhoff, ‘Zur Entstehungsgeschichte der deutschen Prosa-Lancelot’. Herdr. in: Arturistiek in artikelen, p. 149-163; P. Tilvis, ‘Ist der mhd. Prosa-Lancelot II (= P II) direkt aus dem Afrz. übersetzt?’ Herdr. in: Arturistiek in artikelen, p. 165-177; H.-H. Steinhoff, ‘Zum Münchener Lancelot-Fragment (Cgm. 5250, nr. 25)’. In: WS 2 (1974), p. 254-258. Zie voor een overzicht van de discussie O.S.H. Lie, The Middle Dutch Prose Lancelot (n. 1), p. 21-25.
voetnoot39
Vgl. F.P. van Oostrom, Lantsloot vander Haghedochte (n. 4), p. 47-49; vb. op p. 47: et suist son oste la o il lou volt mener naast Ende volgede sinen werde / Daer hine leden wilde (vs. 740-41).
voetnoot40
F.P. van Oostrom, Lantsloot vander Haghedochte (n. 4), p. 47. Over een mogelijke interpretatie van de woordelijke vertalingen als ‘points de repère’ (vgl. n. 36) heeft Van Oostrom zich niet uitgelaten.
voetnoot41
Vgl. M. Joye, ‘De Middelnederlandse Lancelot’, LB 66 (1977), p. 422 en O.S.H. Lie, The Middle Dutch Prose Lancelot (n. 1), p. 144.
voetnoot42
Voorbeelden van woordelijk vertalen bij O.S.H. Lie, The Middle Dutch Prose Lancelot (n. 1), p. 154-155 en B. Besamusca, ‘Het Brusselse fragment’ (n. 25), p. 309. Zie voor woordelijke vertalingen in de Queeste van den Grale: J.C. Prins-s'Jacob, ‘The Middle-Dutch version of La Queste del Saint Graal’. In: Ntg 73 (1980), p. 123 en 131.
voetnoot44
De vermelding van de vierde neef ontbreekt in BN 122 en 123; vgl. par. 2.2.4.
voetnoot43
De corrector wijzigde joncste in outste.
voetnoot45
F.P. van Oostrom, Lantsloot vander Haghedochte (n. 4), p. 55. Vgl. ook M. Huby, L'adaptation des romans courtois en Allemagne (n. 28), p. 195-196; J.H. Winkelman, ‘Diederic van Assenede en zijn Oudfranse bron: de Floire et Blanceflor (Version Aristocratique)’. In: Ntg 77 (1984), p. 214-218; Jacob van Maerlant, Alexanders Geesten. Uitgeg. door J. Franck (n. 6), p. LII.

voetnoot46
Vgl. voor de woordvolgorde in het Mnl. onder meer G.S. Overdiep, ‘Over woordschikking en vers-rhythme in den Middelnederlandschen Ferguut’. In: TNTL 34 (1915-1916), p. 35-36; Ferguut. Uitgeg. door G.S. Overdiep (Leiden, 1924), p. LXXXI-XCII; vooral: E. van den Berg, Middelnederlandse versbouw en syntaxis. Utrecht, 1983, hoofdstuk 2.
voetnoot47
S V, p. 6, r. 1. In BN 122, 12580 en Rawl. Q b 6 ontbreekt par mi les cheveus.
voetnoot48
S V, p. 57, r. 30. K leest voor pres et loing: úberal (p. 217, r. 19).
voetnoot49
W.P. Gerritsen, Die wrake van Ragisel (n. 2), p. 90.
voetnoot50
Editie: G. Kalff, Middelnederlandsche epische fragmenten. Herdr. Arnhem, 1968, p. 180-203.
voetnoot51
Vgl. B. Besamusca, ‘Het Brusselse fragment’ (n. 25), p. 309; vgl. ook M. Huby, L'adaptation des romans courtois en Allemagne (n. 28), p. 178-181, 184 en 186.
voetnoot52
Voorbeelden: 5558-5559, 5610-5611, 6453-6454, 6761-6762, 6882-6883, 6934-6935, 7186-7187, 7609-7610, 7645-7646, 7669-7670, 7926-7927, 8661-8662, 10099-10100.
voetnoot54
S V, p. 20, r. 39-40. De korte versie verschilt van de lange en wordt gevolgd door BN 110, 115 en Yale. BN 122 wijkt sterk af en leest onder meer mere in plaats van dame qui si souef l'a norrie. In K jammert de moeder (p. 162, r. 26 - p. 163, r. 3).
voetnoot53
Lees met de corrector: hise.
voetnoot55
M IV, LXXII, 33. De afwijkende lange versie wordt gevolgd door Yale en K.
