De gok van Fidel
Met het verdwijnen van de Sovjetunie en de Comecon belandde Cuba in de zwaarste crisis sinds de revolutie. Terwijl zowat alle communistische landen kozen voor de vrije markt, ging Cuba koppig alleen door. In De gok van Fidel wil Marc Vandepitte nagaan in hoeverre Cuba erin geslaagd is een derde weg te volgen, tussen socialisme en vrije markt in.
Soms gebeurt het dat je totaal onbevooroordeeld begint aan een boek, maar na nauwelijks een pagina onheil voelt naderen. Zo ook met dit boek. De verantwoordelijke is Jaap Kruithof, schrijver van het voorwoord. Hij merkt o.a. op dat Cuba geen paradijs is, maar dat het dingen verwezenlijkte die geen enkel ander Latijns-Amerikaans land kan voorleggen. Er zijn bv. goede sociale voorzieningen en relatief weinig politieke gevangenen. Meteen daarop volgen enkele sneren naar ‘zogenaamde progressieven’, die dat allemaal niet willen zien en maar blijven doorzeuren over mensenrechten en pluralisme. Kruithof bepaalt als een volleerde scherprechter wel even wie progressief is. Wie de Cubaanse revolutie niet lust, kan het wel schudden. Kortom, zelden zoveel dedain, arrogantie en misplaatste ernst teruggevonden als op deze vier bladzijden.
Volgens auteur Marc Vandepitte is Cuba als laatste communistische staat ‘één groot maatschappelijk laboratorium’. Door te gokken op het socialisme werd gezocht naar een alternatief voor de vrije markt. Met een hoop cijfermateriaal, tabellen en grafieken wil Vandepitte aantonen dat het daarin geslaagd is en dat een derdewereldland wel degelijk een eigen politieke en economische koers kan varen.
Het wegvallen van de Sovjetunie bracht de eenzijdig op suikerproductie gerichte Cubaanse economie zware klappen toe. Beginjaren '90 halveerde de suikeropbrengst, de koopkracht daalde sterk en de druk op de vele sociale voorzieningen werd sterker. Het was het begin van de zgn. ‘speciale periode’: een semi-oorlogstoestand met extreme schaarste en rantsoeneringen. De Verenigde Staten zagen hun kans schoon en verstrakten het embargo. In '93 en '94 braken zware rellen uit en duizenden Cubanen waagden zich met gammele vlotten richting Florida. Niemand gaf op dat ogenblik nog een cent voor de overlevingskansen van het regime. De partij reageerde echter met het invoeren van elementen uit de markteconomie, zoals (beperkt) privé-eigendom en het werken voor eigen rekening. Overheidsdiensten werden gesaneerd, ook al impliceerde dit soms een personeelsinkrimping. Er werd bespaard op subsidies en sociale voorzieningen en er kwamen belastingen. Buitenlandse investeringen werden aangemoedigd en het bezit van dollars was niet langer illegaal. Het toerisme werd op korte tijd de op één na belangrijkste economische sector. De maatregelen misten hun effect niet. De productie verliep efficiënter, het begrotingstekort werd met bijna de helft verminderd, de levensstandaard verbeterde en de peso kon zich handhaven. Er zijn natuurlijk ook andere gevolgen. Heel wat mensen dikken hun inkomen aan met inkomsten uit privé-initiatief. Werknemers in de nieuwe gemengde bedrijven, de economia emergente, worden beter betaald. Er groeien sociale verschillen en voor een regime, dat zijn politieke legitimiteit steunt op gelijkheid en sociale rechtvaardigheid, is dat een groot probleem. Toch betekent dit volgens Vandepitte niet dat Cuba zoals Vietnam of China op weg is naar het kapitalisme. Het gaat integendeel om een versterking van het socialisme. De marktmechanismen werden beperkt ingevoerd om bepaalde sectoren te
‘revitaliseren’ of te ‘decentraliseren’. Vandepitte noemt dit ‘bonsai-kapitalisme’: het kapitalisme wordt zodanig minutieus bijgeknipt dat het niet kan uitgroeien tot zijn ware gedaante en de geloofspunten van de revolutie onaangetast blijven. De staat bepaalt de prioriteiten en heeft nog steeds het gros van de productiemiddelen in handen. Gelijke verdeling en gelijkheid blijven essentiële waarden.
Toch is deze centrale these het zwakke punt van het boek. De invoering van marktelementen wordt opgevoerd als een doordacht geheel van corrigerende maatregelen, maar nergens wordt overtuigend aangetoond dat het werkelijk meer is dan het binnenhalen van de broodnodige deviezen en investeringen. Op geen enkel ogenblik wordt duidelijk gemaakt op welke manier de hervormingen het socialisme versterken, laat staan er een eigen Cubaanse variant van maken. Kan je hier in feite nog spreken van socialisme of van een alternatief voor het kapitalisme? Je raakt niet overtuigd.
Vandepitte is als links publicist de Cubaanse revolutie bijzonder genegen. Daar is niets mis mee en meestal slaagt hij erin genuanceerd en voldoende afstandelijk te blijven. Toch is het bijzonder jammer dat degelijke informatie al te veel gebruikt wordt ter ondersteuning van de extreem-linkse Cuba-retoriek, die je alleen nog in ‘Soli-