Non-fictie
Slotenmakers en gangstermeisjes
Laten we wel wezen. Het verschijnsel kinderarbeid heeft niet rechtstreeks te maken met een gebrek aan beschaving - in Nazi-Duitsland en in de Sovjetunie was er geen kinderarbeid - maar met economische onderontwikkeling, technologische achterstand, maatschappelijk en politiek conservatisme. Nog geen 100 jaar geleden was dat ook de toestand in onze contreien. Vandaag zien we het fenomeen vooral in de derde wereld, zoals blijkt uit Slotenmakers en gangstermeisjes, reportages over Brazilië, India en Zuid-Afrika van drie journalisten, correspondenten voor Nederlandse kranten in de respectieve landen.
Floris van Straaten verbleef vele jaren in New Delhi en kwam al snel persoonlijk in aanraking met een samenleving waar je, naargelang de kaste waartoe je behoort, voorbestemd bent om te dienen of bediend te worden - ook de kinderen. Kinderarbeid is een diepgewortelde praktijk in India, dat 20 procent van zijn BNP haalt uit de harteloze en mensonterende uitbuiting van pariakinderen in de steenbakkerijen, de zijdeteelt en de tapijtindustrie, en uit het werk dat talloze kinderen uit de lagere kasten verrichten om het ontoereikende inkomen van het gezin aan te vullen. De schattingen lopen uiteen van 17 tot 55 miljoen kinderen. Wel zijn er de laatste jaren tekenen van een kentering en is er blijkbaar een emancipatieproces op gang gekomen dat resultaten oplevert, ook aan de onderkant van de samenleving. Het blijft echter wachten op een regering die de leerplicht invoert, omdat dit het breekijzer blijft waarmee kinderarbeid op niet al te lange termijn kan worden uitgeroeid. De reportages worden afgewisseld met portretten van kind-arbeiders, zoals dat van de 10-jarige sigarettenrolster Kala, die 14 uur per dag, 6 dagen per week, bidi's rolt, zoals de rokertjes van de armen heten; dat van de 13-jarige Papu, die alle dagen van 8 tot 23 uur achter de groentekar staat; of dat van de 8-jarige Kailash, die de vuilnishopen afschuimt.
Evelien Groenink doet verslag over de toestand in Zuid-Afrika waar het uiteraard alleen de arme zwarte kinderen zijn die van kleins af aan op het veld staan (20 tot 30 procent van alle kinderen onder de 14 werken op de eigen familiegrond en nog eens 20 procent werkt als dienstpersoneel in de blanke bedrijven of in de handel). Er is nog een verschil tussen ‘normale’ kinderarbeid - die nodig is voor het gezin om de eindjes aan elkaar te knopen en die voornamelijk het gevolg is van de armoede - en kinderuitbuiting, die kinderen in regelrechte slavernij houdt.
Ook hier heel wat portretten van kinderen in de knel. Nerie, die alle dagen van de week 400 km heen en 400 km terug reist naar Pretoria om het Afrikaanstalige tijdschrift ‘Beeld’ te verkopen; de 16-jarige verlaten moeder Patricia, die voor een hongerloontje in een benzinestation in Durban werkt voor een Indiase baas; en het meisje Ntombi dat als seksslaafje en dienstmeid fungeert voor adolescente gangsters en die al jaren opgesloten zit in een kelder.
Brazilië, dat op het bordje ligt van Ineke Holtwijk, lanceerde in het begin van de jaren '90 een massale campagne tegen kinderarbeid. Hoewel die in de eerste plaats bedoeld was om een wit voetje te halen bij de internationale gemeenschap, werden toch enkele wettelijke initiatieven genomen. Het was nodig, want op Haïti en Guatemala na, scoort deze voormalige Portugese kolonie het slechtst op dit continent, dat al niet zo'n beste reputatie heeft inzake mensenrechten. De Braziliaanse mentaliteit - het was het laatste land ter wereld dat de slavernij afschafte - en de vele eenoudergezinnen zijn zeker belangrijke oorzaken voor het feit dat miljoenen kinderen al jong de straat op gaan om bij te verdienen. In vele gevallen is men niet al te kieskeurig in de keuze van de job en talloze kinderen eindigen als dakloze stumperds die zich met kleine criminaliteit en prostitutie trachten in leven te houden. Zoals bekend worden een aantal onder hen de laatste jaren afgeschoten als wild.
De reportages geven een ontluisterende dwarsdoorsnede van een wereld die wegkijkt als het eigenbelang wordt geschaad en dat vooral de ontwikkelde wereld te schande zet. Uitvergroot doet het rijke Westen precies zoals de burgerij in Aalst in de 19de eeuw, die de kinderen van het gewone volk zonder verpinken liet verkommeren in de textielindustrie. Want het is de economische ongelijkheid die aan de basis ligt van het schandaal dat kinderarbeid heet en het wordt hoog tijd om ook op wereldschaal de verdelende rechtvaardigheid toe te passen, zij het dat men niet zozeer de rijkdom, dan wel de schaarste eerlijker moet gaan verdelen. Kathy Lindekens legt in dat verband in haar voorwoord al te eenzijdig de nadruk op de vooruitgang in de opvattingen over het leven en het statuut van het kind door de eeuwen heen, als zouden tijd en meer maatschappelijk bewustzijn op termijn beterschap brengen. Die opvatting over de plaats en de rol van het kind in de geschiedenis is alles behalve gefundeerd, er is te weinig tijd om een ontwikkeling ten goede af te wachten. De overbevolking en de explosieve groei van de wereldsteden hypothekeert de toekomst van de mensheid - en dus ook van de kinderen - dusdanig dat alleen ingrijpen op mondiale schaal echte perspectieven biedt.
[Jet Sienema]
Evelien Groenink e.a.: Slotenmakers en gangstermeisjes
NCOS, 279 p., 700 F, ISBN 90-5330-229-8