voetnoot56
Vgl. B. van den Berg, Inleiding tot de Middelnederlandse syntaxis. Groningen, 1971, p. 64: ‘In gedichten doen zich in lange zinnen soms volgorden voor die uitsluitend door de eisen van het vers: rijm en ritme, bepaald lijken.’
voetnoot57
De vertaling is wellicht idealiserend bedoeld: het is voor A. en G. minder schandelijk om door de beste ridder verslagen te zijn dan door één van de beste. Vgl. voor idealisering F.P. van Oostrom, Lantsloot vander Haghedochte (n. 4), hoofdstuk 5.
voetnoot58
S V, p. 18, r. 37. In BN 122 ontbreekt por moult petit de mesfait.
voetnoot59
De lange versie leest qui tout esgardoit armez (M IV, LXXI, 46).

voetnoot60
Vgl. MNW 2, 790-793 en 9, 2856-2860; aldaar ook verwijzingen naar Esmoreit, Vanden levene ons Heren en Jan van Mandeville.
voetnoot61
M. Huby, L'adaptation des romans courtois en Allemagne (n. 28), p. 177.
voetnoot62
Vgl. P.M. Schon, Studien zum Stil der frühen französischen Prosa. Frankfurt am Main, 1960, p. 163-185 en 205-238 (met name p. 182-183) en L. Löfstedt, ‘La réduplication synonymique de Jean de Meun dans sa traduction de Végèce’. In: Neuphilologische Mitteilungen 77 (1976), p. 449-470. Het procédé komt ook voor bij de vertaling van rechtsbronnen; vgl. P. Heck, Übersetzungsprobleme im frühen Mittelalter (n. 27), p. 9-10 (‘Doppeläquivalenz’). Zie voor het Mnl.: J.J. Salverda de Grave, ‘Over de Mnl. vertaling van de Pèlerinage de la vie humaine’ (n. 28), p. 24-26; J.W. Muller, ‘De twee dichters van Reinaert I’. In: TNTL 31 (1912), p. 231-238 en met name p. 235; J.W. Muller, ‘Over tautologieën in het Nederlands’. In: Mélanges (...) Salverda de Grave. Groningen etc., 1931, p. 218-232; Ferguut. Uitgeg. door G.S. Overdiep (n. 46), p. XVIII-XIX.
voetnoot63
S V, p. 18, r. 21. In BN 122 ontbreekt de zinsnede, Yale leest alleen cruel en K bewaart verreter (p. 158, r. 26).
voetnoot64
S V, p. 23, r. 25. BN 122 leest li plus faus traitres, Yale fel et desloial en K böss und ungetrúwe (p. 166, r. 31).
voetnoot65
Vgl. bijvoorbeeld ook vs. 5679, 8439 en 10645.
voetnoot66
S V, p. 4, r. 29. BN 115 leest orgueilleux et cruel.
voetnoot67
S V, p. 20, r. 5. De lezing in BN 122 wijkt sterk af; BN 12580 en Rawl. Q b 6 lezen nai ie assez a plorer.
voetnoot68
S V, p. 21, r. 33. In BN 122 ontbreekt de zinsnede.
voetnoot69
S V, p. 28, r. 6-7. In BN 122 ontbreekt et... tandu.
voetnoot70
S V, p. 35, r. 36. In BN 110 en 115 ontbreekt nouvelement.
voetnoot71
Lees met de corrector: ende met.
voetnoot72
P.M. Schon, Studien zum Stil der frühen französischen Prosa (n. 62), p. 183.

voetnoot73
man:dan: 5791-5792, 6320-6321, 6650-6651, 6708-6709, 6860-6861, 7454-7455, 8020-8021, 8068-8069, 8624-8625, 8668-8669, 8858-8859, 9154-9155, 9258-9259, 9472-9473, 9992-9993, 10607-10608; dan:man: 6112-6113, 6256-6257, 6334-6335, 6410-6411, 6666-6667.
voetnoot74
S V, p. 4, r. 22-23. In BN 122 ontbreekt ainz... armez; in K ontbreekt de vertaling van die zinsnede (p. 137, r. 8).
voetnoot75
S V, p. 12, r. 22. In BN 12580 en Yale ontbreekt tel. BN 122 bewaart een afwijkende lezing: qui a non lancelot et si deuise son escus.
voetnoot77
S V, p. 29, r. 23-24. In BN 122 ontbreekt et... dormir.
voetnoot76
De corrector wijzigde gode in goede.
voetnoot78
S V, p. 52, r. 28-30. In BN 12580 en Rawl. Q b 6 ontbreekt et por... sachiez; in BN 110 en 115 ontbreekt et vos chevaux.
voetnoot79
M IV, LXXII, 21. In de lange versie ontbreekt a lendemain.
voetnoot80
M IV, LXXII, 47. Ook in Yale ontbreekt li .iij. frere.
voetnoot81
Vgl. W.P. Gerritsen, Die wrake van Ragisel (n. 2), p. 89.
voetnoot82
Vgl. ook de voorbeelden bij M. Joye, ‘De Middelnederlandse Lancelot’ (n. 41), p. 405-406 en 418.
voetnoot83
S V, p. 33, r. 28. In K is et l'andemain niet vertaald: und reyt allen den tag (p. 181, r. 13)
voetnoot84
S V, p. 20, r. 10. BN 110, 115 en Yale volgen de afwijkende korte versie; BN 122, 12580 en Rawl. Q b 6 lezen i.p.v. conquerra: rescourra.
voetnoot86
S V, p. 30, r. 33-34. De lezing in BN 122 wijkt sterk af; in BN 12580 en Rawl. Q b 6 ontbreekt des chevaliers erranz; in Yale ontbreekt fait il en wordt voor erranz, evenals in K (p. 176, r. 29) auentureus gelezen.
voetnoot85
Lees met de corrector: wandelenden.
voetnoot87
M IV, LXXI, 61. De zinsnede ontbreekt in BN 122 dat een sterk verkorte lezing bevat; Yale leest beau in plaats van tele.
voetnoot88
S V, p. 51, r. 12-13. BN 12580 en Rawl. Q b 6 voegen na prouesce in: et li fuiz distrent que non.
voetnoot89
In het hier onderzochte tekstgedeelte komt sal:al 17 maal voor, al:sal 4 maal.
voetnoot90
S V, p. 43, r. 32-33. In BN 12580 en Rawl. Q b 6 ontbreekt par matin.

voetnoot91
S V, p. 8, r. 19. In BN 12580 en Rawl. Q b 6 ontbreekt et li dit; BN 122 bewaart een afwijkende lezing.
voetnoot92
S V, p. 21, r. 20-21. BN 115: or nous en retoner; in BN 122 ontbreekt Or... donc.
voetnoot93
S V, p. 42, r. 14-18. In de weergave van de dialoog lassen de geraadpleegde handschriften op onderling niet overeenkomende plaatsen sprekersvermeldingen - fait il - in, die we denkelijk op rekening van de verschillende kopiisten mogen schrijven. In BN 115 ontbreekt Et par... ce, in BN 122 Sire, por ce... herbergié.
voetnoot94
De dichters van de Wrake van Ragisel en Lantsloot vander Haghedochte behouden de dialoog vaak niet. Vgl. W.P. Gerritsen, Die wrake van Ragisel (n. 2), p. 145-146 en F.P. van Oostrom, Lantsloot vander Haghedochte (n. 4), p. 169-170. Vgl. voor de ‘Wechselrede’ I. Nolting-Hauff, Die Stellung der Liebeskasuistik im höfischen Roman. Heidelberg, 1959, p. 66-67; zie ook W.J.A. Jonckbloet, Over Middennederlandschen epischen versbouw. Amsterdam, 1849, p. 152.
voetnoot95
Vgl. F.P. van Oostrom, Lantsloot vander Haghedochte (n. 4), p. 176-177.
voetnoot96
Vgl. voor dit procédé ook G. Kalff, Middelnederlandsche epische fragmenten (n. 50), p. 187; W.J.A. Jonckbloet, Over Middennederlandschen epischen versbouw (n. 94), p. 151; Ferguut. Uitgeg. door G.S. Overdiep (n. 46), p. XVII; Penninc en Pieter Vostaert, De jeeste van Walewein en het schaakbord. Uitgeg. door G.A. van Es. Zwolle, 1957, p. 371.
voetnoot97
S V, p. 15, r. 18-20. In de lange versie, BN 12580 en Rawl. Q b 6 ontbreekt oïl.
voetnoot98
S V, p. 33, r. 12-13. In plaats van Est il ainsi leest K: Gedenckt ir also hie zu syn und mich zu lassen?’ (p. 180, r. 24-25).
voetnoot99
Dit hoeft geen ingreep van de vertaler te zijn: ook in Yale ontbreekt fet il. Vgl. eveneens K, p. 137, r. 17-18: Nů geb uch got (sprach der ritter) gross freud und sigk.
voetnoot100
M. Huby, L'adaptation des romans courtois en Allemagne (n. 28), p. 331-350; citaat op p. 332.
voetnoot101
S V, p. 27, r. 16-18. In BN 12573, 12580 en Rawl. Q b 6 stelt Saigremor de vraag.
voetnoot102
S V, p. 28, r. 23-24. Yale leest font il i.p.v. fait G.; in BN 122 ontbreekt de zinsnede.
voetnoot103
Het rijmwoord waren wordt voor dat doel slechts één maal gebruikt: vs. 7774-7775. Karakteristiek voor de grote gebruikswaarde van ware zijn de vss. 7336-7337. Een mededeling van de verteller, Et ele li otroie (M IV, LXXI, 37) is in de indirecte rede weergegeven, met ware in rijmpositie: Die joncfrouwe antworde daernare / Dat dat wel hare wille ware.
voetnoot104
Vgl. W.P. Gerritsen, Die wrake van Ragisel (n. 2), p. 95, n. 72, p. 106, 149 en Ferguut. Uitgeg. door E. Rombauts, N. de Paepe en M.J.M. de Haan. 's-Gravenhage, 1982, p. 35. Opmerkelijk is de voorkeur voor de indirecte rede in de Mnl. prozavertaling van de Pèlerinage de la vie humaine (p. 30-31, n. 28), die door Salverda de Grave ‘droog en dor’ (p. 17) wordt genoemd.
voetnoot105
S V, p. 28, r. 5-6. De lezing in BN 122 wijkt sterk af.
voetnoot106
S V, p. 28, r. 32-33. De lezing in BN 122 wijkt sterk af.
voetnoot107
In het hier onderzochte tekstgedeelte bevindt here zich 70 maal in rijmpositie. Karakteristiek zijn de ingevoegde verzen 7322-7323, waar het rijmwoord here van groot belang is voor de weergave in de directe rede: ‘Die joncfrouwe beette van haren perde / Ende bat Gurrees doe herde / Ende seide tot hem: ‘Lieve here, / Ic bidde u dat gi herberget tavont mere’.
voetnoot108
K. Heeroma, Moriaen, Lantsloot en Elegast luisterend gelezen, Leiden, 1973, p. 92-98, 136-140. Vgl. ook W. Schröder, ‘Übergänge aus oratio obliqua in oratio recta bei Wolfram von Eschenbach’. In: Festschrift für Ingeborg Schröbler zum 65. Geburtstag. Tübingen, 1973, p. 70-92. Daarnaast: F.A. Stoett, Middelnederlandsche spraakkunst. Syntaxis. Reprint 's-Gravenhage, 1974, par. 362; Ferguut, ed. G.S. Overdiep (n. 46), p. XVI; F.P. van Oostrom, Lantsloot vander Haghedochte (n. 4), p. 65; J. Frappier, Etude sur La Mort le Roi Artu. Genève, 1972, p. 392-393. In Van den riddere metter mouwen is de overglijding in vs. 60-61 (vgl. ed. De Haan e.a. Utrecht, 1983) in de ogen van Heeroma ‘pure willekeur’. Hij merkt op ‘dat de dichter door het inschakelen van een stijltruc enkel naar een gemakkelijk rijmwoord toe schreef.’ (vgl. K. Heeroma, Moriaen, Lantsloot en Elegast, p. 97.)
voetnoot109
Een wijziging waarbij het Oudfrans in de indirecte rede is gesteld komt hoogst zelden voor. Een voorbeeld: vs. 9854-9861, een passage met overglijding van indirecte naar directe rede, is de vertaling van Oudfranse indirecte rede (M IV, LXXII, 38). Het is echter zeer wel mogelijk dat hier sprake is van tekstcorruptie: als Wine in vs. 9860 een afschrijffout is voor Sine, hetgeen voorstelbaar is, bevatte ook het Middelnederlands oorspronkelijk een weergave in de indirecte rede. Men dient te bedenken dat kopiisten vaak ingrijpen bij passages waarin sprake is van overglijding. Vgl. W. Schröder, ‘Übergänge’ (n. 108), p. 80-83 en A.M. Duinhoven, Bijdragen (n. 8), dl. 1, p. 349 (n. 107) en dl. 2, p. 222-227, 247, 249-252 en 370-373.
voetnoot111
S V, p. 51, r. 33-37. BN 115 voegt na larges toe: et courtois. In BN 12580 en Rawl. Q b 6 ontbreekt het grootste gedeelte: car moult... Diex.
voetnoot110
Lees met de corrector: hadden.
voetnoot112
In één geval veroorzaakt de corrector de overglijding. In vs. 10042-10051 worden de woorden van de man die Agravein en zijn broers onderdak biedt in de indirecte rede weergegeven (vgl. M IV, LXXII, 44: directe rede). De corrector plaatste voor vs. 10051 de leesaanwijzing here, ter aanduiding van het begin van directe rede; vgl. M. Draak, De Middelnederlandse vertalingen van de proza-Lancelot. 2e dr. Amsterdam, 1977, p. 43.
voetnoot113
Een uitzondering wordt gevormd door de verzen 10406-10411: de Oudfranse overglijding (M IV, LXXII, 56) is vertaald in de indirecte rede.
voetnoot115
S V, p. 13, r. 14-15. In BN 122 ontbreekt car... s'anfoï.
voetnoot114
Lees met de corrector: Hi was.
voetnoot116
In vs. 8453-8461 vindt overglijding plaats van indirecte naar directe rede bij vs. 8459-8460. In het Oudfrans (M IV, LXXI, 68) is ook sprake van overglijding, maar op een ander moment, corresponderend met vs. 8454-8455.

voetnoot117
Vgl. voor deze interpretatie J.H. Winkelman, ‘Diederic van Assenede en zijn Oudfranse bron: de Floire et Blanceflor (Version Aristocratique)’ (n. 45), p. 214-218. Volgens G.C. Zieleman, ‘De versifikatie van de “Limburgse Aiol” en “Van sente Lutgart”’. In: TNTL 103 (1987), p. 81-118 dient men onder te rime bringhen zowel het rijm als ‘de finale cadens’ te verstaan (p. 98).
voetnoot118
K. de Graaf, Alexander de Grote in de Spiegel Historiael (n. 10), p. 60. Een samenvatting van de studie van De Graaf vindt men in J.B. Voorbij, ‘The history of Alexander the Great in Jacob van Maerlant's Spiegel Historiael’. In: Vincent of Beauvais and Alexander the Great. Studies on the ‘Speculum Maius’ and its translations into medieval vernaculars. Ed. by W.J. Aerts, E.R. Smits and J.B. Voorbij. Groningen, 1986, p. 57-84.
voetnoot119
Vgl. ook M. Joye, ‘De Middelnederlandse Lancelot’ (n. 41), p. 425 en O.S.H. Lie, The Middle Dutch Prose Lancelot (n. 1), p. 157-159.
voetnoot120
S V, p. 21, r. 23-24. De zinsnede ontbreekt in BN 122.
voetnoot121
S V, p. 25, r. 36. In Yale ontbreekt de mort.
voetnoot122
S V, p. 33, r. 19-21. In de korte versie ontbreekt tuit. In Rawl. Q b 6 en BN 12580 ontbreekt Par foi. De Oudfranse kopiisten hebben nogal moeite gehad met de opsomming. In BN 12573 werd na lanceloz eerst li essil afgeschreven en vervolgens doorgestreept. BN 12580 leest: et bohorz li essilliez. et bohorz ses freres. et lioniax ses freres.
voetnoot123
Vgl. G.D. West, An index of proper names in French Arthurian prose romances. Toronto, 1978, p. 44, 187-188 en 194.
voetnoot124
Vgl. voor het procédé van de bekortingen ook M. Huby, L'adaptation des romans courtois en Allemagne (n. 28), p. 232-233; J.C. Prins - s'Jacob, ‘The Middle-Dutch version of La Queste del Saint Graal’ (n. 42), p. 122 en 124; H. van Dijk, Het Roelantslied. 2 dln. Utrecht, 1981, p. 196.
voetnoot125
Uitzonderingen: vs. 6218 (Par foi - Bi trouwen), 6295 (Voire - Ja) en 8068-8069 (Voire - Ja; par mon chief - En trouwen).
voetnoot126
S V, p. 4, r. 33-34. De zinsnede ontbreekt in BN 122.
voetnoot127
S V, p. 54, r. 5. In de korte versie ontbreekt que... armes.
voetnoot128
S V, p. 6, r. 32-33. BN 12580 en Rawl. Q b 6 bewaren een afwijkende lezing. De zinsnede ontbreekt in BN 122.
voetnoot130
S V, p. 29, r. 20-21. In BN 122 ontbreekt et son hauberc.
voetnoot129
Lees met de corrector: ontwapende.
voetnoot131
De familierelatie behoorde zonder twijfel tot de vaste gegevens van het middeleeuwse publiek. Vgl. G.D. West. An index of proper names in French Arthurian verse romances 1150-1300. Toronto, 1969, p. 65-66 en G.D. West, An index of proper names in French Arthurian prose romances, (n. 123), p. 121-122.
voetnoot132
Het rijmpaar komt één maal voor in vs. 5531-10740. Een vaste combinatie wordt gevormd door pleine:Waleweine, waarbij het tweede rijmwoord de vertaling is van Gauvain en het eerste rijmwoord door de Middelnederlandse dichter is toegevoegd om het rijmpaar te completeren. Vgl. vs. 8808-8809, 8820-8821 en 8850-8851. Zie voor pleine:Waleweine ook F.P. van Oostrom, Lantsloot vander Haghedochte (n. 4), p. 61.

voetnoot133
Jacob van Maerlant, Alexanders Geesten. Ed. J. Franck (n. 6), p. LIII.
voetnoot134
Vgl. J. Verdam, ‘Het Tübingsche handschrift van Ons Heren Passie’. In: TNTL 25 (1906), p. 190-242 (de geciteerde verzen op p. 212) en J.F. Vanderheyden, ‘Litteraire theorieën en poëtiek in Middelnederlandse geschriften. Enkele losse beschouwingen’. In: VMVA 1961, p. 173-275 (met name p. 248). Vgl. voor rijmvulling in de Middelengelse teksten R. Crosby, ‘Oral delivery in the Middle Ages’. In: Speculum 11 (1936), p. 88-110 (met name p. 105).
voetnoot135
Vgl. B. Besamusca, ‘Het Brusselse fragment’ (n. 25), p. 309.
voetnoot136
Het is heel opmerkelijk dat doe in de Ferguut slechts een zeer geringe rol speelt als rijmwoord. Vgl. Ferguut, ed. G.S. Overdiep (n. 46), p. XXXII-XXXIII.
voetnoot137
De gevallen waarbij doe en toe beide uit het Oudfrans zijn vertaald blijven uiteraard buiten beschouwing. Vgl. voor toe:doe vs. 6018-6019, 6808-6809, 7564-7565, 8908-8909, 9198-9199, en voor doe:toe vs. 8868-8869, 9546-9547 en 10719-10720. Eén voorbeeld: Et lors demande ses armes et vallet saillent (M IV, LXXII, 10) is vertaald met Hi eyschede sine wapenne doe. Daer sprongen thant cnapen toe (vs. 8868-8869).
voetnoot138
S V, p. 37, r. 33. In Rawl. Q b 6 en BN 12580 worden beide ridders toegesproken; vgl. K, p. 187, r. 23.
voetnoot139
S V, p. 21, r. 22. In BN 115 ontbreekt de zinsnede. Yale voegt toe: laissier tout a vo volente. BN 122 leest: Sire fait ele grant mierchis.
voetnoot140
S V, p. 13, r. 29-30. BN 122 bewaart een sterk afwijkende lezing waarin .I. des serjanz niet voorkomt.
voetnoot141
M IV, LXXII, 30. In BN 122 en 12573 wordt de jonkvrouwe eveneens als eerste vermeld. In Rawl. Q b 6 en BN 12580 ontbreekt de passage.
voetnoot142
Deze term dank ik aan W.P. Gerritsen.
voetnoot143
In het hier onderzochte tekstgedeelte komen alleen ghoenen en loenen (8184-8185) als rijmwoorden op pawelgo(e)nen voor. Vgl. vs. 8774-8775: ghonen:pawelgonen.
voetnoot144
S V, p. 31, r. 23-24. In BN 122 ontbreekt de passage. In Yale ontbreekt qui sont il (vgl. ook K, p. 178, r. 2).
voetnoot146
S V, p. 40, r. 32-34. K, p. 192, r. 15 leest: Des enacht ich nit und batt sie so lang.
voetnoot145
Lees met de corrector voor ende si: ic.
voetnoot147
S V, p. 39, r. 1-3. Yale leest si a poour et crie merci. Vgl. K, p. 189, r. 24: da hett er ser gross sorg zu sterben und bad gnad.
voetnoot148
S V, p. 26, r. 24. De passage ontbreekt in BN 122. Yale leest amenes in plaats van feistes; vgl. ook K, p. 171, r. 5.
voetnoot149
Vgl. voor de term De fragmenten van de Tweede Rose. Uitgeg. door K. Heeroma. Zwolle, 1958, p. 74.
voetnoot150
Roman van Heinric en Margriete van Limborch. Uitgeg. door R. Meesters. Amsterdam-Antwerpen, 1951, p. XXXIII.
voetnoot151
Vs. 5556, 5607, 5645, 5793, 5967, 6184, 6218, 6317, 6398, 6419, 6463, 6945, 6995, 7024, 7185, 7250, 7306, 7640, 7808, 7965, 7976, 8195, 8296, 8308, 8387, 8411, 8470, 8497, 8655, 8677, 8884, 8980, 9101, 9184, 9226, 9372, 9469, 9525, 9554, 9572, 9687, 9850, 9879, 9895, 10010, 10028, 10080, 10167, 10380, 10396, 10440, 10470, 10503, 10637, 10686, 10691, 10702. In vs. 8051 is sonder waen de vertaling van sanz faille (vgl. M IV, LXXI, 59) Zie ook: M. Joye, ‘De Middelnederlandse Lancelot’ (n. 41), p. 429, n. 46 en O.S.H. Lie, The Middle Dutch Prose Lancelot (n. 1), p. 155.
voetnoot152
Vs. 5883, 6275, 7069, 7181, 7284, 7355, 7371, 7697, 7774, 7802, 7930, 8596, 8797, 9333, 9402, 9507, 9922, 9960, 10049, 10259, 10428.
voetnoot153
Vs. 5713, 6260, 6547, 6663, 6835, 7143, 7149, 7360, 7549, 7940, 8731, 9295, 9591, 9679. In vs. 9633 is bi mire trouwe de vertaling van Par foi (M IV, LXXII, 31).
voetnoot154
Vs. 5674, 5858, 7029, 7045, 7330, 8005, 8107, 8133, 8342, 8517, 9296, 9326, 9559, 9998, 10322, 10414.
voetnoot155
Vs. 6613, 6868, 7333, 7391, 7770 (seggic di), 7943, 8071, 8437, 8506, 8563, 8747, 9368, 9433 en 9693. In vs. 10537 is seggic u de vertaling van ie vous di (S V, p. 56, r. 41).
voetnoot156
Vs. 5705, 6286, 6596, 6672, 7567, 7597, 8189, 9457, 9941, 9988, 10178.
voetnoot157
Vs. 6189, 6414, 7610, 8317, 9267, 9450, 10087.
voetnoot158
Vs. 6452, 6965, 9482 (das). In vs. 7389 is sijt seker des de vertaling van Certes (M IV, LXXI, 38) en in vs. 9075 van bien sachiez (M IV, LXXII, 14).
voetnoot159
Vs. 6728, 6847, 7252, 7470, 7830. In vs. 8931 is des sijt gewes de vertaling van bien sachiez (M IV, LXXII, 11).
voetnoot160
Vs. 6319, 6741, 6941, 7217, 7288, 9509, 10072 (sekerleke).
voetnoot161
Nadrukformules vormen een vast bestanddeel van alle epiek. Vgl. bijv. Ferguut. Ed. G.S. Overdiep (n. 46), p. CXVIII, Flandrijs. Ed. K. de Graaf. Groningen, 1980, n. 307 en vooral De fragmenten van de Tweede Rose. Ed. K. Heeroma (n. 149), p. 74-75. Een onderzoek naar het gebruik van nadrukformules als aanwijzing voor de, van elkaar te onderscheiden, identiteit van Middelnederlandse dichters biedt naar mijn mening goede perspectieven. In dit verband zou ik willen wijzen op de tekstfragmenten van Hughe van Bordeus, waarin een volstrekt andere verstechniek samengaat met het vrijwel ontbreken van nadrukformules. Vgl. G. Kalff, Middelnederlandsche epische fragmenten (n. 50), p. 229-249 en M. Draak, Palet van Middelnederlandse epiek. Culemborg, 1974, p. 99-108 (of J. Verdam, ‘Een nieuw fragment van den Hughe van Bordeeus’. In: TNTL 17 (1898), p. 89-104). Vgl. voor een analyse van het werk van twee dichters waarin (onder meer) nadrukformules onderzocht worden Penninc en Pieter Vostaert, De jeeste van Walewein en het schaakbord. Ed. G.A. van Es (n. 96), p. 353-357. Ik kom hierop terug in hoofdstuk 6 en 7.
voetnoot162
F.R. Amos, Early theories of translation (n. 26), p. 19.
voetnoot163
Dit gaat ook op voor de verwijzing naar de bron in vs. 8054, seget die jeeste. De verzen 8054-8055, Ende quamen ridende, seget die jeeste, Ten ingange van enen foreeste, zijn de vertaling van Lors vindrent a l'entree d'une forez (M IV, LXXI, 59).
voetnoot164
S V, p. 9, r. 23-24. BN 12580 en Rawl. Q b 6 lezen au pie de la tour.
voetnoot165
S V, p. 26, r. 38-39. BN 12580 en Rawl. Q b 6 lezen fu armez. In K ontbreekt de vertaling van et il... vistement (p. 171, r. 20).
voetnoot166
S V, p. 31, r. 19. In BN 122 ontbreekt ou... non.
voetnoot167
S V, p. 42, r. 12-13. Sommige hss. lezen niece i.p.v. mere en in andere hss. zijn beide lezingen mogelijk. Yale leest samie in plaats van sa mere (vgl. ook K, p. 194, r. 19).
voetnoot168
S V, p. 33, r. 31-32. De korte versie leest tertre sornehan.
voetnoot169
Vgl. H. van Dijk, Het Roelantslied (n. 124), p. 196; G.C. Zieleman, ‘De versifikatie’ (n. 117), n. 33; F.P. van Oostrom, Lantsloot vander Haghedochte (n. 4), p. 59.
voetnoot170
Vgl. F.P. van Oostrom, Lantsloot vander Haghedochte (n. 4), p. 59-60 en Jacob van Maerlant, Alexanders Geesten. Ed. J. Franck (n. 6), p. LIV.
voetnoot171
Vgl. ook O.S.H. Lie, The Middle Dutch Prose Lancelot (n. 1), p. 156-157; M. Joye, ‘De Middelnederlandse Lancelot’ (n. 41), p. 411; B. Besamusca, ‘Het Brusselse fragment’ (n. 25), p. 310. Zie voor het procédé ook F.P. van Oostrom, Lantsloot vander Haghedochte (n. 4), p. 59-60; K. de Graaf, Alexander de Grote in de Spiegel Historiael (n. 10), p. 99; Diederic van Assenede, Floris ende Blancefloer. Uitgeg. door P. Leendertz Jr. (n. 10), p. CXII; M. Huby, L'adaptation des romans courtois en Allemagne (n. 28), p. 169-174.
voetnoot172
S V, p. 30, r. 31-32. De lezing van BN 122 wijkt sterk af. In de korte versie ontbreekt het antwoord van Guerrehes.
voetnoot174
S V, p. 26, r. 34-36. In Yale ontbreekt qu'il tenoit en a terre (vgl. ook K, p. 171, r. 17-19). In BN 12580 en Rawl. Q b 6 ontbreekt car il ert estordiz en a terre.
voetnoot173
Lees met de corrector: Dat.
voetnoot176
M IV, LXXII, 16. In de lange versie ontbreekt, m.u.v. BN 122, qui len auoient mene.
voetnoot175
De corrector wijzigde Gosennes in Gosengos. Dit herhaalde hij in vs. 9122: Gosengoes. Zijn wijziging sluit aan bij de naamgeving in de Ferguut (ed. Rombauts e.a. (n. 104), vs. 5405, 5583: Gosengoot), Van den riddere metter mouwen (ed. De Haan e.a. (n. 108), vs. 2915: Gosengoes) en de Merlijn-continuatie (ed. Van Vloten (Leiden, 1880), vs. 15588, 31734, 31846, 31850, 31865, 31913: Gose(n)goes). Vgl. voor dit personage A.M.E. Draak, ‘The second part of the Dutch Ferguut and its French sources’. Herdr. in: Arturistiek in artikelen, p. 91 en J. D Janssens, ‘Oude en nieuwe wegen in “het woud zonder genade”’. In Ntg 75 (1982), p. 311-312.
voetnoot177
In vs. 8762 draagt de graaf ook in het Middelnederlands de naam Guinas. Vgl. voor de verschrijving het commentaar bij vs. 7775.
voetnoot180
S V, p. 50, r. 4-7. De lezing van de korte versie wijkt af. Vgl. voor Et il encommence: M IX, p. 364.
voetnoot178
Lees met de corrector: geluckichger.
voetnoot179
dat het es: lees dat es.

voetnoot182
S V, p. 5, r. 7-15. De lezing van BN 122 wijkt sterk af. De Middelnederlandse dichter heeft veel details niet vertaald (vgl. hfdst. 4); deze zinsneden heb ik in het citaat weggelaten.
voetnoot181
Lees met de corrector: berch.
voetnoot183
De afwijkende tijd van het werkwoord is niet van belang: het rijmwoord werd door est venuz opgeroepen.
voetnoot184
In K, p. 138, r. 16 vertaald met Uff myn truw.
voetnoot185
Het valt niet altijd met zekerheid uit te maken of een rijmwoord vertaald is. Zo zou men in de geciteerde passage metter vart kunnen opvatten als het equivalent van Atant; deze interpretatie wordt echter door Tobler-Lommatzsch, Altfranzösisches Wörterbuch dl. 9, 85-86 niet ondersteund. Twijfels kunnen ook ontstaan bij werkwoordsvormen in rijmpositie. Ik heb er voor gekozen om, bij wijze van voorbeeld, ic soude (...) haeten (vs. 7267-7268; soude in rijmpositie) te beschouwen als de vertaling van harroie (M IV, LXXI, 35). Bij dit soort onzekerheden heb ik knopen moeten doorhakken, in de hoop dat het geringe aantal twijfelgevallen geen wezenlijke invloed zal hebben op het totaalbeeld. Weesrijmen en evidente corrupties als beginnen:connen (10294-10295) zijn buiten beschouwing gelaten.
voetnoot186
J. Verdam, ‘Over Maerlant's Historie van Troyen’ (n. 6), p. 355.
voetnoot187
Het hier vermelde cijfermateriaal krijgt een bijzondere waarde als het vergeleken kan worden met soortgelijke gegevens van andere werken. Vgl. voor de Merlijn-continuatie par. 6.3.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken