Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Leesgoed. Jaargang 15 (1988)

Informatie terzijde

Titelpagina van Leesgoed. Jaargang 15
Afbeelding van Leesgoed. Jaargang 15Toon afbeelding van titelpagina van Leesgoed. Jaargang 15

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (14.11 MB)

ebook (11.95 MB)

tekstbestand






Genre

jeugdliteratuur
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Leesgoed. Jaargang 15

(1988)– [tijdschrift] Leesgoed–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Recensenten over recenseren

Wij vroegen aan negen recensenten of zij, liefst beknopt, onder woorden zouden willen brengen met welk oogmerk zij recenseren en wat volgens hen de taak van een recensent is. In de telefoongesprekken werd de vraag al gauw gemakshalve verwoord als de vraag naar het ‘credo’ van de recensent. Hieronder, in alfabetische volgorde, de antwoorden.

Steek- en onderhoudend verslag doen

Heb ik een ‘credo’ als jeugdboekenrecensent? In mijn eigen leven hebben taal en lezen altijd een belangrijke rol gespeeld. Ik heb die liefde tot wederzijdse tevredenheid met mijn kinderen gedeeld en wil daar - nu dat zo uitkomt - nog wel meer mensen in betrekken. Mocht dit voldoende zijn voor het gevraagde credo, dan noem ik dit het mijne. Zo niet, dan heb ik er nog een geleend van een onbekende collega, die mij uit het hart gegrepen is: ‘A good review is no more nor less than an honest, personal reaction to a book’.

Wie met regelmaat mijn rubriek leest krijgt hopelijk:

-Enig inzicht in de ontwikkelingen binnen de jeugdliteratuur.
-Het idee dat er over kinderboeken meer valt te zeggen dan alleen dat het verhaaltje mooi, spannend of leuk (het allerergste woord dat een recensent kan gebruiken) is en goed of slecht voor de kinderziel.
-Zin om zélf eens zo'n kinderboek te lezen.

Heb ik een ‘taak’ als jeugdboekenrecensent? Het is mijn taak om:

-De stapels boeken die de doorgang naar mijn bureau versperren uit de weg te lezen.
-Daar met redenen omkleed iets van te vinden.
-Daar op steek- en onderhoudende wijze verslag van te doen.

Het is mijn taak om:

Recensies over kinderboeken te schrijven voor het Cultureel Supplement van NRC/Handelsblad. De diepe gedachten die ik daar al of niet bij heb mogen cq. moeten blijken uit die recensies zélf. Hierbij derhalve twee recensies van het afgelopen jaar. De eerste komt in de buurt van wat ik eigenlijk zou willen, de tweede beschouw is als volstrekt oninteressant.

Voor zover mogelijk zal ik toelichten waarom. (Afstand nemen van eigen schrijven is uiteraard moeilijk).

Dit hier is ruzie

Uitgevers van gedichtenbundels voor kinderen haasten zich vaak om op de flaptekst te verklaren hoe ‘gewoon’ poëzie is. Als kind zou ik daar niet intuinen. De ongewoonheid straalt je immers van elke bladzijde tegemoet. Als volwassene word ik ook argwanend, want, een gedicht bestaat juist bij de kleine gratie van het onverwachte, de kleine verschuiving, de andere lichtval. In Ben ik dat? van Frank Eerhart bijvoorbeeld bezwijken de meeste gedichten aan hun gewoonheid:

Eruitgeknikkerd
 
Ga jij maar in die hoek staan,
 
zei meneer.
 
Waarom, zei ik,
 
is daar dan wat te zien?
 
Nog brutaal ook,
 
Verdwijn maar naar de gang.
 
Dat kwam mooi uit,
 
in de vloer
 
was een putje
 
en mijn knikkers
 
zaten in mijn jas.

Uiteraard is dit herkenbaar voor kinderen, evenals schrijfsels over onzekerheid, geld pikken, saaie visites en een dode hond. Aan taal heeft dit versje echter niet meer te bieden dan de woordspeling in de titel. Het lijkt de inleiding tot een spannend verhaal, dat helaas niet komt. Zo'n aaneenrijging van minizinnen wekt voornamelijk de indruk dat dichters meer van wit papier dan van woorden houden. Ook pogingen om een emotie te verwoorden stranden in clichématige overduidelijkheid:

[pagina 11]
[p. 11]
Dit is de eerste van acht recensies van Meneer Bruis bouwt zijn huis die in dit nummer te vinden zijn. Ter vergelijking, en niet alleen om te tonen dat meningen kunnen verschillen. De recensenten zijn grotendeels dezelfde recensenten die in dit nummer melden hoe zij over het recenseren van kinderliteratuur denken. Meneer Bruis bouwt zijn huis is gekozen omdat het een onkinderboekachtig kinderboek is, van een auteur die niet als kinderboekauteur bekend is, bij een uitgeverij die (ondanks de Gouden Boekjes) ook meer met literatuur voor grote mensen dan voor kinderen in verband gebracht wordt, en het in Nederland of Vlaanderen geen onderwerp van grote openbare aandacht (door bijvoorbeeld het winnen van een prijs) is geweest. Na de acht recensies is ook nog de aanschafinformatietekst te lezen, dat is de recensie gemaakt voor de Lectuurinformatiedienst van het NBLC, die een belangrijke bron voor het aanschafbeleid van openbare bibliotheken in Nederland is, en de recensie van de Jeugdboekengids, die voor veel Vlaamse bibliotheken een vergelijkbare functie heeft.
Alles zit me tegen
 
alles gaat mis
 
ik sputter, ik sis
 
en bol als een ballon
 
mijn kop lijkt een pioen
 
kleurt als een tomaat
 
ik ben ontzettend kwaad...

Eerharts in telegramstijl vastgelegde momentopnamen doen denken aan een album vol vakantiekiekjes, waarop iedereen recht in de lens kijkt: ‘Ik bij de Eifeltoren’. Dit effect wordt nog versterkt door de overheersend aanwezige, gladde tekeningen van Dick van der Maat. Zo overweegt een jongeling die zonder hoofd en zonder kleren poseert als voor een voorlichtingsboekje:

 
Je voorwerk in de spiegel
 
al haar? een paar
 
een stuk of tien
 
niet goed te zien
 
het komt al wel!
 
brrr, kippevel.

Heel anders is de spiegel die Wiel Kusters de lezer voorhoudt in Het vetersdiploma, zijn tweede bundel kindergedichten:

 
Als ik goed kijk
 
zie ik op wie ik
 
dan lijk: ik lijk
 
op mij die maar
 
wat kijkt terwijl
 
intussen al die
 
tijd de tijd
 
verstrijkt.

Met elke ij tikt er weer een seconde van wezenloos in de spiegel staren weg. Kusters fotografeert de werkelijkheid met de meest onverwachte camerastanden, wat vaak verrassende plaatjes oplevert: ‘Je borst is al bijna met z'n tweetjes’ (over in de groei zijn). Helemaal duidelijk zijn die plaatjes niet altijd, maar dat noodt tot nog eens goed kijken. Aardig is dat illustrator Joep Bertrams niet braaf tekent wat er in de tekst nog ‘ontbreekt’, maar zijn eigen kronkelige visie op elk onderwerp geeft. Hij gaat daarbij ingehoudener en poëtischer te werk dan zijn gewoonte is.

 

Ook dit bundeltje bevat opnamen uit het kinderleven: verkeersexamen, rekenen, de pest aan gymnastiek en zwemles. Waar Eerhart zich in een kind verplaatst vallen in Kusters de generaties samen: de vader die flauwvalt bij de injectienaald in een kinderarm, het kind dat bij oma op schoot zit, de zoon die heimwee heeft naar zijn sterke vader. Niet alleen de thematiek, ook de beelden zijn ontleend aan de kindertijd:

Landkaart
 
Daar ligt Berlijn,
 
Berlijn praat Duits.
 
Daar ligt Parijs,
 
Parijs praat Frans.
 
Dit hier is ruzie
 
de grond is paars.
 
Hier wonen wij.
 
Praat tegen mij.

Vijf gewone zinnen, waarin het ongewone van poëzie besloten ligt, zonder voor kinderen onvindbaar te zijn.

 

Dit stukje leest redelijk aangenaam. Net zoals de boeken die je in recensies beoordeelt is ook de recensie zélf een tekst, die al of niet uitnodigt om te lezen. Ik hecht grote waarde aan de vorm, temeer omdat het niet vanzelfsprekend is dat volwassen krantelezers belangstelling hebben voor kindercultuur. Er moet dus wat extra ‘verleidingskunst’ worden aangewend.

Het verhaaltje heeft een lijn, die begint en eindigt bij het zogenaamd gewone van poëzie.

Er wordt iets algemeens betoogd over het verschijnsel jeugdliteratuur, i.c. poëzie voor kinderen. Een recensie wint aan waarde als de ‘enge’ kijk op het ene boek verruimd wordt tot bijvoorbeeld het oeuvre van de schrijver, een genre, vergelijkbaar werk van andere auteurs, vergelijkbaar werk in de volwassen literatuur, vergelijkbare ontwikkelingen in andere taken van (kinder)cultuur.

De beweringen worden onderbouwd met voorbeelden. Het grote voordeel van schrijven over poëzie is dat de ‘bewijslast’ zo gemakkelijk citeerbaar is. Ruimtegebrek maakt dit bij beoordeling van proza helaas veel moeilijker.

Heer met bolhoed

Stefan Themerson is een naar Engeland geëmigreerde Pool. Hij is natuurkundige en filosoof, schreef essays, romans en gedichten en samen met zijn vrouw maakte hij een aantal avantgardistische films. In Nederland geniet hij in kleine kring bekendheid na de vertaling van onder ander Kardinaal Pölätüo, Logica, etiketten en vlees en het houden van de Huizingalezing in 1981. In datzelfde jaar verzorgde Nicolaas Matsier de uitgave van De avonturen van Aardje Stapper, dat in een Amerikaanse bibliografie staat aangegeven als ‘juvenile’. De wonderlijke wezens die het verhaal bevolken en de schijnbaar onhandige tekeningen geven misschien aanleiding tot die kwalificatie, maar op het hedendaags bestaan lijkt mij voor weinig kinderen te vatten. In de jaren dertig echter schreef Themerson negen boeken in het Pools, die écht voor kinderen bedoeld zijn. Eén daarvan bewerkte hij later in het Engels en is door Matsier vertaald: Meneer Bruis bouwt zijn huis. Het kleine, vierkante boekje lijkt te zijn opgetrokken uit rode baksteentjes en ziet er vriendelijk en solide uit. Meneer Bruis is een heer, met streepjesbroek en bolhoed. Hij wil een huis laten bouwen en de vrolijke wordingsgeschiedenis van dat huis is voor Themerson de kapstok om allerlei technische en natuurkundige weetjes aan op te hangen. Zo zegt de architect: ‘Ik moet weten wat u wilt, dan teken ik wat ik weet en dan bouw ik wat ik teken’. Meneer Bruis bewondert trappen, regenpijp en schoorsteen en laat zich voorlichten over waterleiding, electriciteit en klokken. Soms maakt hij ook uitstapjes in de geschiedenis. In de winkel met het opschrift ‘Koop hier uw licht’ kan hij bijvoorbeeld kiezen uit een glimworm, een fosforescerende vis, de maan, een toorts, kaarsen, een olielamp of een electrisch peertje.

De elementaire informatie is speels verweven in het nonsensverhaal. Daarbij vervullen de grappige, simpele lijntekeningetjes van Themersons vrouw Franciszka een wezenlijke functie. Meneer Bruis wekt de indruk ontstaan te zijn in direct contact met jonge kinderen. Je verzint met elkaar een raar mannetje, dat een eigen leven gaat leiden, zonder daarbij erg gehinderd te worden door de grenzen van de realiteit. Moet hij plotseling het vliegtuig verlaten dan kan dat per paraplu, bij behoefte aan een telefoon staat er toevallig een cel midden in een weiland.

Voor mij was het boekje een verrassing en een voorbeeld van hoe een erudiet en spiritueel mens kinderen op een heel vanzelfsprekende manier in zijn wereld laat delen. Voor kenners moet het aardig zijn om in aanzet van alles tegen te komen wat later tot Themerson handelsmerk zou blijken te horen, bijvoorbeeld de strikte logica, de subtiele humor en de typografische experimenten.

- Bregje Boonstra

 

Het wezenlijke verschil tussen Eerhart en Kusters ligt in twee dingen, die voor mij de basis vormen van een al dan niet geslaagd kinderboek.

1.Eerhart is een machteloze taalbreier. Kusters is een zorgvuldige, zelf genietende woordenweger.
2.Eerhart meent dat je je zo ver mogelijk
[pagina 12]
[p. 12]
naar kinderen en hun beruchte belevingswereld toe moet buigen. Kusters neemt zijn lezers even serieus als hij zichzelf neemt.
Meneer Bruis bouwt zijn huis heet de Nederlandse versie van een boek dat Stefan Themerson in 1938 in zijn moedertaal, Pools, publiceerde en dat hij na zijn emigratie naar Groot-Brittannië zelf in het Engels vertaalde. Ruim dertig jaar na de verschijning in Engeland brengt De Bezige Bij het op de Nederlandse markt: in 1983. Een kinderboek dat zo'n halve eeuw meegaat moet iets onverwoestbaars hebben, temeer omdat jeugdliteratuur in de laatste decennia sterk is veranderd en veel boeken van vroeger daardoor sterk zijn verouderd. Meneer Bruis heeft het overleefd. Als een namaak-steentje, klein maar robuust als een zakalmanak, ligt het boek in je hand. Zo'n vorm maakt nieuwsgierig. ‘Op een dag ging meneer Thomas Bruis naar meneer Hilarius Bouwer, de Architect, en zei: ‘Meneer Bouwer, B.N.A., bouw u gauw een huis, ja?’, zo begint Themersons boek in een vertaling van Nicolaas Matsier. ‘Bouw’ i.p.v. ‘bouwt’ omwille van het rijm (bouw-gauw). Zo'n dichterlijke vrijheid mag wat mij betreft best, maar als storend ervaar ik dat er nu eens wel en dan weer niet wordt gerijmd en dat het rijm soms sinterklaasavondachtige trekken heeft. Een voorbeeld: Ze werkten 's avonds door - vooruit maar hoor! Waarin zit dan toch de charme van dit eigenwijs ogende boekje? Het verhaal is simpel: meneer Bruis laat een huis bouwen en ontdekt aan den lijve wat daar allemaal bij komt kijken. Eerst moet hij een type woning uitkiezen, vervolgens de weg er naar toe vinden en dan water en stroom regelen. Dat klinkt saai en zakelijk, maar meneer Bruis noch de architect, noch de andere personages zijn gewone grote mensen. In plaats van hun cliënt de nieuwste uitvinding aan te bevelen, beginnen ze bij het begin: een hol, een paalwoning, een juk, een waterput, een toorts. Bruis is ‘dom’ genoeg om er bij stil te staan, maar slim genoeg om iets beters te zoeken. Eigenlijk is Themerson boek een informatief verhaal over de inventiviteit in techniek, dat door de vorm en de humor literaire waarde krijgt. Tekst en tekeningen buitelen letterlijk over elkaar. Als er water omhooggepompt wordt, gaan ook de tekstregels omhoog en als er flats op elkaar geperst staan in de tekeningen van Francizka Themerson, staan de letters het ook. Soms illustreren de letters zichzelf door letterlijk een trap te vormen. Die speelsheid en die inventiviteit, die je ook in het onderwerp terugvindt, zullen kinderen zeker aanspreken, waardoor ze gemakkelijk heenstappen over moeilijke woorden als ‘fundering’, ‘pagode’ en ‘boiler’. Mijn voornaamste kritiek richt zich op de composities, de (op)bouw van het verhaal. Na het sterke deel 1 volgt het minder sterke deel 2, als Bruis onderweg naar zijn huis is. Dit deel gaat over vervoer en transport en is nogal geforceerd tussen de huizenbouw ingewrongen. Hetzelfde geldt voor deel 6, als Bruis alleen nog een uurwerk in zijn nieuwe woning wil hebben. Het is grappig en leerzaam, maar geen afronding van een boek. Eerder een soort toetje. Ondanks die kritiek op de compositie en de weinig consequente en niet altijd geslaagde dichtvorm, heeft Meneer Bruis bouwt zijn huis een geinige oorspronkelijkheid die het boek over 30 jaar nog leuk voor kinderen vanaf en volwassenen maakt. - Els de Groen

Aandoenlijke sloddervos

Christine Nöstlinger en Janosch maakten samen een boekje, getiteld Iemand. De combinatie van twee zulke grote namen wekt verwachtingen, die met dit zorgvuldig geïllustreerde, filosofisch getinte verhaal zeker uitkomen.

‘Iemand’ is een vriendelijke zwerver die niets bezit, zelfs geen naam. Hij trekt de zomer achterna, want ‘wie geen huis en geen bed en geen kachel heeft, die vindt blinkend witte sneeuw niet fijn’. Wanneer Iemand eens in staat van grote ontreddering verkeert ontfermt een ‘jonge, tonronde vrouw’ zich over hem. Hij valt voor haar zorg, haar lijf en haar warmte, krijgt een zoon en wordt van Iemand tot ‘vader van Hans’. De blauwe hemel en de zonnige verte blijven echter trekken. Nöstlinger vertelt haar oude geschiedenis van vrijheid en gebondenheid met overtuiging en in de heldere taal van het volksverhaal. Janosch maakt zijn verwantschap met de hoofdpersoon zichtbaar in een aandoenlijke sloddervos, met baard, wollen mutsjes en de blik op de einder. Voor lezers vanaf een jaar of acht. Deze leeftijdsgroep wordt op het moment karig bedeeld door uitgevers. Heel geschikt is Oma, Tanja en Dikkie van de Duitser Achim Bröger, een verhaal waarin weinig gebeurt, maar veel verandert. Wanneer Tanja uit school komt staat oma altijd voor het raam, maar vandaag ligt ze ineens stil en wit te slapen. Tanja vindt het eng en deelt haar zorgen met Dikkie, een sullig jongetje waar ze nooit iets in gezien heeft. Bovenin de kersenboom en in Dikkie's geheime hut voeren de kinderen gesprekken over hun angst voor de dood. ‘Je kunt haast overal iets tegen doen. Maar daartegen niet’. De nieuwe vriendschap wordt bezegeld met een schutterige kus en in de gedeelde vreugde om grootmoeders gezonde ontwaken. Bröger portretteert de twee kinderen - en met name het miezerige jongetje dat nog graag uit een zuigfles drinkt - met ernst en inlevingsvermogen en weet hun redeneertrant zuiver te treffen. Zijn ingehouden, simpele schrijfwijze past precies bij de dorpse sfeer en het praktisch stilstaande verhaal. Hetzelfde geldt voor de voorzichtige tekeningetjes van Elly van Beek.

 

Hans Werner maakte een beknopte, toegankelijke bewerking van de verhalen die Sindbad de Zeeman over zijn reizen vertelde (afkomstig uit de vertelling van Duizend en één nacht). Sindbad leefde ‘in de tijd dat kalief Haroen Al Raschid in Bagdad regeerde’. Hij was een reislustig type en een ervaren schipbreukeling. Met Allahs hulp weet hij zich uit de meest onwaarschijnlijke situaties te redden. Zachtzinnig gaat het er niet aan toe. Een reuzemonster wordt met gloeiend ijzer beslopen en: ‘We dreven de verzengende priemen met al onze kracht in de zachte oogballen!’ Sindbad is zich duidelijk bewust van een van de ijzeren wetten van de vertelkunst: ‘Het is nu eenmaal zo dat verhalen over doodsgevaar en kwelling en ellende liever worden gehoord dan verhalen over meevallers en goede verdiensten’. Jammer dat de druk zo klein en compact is uitgevallen en dat van Carl Hollanders tekeningen op het viltige papier nogal wat nuance verloren gaat.

Met Leven in Lapland leverde Bodil Hagbrink een aantrekkelijk en eenvoudig informatief boek. Onderwerp en aanpak zijn vergelijkbaar met haar vroegere Kinderen van Kautokeino.

Uitgangspunt vormen de kleurige, vaak paginagrote schilderingen. Veel van wat op de gedetailleerde, liefdevol geschilderde prenten in te zien wordt in de beknopte tekst benoemd of toegelicht. Door de ogen van een klein meisje geeft Hagbrink een beeld van het trekkende bestaan van de Lappen in het spoor van hun rendieren. De lezer leert wat Lapse woorden en moet misschien even slikken bij enkele lekkernijen: vers gebakken koek van rendierhersenen en bloedworstpannekoekjes.

Omdat de tekeningen primair zijn zullen sommige kinderen blijven steken in het kijken naar vrolijke uitheemse plaatjes, waarvan de precieze samenhang hen ontgaat. Wie bijvoorbeeld een spreekbeurt wil houden zal behoefte hebben aan aanvullende, meer algemene informatie.

 

Alles wat in de eerste recensie positief was ontbreekt hier. Dit is de bekende stapelrecensie, waarin van enige samenhang of lijn geen sprake is. Er zijn vier titels aan elkaar geplakt met de smoes dat ze alle vier voor ongeveer achtjarigen bestemd zijn.

Verhoudingsgewijs worden er veel te veel worden verspild aan ‘waar gaat het over?’ Er blijft te veel ongezegd. Waarom bijvoorbeeld zijn Janosch en Nöstlinger grote namen? Die karige bedeling van achtjarige lezers door uitgevers is wel een heel terloops en niet onderbouwd zinnetje. Zijn er nog meer Duizend en één Nachten voor kinderen en hoe verhoudt Werners tekst zich daar dan mee?

Ter verontschuldiging van de recensente wil ik hier enige achtergrondinformatie verschaffen. (Ik zei al dat je niet objectief naar je eigen teksten kunt kijken!)

Ik had een ‘mooi’ stukje in het hoofd over musicerende kinderen, naar aanleiding van David Mac Kee's Het droevige verhaal van Victoria en haar viool. Het daarbij geplande Laat je horen Jimmy Boy van Paterson bleek niet interessant genoeg en Wie is David Dolores van Margaret Willey ging niet echt over muziek. Daar zit je dan vlak voor de deadline.

[pagina 13]
[p. 13]

Dat is niet het credo of de taak van een recensent, maar diens harde werkelijkheid!

- Bregje Boonstra

december 1987

Vrijheid, blijheid?

‘Alles is pedagogiek, maar pedagogiek is niet alles’ zou ik iedereen willen voorhouden die de ruggen van kinderboeken leest als de wikkels van roosvicee. Heel gemakkelijk en gemakzuchtig wordt een kunstvorm terzijde geschoven, als zijnde ondermaats, niet serieus te nemen want doorspekt met pedagogiek. Alleen wat voor geestelijk volgroeide grote mensen geschreven wordt, maakt kans zich te classificeren als ware literatuur. Aan deze diepgewortelde misvatting ligt een andere misvatting ten grondslag: grote mensen zijn verstandiger en bestendiger; ze kunnen meer hebben. Toch zijn in de loop der tijd veel grotemensenboeken verboden. Niet omdat ze door kinderen werden gelezen, maar omdat volwassenen ze als gevaarlijk en/of kwetsend beschouwden voor anderen en/of zichzelf. Kennelijk zijn volwassenen dus ook beïnvloedbaar! Het verbieden en uit de handel nemen van een racistisch boek is een ‘pedagogische’ ingreep. En het feit dat een dergelijk boek door volwassenen is geschreven, duidt op geestelijke onvolgroeidheid of ten minste een geestelijke volgroeiing.

Kennelijk zijn volwassenen dus af en toe heel onverstandig! Als die onverstandigheid bloedmooi is verwoord ontstaat een bepaalde frictie. Dan krijg je de controverse tussen lelijke moraal en mooie vorm. ‘Ik kan Céline niet mooi vinden’, zei Lea Dasberg mij ooit. Ondanks zijn anti-semitisme is Céline gearriveerd, maar Fassbinders toneelstuk Het vuil, de stad en de dood was aanleiding voor demonstraties. De voorstellingen werden afgelast. Wie deze dingen onder ogen ziet, moet de hypocrisie t.a.v. jeugdliteratuur erkennen. Of auteurs nu voor volwassenen of voor kinderen schrijven, ze dragen verantwoordelijkheid die hen dwingt doorlopend afwegingen tussen de ethiek van de vrijheid en de ethiek van de beperkingen te maken. Als een auteur die verantwoordelijkheid verzaakt, dient een uitgever haar te nemen. Als een uitgever haar niet neemt, dient een criticus het te doen. Critici zijn geen moraal-bewakers. Maar als Pinochet Mijn strijd of Botha Ma carte blanche gaat schrijven, moeten er critici zijn die niet slechts de stijlbloempjes tellen. ‘Allicht!’ zullen velen roepen, maar als kinderboeken door zo'n ethische zeef zijn gehaald wordt er spottend gesnoven. ‘Hum, dat mocht zeker niet in een jeugdboek!’ ‘Dat ging zeker te ver!’ ‘Dat zou geestelijke schade toebrengen!’ ‘Haha, dat jeugdboek toch, zo ouderwets, zo bekrompen!’

Soms ben je in een bui dat je over alles gaat nadenken. Waar komt de zon vandaan? Kunnen wolken vliegen? Wie doet 's nachts het licht uit? Wie was er het allerallereerst op de wereld? Het zijn goede vragen, en als je lang nadenkt kun je meestal zelf wel een soort antwoord bedenken. En anders vraag je het maar aan je moeder of je vader, of je zoekt het in een gewichtig boek op. Zo gaat dat meestal met vragen. Een schrijver maakt een verhaal van dit soort vragen. Dat levert dan leerzame kinderboeken op - die heel vervelend kunnen zijn-, en als het een goede schrijver is die liever een mooi verhaal bedenkt dan dat hij je nuttige dingen leert, dan schrijft hij een boek waar bij je eigenlijk pas achteraf doorkrijgt dat het ging om Belangrijke Onderwerpen, met een hoofdletter dus. Meneer Bruis bouwt zijn huis, van Stefan Themerson en Barbara Wright, is zo'n boek. Het verhaal gaat over meneer Bruis, die verderop Tom blijkt te heten. Meneer Bruis wil een huis hebben, en komt er al pratend en denkend en al doende achter wat een huis eigenlijk is, hoe het gebouwd wordt, waarvoor mensen en dieren een huis gebruiken, en welk huis hij zelf het liefste wil hebben. De architect Hilarius Bouwer is een verstandige man; hij laat meneer Bruis er zelf achter komen wat voor een soort huis hij wil hebben, hij dringt hem niets op. En als meneer Bruis een beslissing heeft genomen, begint meneer Bouwer te bouwen. Volgende hoofdstuk: het huis is bijna klaar en meneer Bruis moet het maar eens komen bekijken. Nu is er iets wonderlijks aan de hand: meneer Bruis woont mijlenver weg van zijn nieuwe huis en probeert alle denkbare vervoermiddelen om op tijd bij zijn huis te komen. Het lukt uiteindelijk, maar vraag niet hoe. Meneer Bruis is zo'n man die zo dom is om niet eerst zelf na te denken en te luisteren naar goede raad, hij doet maar wat en merkt dan later dat het allemaal niet zo handig was. In dit hoofdstuk is meneer Bruis bezig als een kip zonder kop, en in de andere hoofdstukken is hij juist zo rustig en overdacht. Zoals wanneer hij water en licht wij laten aanleggen in zijn huis en nadat die dingen keurig geregeld zijn een paar klokken aanschaft. Als dat gebeurd is, kan hij gaan wonen: hij heeft nu een dak boven zijn hoofd, water stroomt uit de kraan, overal kan licht aan en hij weet voortaan precies hoe laat het is. Meer heeft een mens eigenlijk niet nodig. Of wel? Ja, natuurlijk wel. Een mens moet eten, en hij heeft andere mensen nodig. Dat is gek in dit boek: meneer Bruis heeft wel een vrouw en ook een zoon Piet die zich niet graag wast. Maar waar zijn die mensen al die tijd dat hij bezig is met het bedenken van zijn huis, van water en licht en met het reizen naar het huis? Dat is een raadsel en dat maakt dit boek eigenlijk ook zo leuk. Je dacht dat je een gewoon, verstandig boek ging lezen (of voorgelezen kreeg, want daar is het heel geschikt voor), en je leest over een rare man, die rare dingen doet en bedenkt. Het is allemaal zo raar, dat de letters er soms schreef van gaan staan, soms als trap (als het over een trap gaat), en de plaatjes (die Franciszka Themerson maakte) maken het allemaal nog vreemder: ze illustreren precies waar het verhaal over gaat, maar het lijkt net of ze nog iets anders willen vertellen ook. Wat dat andere verhaal is, moet je zelf maar bedenken. Er zijn wel tien verschillende verhalen te verzinnen rond meneer Bruis en zijn huis, en het hangt van je eigen fantasie af wat je allemaal rond meneer Tom Bruis bedenkt. Als je goed oplet, geeft het verhaal van Themerson alvast antwoord op een paar vragen die iedereen wel eens gesteld heeft, zoals: ‘Kun je door een telefoondraad kruipen?’ en ‘Hoe kom je te weten hoe laat het is?’. Meneer Bruis bouwt zijn huis ziet er van buiten als een baksteen uit, leuk, rood, en vierkant, is mooi vertaald door Nicolaas Matsier, werd uitgegeven door De Bezige Bij in Amsterdam, heeft 144 bladzijden en kost ƒ 14,50.
- Aukje Holtrop

En zo komt het dat jeugdliteratuur maar 6 tot 8 % van het budget van het Fonds voor de Letteren krijgt, in hoekjes en kolommetjes van kranten weggedrukt wordt, zelden deel uitmaakt van kunstpagina's, laat staan van de literatuur.

Laten we toch eerlijk zijn: die pedagogische beschermlust, die men jeugdboekenschrijvers toedicht, is een oneigenlijk argument om jeugdliteratuur klein te houden en een erfenis uit de Romantiek en het twintigste-eeuwse Jeugdland met zijn kost- en huishoudscholen. Ik heb het altijd vertikt aan die negatieve beeldvorming van jeugdliteratuur bij te dragen. Ik heb volwassenen juist willen confronteren met de kwaliteiten van Diekmann, Biegel, Schell, Dragt, Quintana, Bouhuys, Kuijer, Dros, Hazelhoff, Van Leeuwen en nieuwkomers als Van Lieshout en Van Noort. Nederland is best rijk. Toegegeven, jeugdliteratuur heeft een merkwaardig verleden en een lastige doelgroep. De verantwoordelijkheid van de schrijver is groter, opvoedkundige argumenten wegen zwaarder, maar niet in die mate dat ze een belemmering vormen en kinderboeken wezenlijk van boeken voor volwassenen onderscheiden. Annie Schmidt zei eens dat in een kinderboek alles moet kunnen, als het einde maar goed is. Een slecht einde geeft kinderen een knauw, waarvan ze maar langzaam herstellen en ze moeten nog zoveel verder. Dat is pedagogiek. Annie Schmidt kan het zich veroorloven zo'n opmerking te maken, maar een ander zou weggehoond worden. Open en slechte eindes zijn bij sommigen ‘in’, alsof ze jeugdliteratuur zouden emanciperen, net als het schrijven over hot issues en het bezigen van rauwe taal. Ik beschouw dit alles als zielige pogingen tot een inhaalmanoeuvre. Boeken met zo'n lading negeer ik, tenzij ze me niet alleen droevig stemmen maar ook boos maken, zoals Pakken... gepakt door Richard Steegen (1980, Leopold). Het is een van de weinige titels die ik heb gekraakt in negen jaar recenseren. Liever gebruikte ik mijn ruimte om boeken als De zwarte stenen (Kuijer) en De vuurman (Quintana) die plaats en aandacht te geven die ze hadden verdiend, waarbij ik als recensente een ondergeschikte positie innam. Het boek stond in de schijnwerpers, ik tussen de coulissen, en zo hoort het volgens mij ook. Eveneens wat droevig wordt ik van

[pagina 14]
[p. 14]

de mooischrijverij, van taal omwille van de taal, blabla op een heel mooi dienblaadje, waar kinderen slaap van krijgen, maar waar sommige critici lovende stukken over schrijven. Volgens mij is ook dat niets meer dan een verkrampte inhaalmanoeuvre. Jeugdboekencritici kampen nu eenmaal vaker met minderwaardigheidscomplexen, net als jeugdboekenschrijvers. Alleen kinderen hebben er geen last van. Ze geven steeds meer weerwerk, steeds meer grote monden. En in hun spontaniteit, niet gehinderd door kennis en trends, raken ze dikwijls essenties. Het appeleren hieraan en het schrijven erover zijn de kracht van jeugdliteratuur. Tegenover de grotere verantwoordelijkheid en dus een beperktere vrijheid staat de vrijheid van de verbazing en de fantasie. Om met adel en standsverschillen net zo prachtig de draak te steken als Biegel doet in De rode prinses, hebben auteurs voor volwassenen vaak trilogieën nodig. In de Sovjet-Unie staat het jeugdboek dan ook in hoog aanzien. Hier zal het nog wel even duren, voor we zover zijn. Aan mij heeft het niet gelegen.

- Els de Groen

Poëzie en electriciteit

in De avonturen van Aardje Stapper van de Pools-Engelse filosoof schrijver Stefan Themerson ontmoet de hoofdpersoon op zijn reis tussen twee steden vele merkwaardige personages aan wie hij vraagt wie hij is. Met de kenmerken van een hond, een vis, een nachtegaal en een mens mag Aardje Stapper zelf er trouwens ook zijn. Op zijn (onder)zoekende vragen krijgt hij echter nimmer een eenduidig en duidelijk antwoord, integendeel, het raadsel van zijn identiteit wordt alleen maar vergroot.

In het eerste hoofdstuk, aan het begin van wat zowel een beknopte wereld- als levensreis genoemd mag worden, maakt Aardje Stapper kennis met Professor Kameel, een voor het werk van Themerson kenmerkende ‘gespleten’ figuur.

Deze hoogleraar geeft college in elektriciteit, maar is tevens een groot liefhebber van poëzie. De tegenstrijdigheid daarvan vormt voor hem een ernstig dilemma dat zijn leven beheerst en waar hij niet echt uitkomt.

Aan het eind van Stappers tocht komen die twee elkaar in het laatste hoofdstuk opnieuw tegen, en wat wil het geval?

Professor Kameel is opgehouden met colleges geven en schrijft nu gedichten. En terwijl Aardje zich door hem laat vervoeren draagt de geleerde dichter een klankpoëem over de donder voor. En Stapper concludeert, zogezegd geheel in stijl met Themersons ideeën, dat daarin een hoop electriciteit verborgen zit... Dit streven om gereglementeerde logica en onvoorspelbare verbeelding met elkaar in evenwicht te brengen, ze althans met elkaar te confronteren in de hoop dat er iets kwalitatief anders ontstaat, is ook de belangrijkste idee achter Meneer Bruis bouwt zijn huis dat Themerson samen met Barbara Wright schreef. Maar veel meer dan in De avonturen van Aardje Stapper, dat door volwassenen en jongeren die beschikken over een enigszins filosofische instelling waarschijnlijk het meest gewaardeerd zal worden, is in Meneer Bruis bouwt zijn huis de achterliggende idee ook in een corresponderende taal-werkelijkheid omgezet. Vooral de manier waarop het verhaal wordt verteld en vormgegeven illustreert hier Themersons uitgangspunt. Meneer Thomas Bruis is op zoek naar een eigen huis en roept de hulp in van een architect. Allerlei soorten huizen passeren de revue - van een slakkehuis tot een Chinese pagode - maar uiteindelijk wil hij een gewoon, knus huisje met een balkon, een tuin en bloemen in de vensterbanken van de grote ramen. Na een telefoontje dat zijn huis klaar is volgt een tegelijk haastige en tijdrovende reis via allerlei vervoermiddelen, voordat hij zijn nieuwe woning kan bezichtigen en de werklui bedanken. Speciale aandacht heeft hij voor het systeem van de waterleiding en het geheim van, jawel, de elektriciteit, terwijl in een laatste hoofdstuk de tijd, in de vorm van verschillende uurwerken, zijn leven systematiseert en ordent.

Dit informatieve verhaal - het gaat de auteurs duidelijk om een hoeveelheid technische, min of meer logische gegevens - wordt op een heel aparte, fantasievolle en humoristische wijze verbeeld door middel van een verteltrant die dichterlijk en zakelijk taalgebruik combineert. Daarbij wordt aangesloten bij de vooral mondelinge traditie van aftelrijmpjes, stapelversjes en andere herkenbare taalspelletjes, terwijl ook de vele gedetailleerde lijntekeningen, van Franciszka Themerson, een deel van het leesen kijkplezier opeisen. Bovendien worden er zo nu en dan lay-out-grapjes gemaakt, een vorm van concrete poëzie (een trap van woorden, een ineenstortende ‘flat’ van enkele zinnen) die nog sterker tekst en beeld integreert. In de eerste hoofdstukken van Meneer Bruis bouwt zijn huis is die integratie, die evenwichtigheid van idee en taal/tekeningen het meest geslaagd en aansprekend. In het tweede deel de hoofdstukken over de waterleiding, de stroom en de tijd, overheersen de technische gegevens wat meer en krijgt het verhaal iets uitleggerigs dat de creatieve spanning van het begin ontbeert.

Maar niettemin: Meneer Bruis bouwt zijn huis is een intrigerend Themersonboekje, grappige klein en vierkant vormgegeven, dat jonge kinderen in hun zowel speelse-poëtische als meer logischtechnische belanstelling zal kunnen aanspreken. Het lijkt me, behalve om in een hoekje mee weg te kruipen en er gniffelend van te genieten, ook bijzonder geschikt om samen te lezen en de spannende relatie tussen poëzie en electriciteit ook ‘buitenshuis’ uit te proberen...

Peter van den Hoven

Wikken en wegen

In zo'n kort bestek een ‘credo’ formuleren, zoals de vraag was, is onmogelijk; daarom enkele stellingen over het recenseren van kinder- en jeugdliteratuur, uitgangspunten die ik bij het schrijven van kritieken tracht te hanteren. Ik schrijf korte recensies voor Vernieuwing (tijdschrift voor onderwijs en opvoeding) en uitvoeriger kritieken in Bzzlletin (literair tijdschrift). Beide bladen verschijnen tien maal per jaar.

1.Ik schrijf recensies voor volwassenen, niet voor kinderen.
Het is een misverstand te menen dat het recenseren van jeugdliteratuur voor kinderen en jongeren dient te geschieden omdat zij ‘de doelgroep’ zouden zijn, en het bespreken van jeugdboeken voor volwasenen ‘dus’ geen zin heeft. Die scheiding tussen literatuur voor volwassenen en die voor jeugdigen vind ik onjuist en achterhaald. Het schrijven van kinderboeken vereist eenzelfde persoonlijke betrokkenheid en ambachtelijke vakbekwaamheid als het schrijven van literaire teksten voor volwassenen, en dient als zodanig in gelijkwaardige zin besproken te worden.
2.Recensies voor (en door) kinderen blijken vaak een soort veredelde flapteksten te zijn: het resultaat van gemakzucht en onkunde. Recenseren moet en kan geleerd worden (ook door kinderen). Aukje Holtrop is, vind ik, één van de weinigen die op een boeiende wijze voor kinderen over boeken kan schrijven. (In De Blauw Geruite Kiel, de kinderkrant van Vrij Nederland; des te ergerlijker is het dan ook dat kritieken over jeugdboeken voor volwassenen in dit blad afwezig zijn. Ook op deze manier worden vooroordelen bevestigd.)
3.Recensenten die zich in kun kritieken baseren op uitspraken of oordelen van kinderen (zoon, dochter, klasgenootjes, etc) verbergen het gebrek aan eigen visie en analytisch inzicht achter een doorzichtig scherm van schijndemocratische bedoelingen. Ik vind dat de arrogantie van de onmacht.
4.Het recenseren van jeugdliteratuur in kranten, weekbladen en tijdschriften door recensenten die de ruimte krijgen om ideeën en voorkeuren in analytische zin toe te lichten, vind ik van groot belang. Daardoor wordt het gesprek over kinderboeken gaande gehouden, gestimuleerd en verdiept, en dat is, gezien het verleden, hoogst noodzakelijk. Tegen een achtergrond van kritiek en discussie tenslotte, kan vernieuwing en verandering plaatsvinden. Daarom dient er meer en vooral beter, in de zin van deskundiger, over jeugdliteratuur geschreven te worden. Op dat punt is er nauwelijks een traditie en de invloed van opvattingen à la Mischa de Vreede nog altijd treurigmakend.
5.Het navertellen van het verhaal demonstreert vaak de onkunde van de recensent, is in feite ondoenlijk en ook niet gewenst. Ik probeer het zoveel mogelijk te vermijden. Belangrijk is, vind ik, dat van een boek kort en kernachtig de essentie, of beter gezegd het ‘dramatisch basisconflict’ wordt weergegeven, met zoveel verhaalgegevens als noodzakelijk zijn om dit te illustreren. Op basis daarvan kan interesse voor het betreffende werk ontstaan bij de lezer, en zijn de inhoudelijke, thematische zowel als de vormgerichte, literaire argumenten die de recensent gebruikt om zijn inzicht en oordeel toe te lichten het best te begrijpen.
[pagina 15]
[p. 15]
6.Ruimte voor recensies in de pers wordt nog altijd minimaal verstrekt. Recensenten moeten vaak genoegen nemen met een achterafkolommetje en zijn alleen daarom al nauwelijks in staat een boek grondig te bespreken. Wat in deze situatie verwaarloosd wordt is het situeren van een jeugdliterair werk binnen de context bijvoorbeeld van de rest van het werk van een auteur, waardoor achterliggende opvattingen en ontwikkelingen kunnen worden duidelijk gemaakt. Daarvoor zijn niet alleen uitvoeriger kritieken noodzakelijk - in Bzzlletin probeer ik dat af en toe te doen - maar ook langere, analyserende en synthetiserende artikelen in tijdschriften die als klankbord fungeren voor het recensiewerk in dag- en weekbladen.
7.Het gebeurt me steeds vaker dat ik, als ik aan een recensie begin, nog geen vaststaand eindoordeel over het betreffende boek heb, maar me nog in een wiken-weeg-positie bevind. Tijdens het schrijven, op basis van woordkeus, formuleringen, compositie, vormt zich een mening die uitgewerkter, toegespitster en duidelijker is doordat gedachten op een bepaalde manier worden geordend. Op deze manier is recenseren veel meer een schrijfavontuur waarvan de uitkomst niet bij voorbaat al vaststaat maar zich gaandeweg vormt. Voor mij betekent dat ook de recenseren een plezierige bezigheid is!
8.Uit het voorafgaande volgt dat ik een - wat ik maar even noem - betogende recensie het meest interessant vind (of ik ook in staat ben die te schrijven is een tweede). Daarmee bedoel ik een bespreking waarin de recensent op basis van argumenten met het boek ‘in discussie’ gaat, niet in eerste instantie om de lezer ergens van te overtuigen - maar dat is wel een aardige bijkomstigheid - maar vooral om het boek van repliek te dienen. Dergelijke recensies hoeven overigens helemaal niet uit te monden in een klip en klaar eindoordeel. De weg, met zijpaden, daarnaartoe is vaak interessanter.
9.Stapelrecensies, een blijkbaar onuitroeibaar verschijnsel, vind ik ondingen en probeer ik zoveel mogelijk te vermijden. Ze vormen vaak niet meer dan een aaneenrijging van flap- en advertentieteksten, en daar zijn andere kolommen voor. Wel vind ik het zinvol meerdere boeken in een uitvoeriger kritiek te bespreken. In Bzzlletin probeer ik dat af en toe te doen. De boeken zijn dan thematisch of anderszins met elkaar verbonden en dienen ter illustratie van een bepaalde argumentatie of betoog.
10.En overigens ben ik van mening dat - de scriptie van Margot Krikhaar en Bea Ros, een onderzoek naar twintig jaar jeugdliteraire kritiek (1965-1984) onder de titel Een spannend boek, warm aanbevolen! (1986), een voortreffelijk en zeer informatief werkstuk is,
-de oprichting van de werkgroep recensenten van jeugdliteratuur een uitstekend initiatief is dat zeer hoopvol stemt,
-dat dit nummer van Leesgoed de hernieuwde aandacht voor het recenseren van jeugdliteratuur onderstreept en dat de redactie dit in de toekomst mag, nee, moet blijven doen,
-de aanschafinformaties van de Lectuurinformatiedienst van het NBLC een bespreeksysteem vertegenwoordigen dat onaanvaardbaar is.
-Peter van den Hoven

Bijbelse normen

Naam: Els de Jong-van Gurp.

Beroep: bibliothecaris, kinderboekenrecensent.

Periodiek: Nederlands Dagblad, een dagblad dat de Bijbel als norm neemt voor het hele leven, dus ook voor het uitgeven van een dagblad.

Toegemeten ruimte: heel rekbaar, gemiddeld vier kopijbladen per week. Meer is ook toegestaan.

Vorm: thematische, beschouwende artikelen, evt. inspelend op actuele gebeurtenissen. Uitgebreide besprekingen. Korte besprekingen, waardoor er wel 8 boeken in een keer aan de orde komen.

Doelgroep: ouders, leerkrachten en andere geïnteresseerden.

Doel: Enerzijds consumentenvoorlichting: wat verschijnt er zoal op de markt?

Anderzijds meer diepgaande informatieverstrekking. Niet alleen veel boeken bespreken, maar een duidelijk beeld geven van vorm, inhoud, strekking van het boek. Een wegwijzer in de jeugdliteratuur.

Bijzonderheden: het aanzienlijke deel van lezersbestand van het dagblad is traditioneel nogal gericht op (soms oude) christelijke uitgaven, denk bv. aan W.G. van de Hulst, K. Norel, Piet Prins. Het is voor hen vaak moeilijk zich te oriënteren op de moderne jeugdliteratuur. Hiermee moet je als recensent rekening houden.

Uitgangspunten: (niet op volgorde van belangrijkheid)

-alle leeftijdscategorieën moeten aandacht krijgen.
-het boek moet op literaire, esthetische en normatieve aspecten bekeken worden.
-zoveel mogelijk boeken als redelijkerwijs haalbaar is, onder de aandacht brengen.
-belangrijke, opzienbarende, veelbelovende uitgaven zeker meepikken.
-inspelen op actualiteit, bv. bij jubilea, prijsuitreikingen.
-christelijke uitgaven aandacht geven, aangezien die al zo weinig publiciteit krijgen en het lezerspubliek een mogelijke doelgroep is.
-het boek is in eerste instantie niet een pedagogisch instrument, maar een kunstuiting.

Non-fictie: laat ik zo veel mogelijk over aan deskundigen op de betreffende onderwerpsgebieden (tenzij ik dat zelf ben). Helaas heeft dat tot gevolg dat er aan non-fictie voor de jeugd weinig aandacht besteed wordt.

Beoordeling; aandachtspunten:

-het thema: spreekt het de beoogde leeftijdsgroep aan? Hoe is het thema uitgewerkt, oppervlakkig of diepgaand? Genuanceerd?
-het taalgebruik, de stijl: Betreedt de schrijver de uitgesleten wegen (clichés) of zoekt hij of zij een eigen weg in taal en opbouw? Is de taal ‘boekerig’ of doods of zit er leven, afwisseling, originaliteit in? Smijt de schrijver met krachttermen en vloeken of zoekt hij of zij andere manieren om zoiets uit te drukken?
-is het verhaal speels, origineel, saai, spannend, voorspelbaar?
-de karakters: zijn het zwart-witte, voorspelbare typetjes of komen ze tot leven, blijken het echte mensen te zijn?
-de sfeer: positief of negatief? Worden de mensen in hun waarde gelaten, wordt er geweld verheerlijkt? De sfeer valt ook vaak af te lezen van de relaties die je binnen het verhaal treft. Is het een uitgebalanceerd geheel?
-christelijk of niet? is de teneur van het verhaal of de omgeving waarin het zich afspeelt christelijk, ‘neutraal’ of anti-christelijk?
-bijbelse normen: komt het verhaal in conflict met normen die in de Bijbel gegeven worden?
-illustraties: veel of weinig, wat is hun rol in het boek, wat is de verhouding tussen beeld en tekst, zijn de illustraties artistiek of clichématig?

Het oordeel. Bij ieder boek kan de balans anders doorslaan. Wanneer een boek negatief scoort op bepaalde beoordelingspunten is het daarmee nog niet ‘verloren’. Dat geldt bv. ook voor boeken die botsen met bijbelse normen. Het is dan de vraag of er nog aangenaam of zinvol gebruik mogelijk is. Mijn bespreking geeft niet aan het slot een goedkeuring of afkeuring. Het is mijn taak de lezer zo compleet mogelijk over het boek in te lichten, mijn eigen visie te geven. Het is uiteindelijk de eigen verantwoordelijkheid van de krantelezer de beslissing aangaande wel of niet lezen/lenen/kopen te nemen.

- Els de Jong

Duiveltje

Ergens in mij schuilt een duiveltje. Meestal houdt hij zich koest, maar soms kan hij het niet laten. Dan fluistert hij met een grijnzende tronie in mijn oor.

‘Wat ben je aan het lezen?’, is zijn steevaste openingszet.

‘Een boek voor de krant.’

‘Een jeugdboek.’

‘Ja.’

 

Van puur plezier knijpt mijn kwelgeest zich in de linkerdij en gaat er eens extra voor zitten. ‘Wat vind jij ervan?’, lispelt hij.

‘Nou, ik heb het boek nog niet uit, maar ik vind het wel aardig.’

‘Boeiend?’

‘Ja en heel herkenbaar, vind ik.’

‘Hoezo, herkenbaar? Het boek is geschreven voor een kind. Hoe kun jij als volwassene daarover oordelen?’

‘'t Zal je wel raar in de oren klinken, maar in een aantal opzichten ben ik het kind-zijn nog niet kwijt geraakt.’

Mijn belager snuift minachtend. ‘Nou

[pagina 16]
[p. 16]

goed, je vindt het “herkenbaar” En wat nog meer?’

Meneer Bruis bouwt zijn huis is een klein, dik boekje met een omslag van rood steentjespapier, geschreven door Stefan Themerson en Barbara Wright. Een heel veelzijdig boekje. Waar gaat het om? Meneer Bruis bouwt zijn huis. Beter gezegd, hij laat het bouwen, geeft daartoe de opdracht. Eigenlijk wil hij het bouwen zelf graag meemaken, maar hij woont zo ver weg. Vlug gaat hij op reis. Hoewel hij steeds overstapt op een sneller vervoermiddel komt hij toch te laat. Het huis is al gebouwd. Maar nog niet helemaal klaar. Tom Bruis ontdekt dat er nog van alles moet gebeuren. Daar gaat hij dan zelf achteraan. Er moet water komen, licht en een tijdsaanduiding. Elke deskundige waar Tom Bruis zich tot wendt biedt hem vele mogelijkheden, variërend van antieke tot eigentijdse. Als voorbeeld noem ik het licht. Meneer Bruis kan kiezen uit: een glimworm, een lichtgevende vis, maan en sterren, een toorts, kaarsen, een olielamp. Maar nee, hij zoekt en kiest een gloeilamp. Dan wordt het huis van meneer Bruis aangesloten op het elektriciteitsnet. Want voor een gloeilamp heb je stroom nodig.
Het boekje staat bol van dit soort keuzemogelijkheden. Wat voor een huis wil hij: een slakkehuis, paalhut, landhuis, flat? Wat voor klok wil hij: zonnewijzer of zandloper? Hoe wil hij reizen: per voet of vliegtuig?
Het boek heeft nogal wat informatieve waarde. Het toont veel soorten van iets, het toont een ontwikkeling of het totstandkomen van iets. Al deze dingen zijn niet even keurig op een rijtje gezet of breedvoerig onderbouwd. Het is dan ook geen leerboek cultuurgeschiedenis of zo. Toch voldoet het op een heerlijke manier aan al die (vaak nog chaotischer) vragen die te vinden zijn in het brein van weetgierige, jonge kinderen, die geïnteresseerd zijn in alles wat hen omringt.
De vormgeving van het verhaal is vol afwisseling, proza en poëzie lopen vaak naadloos in elkaar over, terwijl de typografie zo nu en dan bijdraagt aan de uitdrkking van een bepaald begrip. Bij voorbeeld traptreden die in woord en typografie omhoog lopen. De taal is creatief en nogal wisselend van moeilijkheidsgraad. Een voorbeeldje over die zelfde traptreden: ‘Bij de leuning / knielden de treden, / en waren ontevreden. De eerste zei: / Ik ben nummer EEN / om mij kunnen jullie niet heen.’ (blz. 64). Naar inhoud is Meneer Bruis bouwt zijn huis geschikt voor kinderen vanaf zo'n zes jaar (dus ook om voor te lezen). Diverse taalgrapjes en moeilijke uitdrukkingen komen niet tot hun recht bij de jongste kinderen. Oudere kinderen zullen weer meer dáár van genieten. De illustraties van Franciszka Themerson zijn tekeningen in eenvoudige lijnen. Ze sluiten bijzonder nauw aan bij de tekst, vullen die aan of verduidelijken eventueel. Meneer Bruis tekent zij als een Engels heertje met een bolhoedje op, wat ouderwets, maar tegelijk tijdloos. Wel wat afstandelijk. Meneer Bruis bouwt zijn huis is een boeiend boekje, wat wel zal aanslaan bij kinderen met een grote weetgierigheid, die al graag lezen of voorgelezen worden.
- Els de Jong-van Gurp

‘Ik vind het mooi geschreven. Deze auteur heeft een fraaie stijl en tekent met weinig woorden zijn personages haarscherp voor je uit.’

‘En dat vind jij wel van belang?’

‘Ja, het verhoogt mijn leesplezier.’

‘En die punten maken zo'n boek ook l-i-t-e-r-a-t-u-u-r?’

‘Waarom zeg je dat met zoveel nadruk?’

‘Daar gaat het jou en al die andere boekbesprekers toch om? Een boek is pas “goed” als het literatuur is. Jullie lopen te hoop tegen alle “pulp” die de jeugd verslindt, werpen je op voor “het betere kinderboek” en schrijven kinderen voor wat ze dienen te lezen. Stelletje betweters!’

‘Spuug en schreeuw niet zo. Bovendien overdrijf je. Ik schrijf kinderen niets voor.

 

Ik vertel alleen waarom ik een bepaald boek mooi of waardeloos vind. Overigens vermoed ik dat mijn rubriek voornamelijk door volwassenen wordt gelezen.’

De duivel slaat zich op het voorhoofd.

‘Zot’, krijst hij. ‘Het gaat immers over boeken die voor kinderen zijn bestemd.

Wat is logischer dan voor kinderen te schrijven?’

 

‘Ik was nog niet klaar met mijn uitleg! Ik schrijf voor iedereen die kinderboeken leest of koopt. En aangezien jeugdboeken meestal worden aangeschaft door ouders danwel grootouders of andere familie wil ik ook voor hen schrijven. Tweede reden is dat kinderboeken evenveel serieuze aandacht verdienen als de nieuwe Maarten 't Hart of Doeschka Meijsing. Daarom verschijnen mijn recensies op de boekenpagina, tussen de overigen besprekingen. Ten slotte: ik probeer zo te schrijven dat iedereen met een zekere woordkennis mijn bespreking kan volgen. Ook kinderen.’

‘De arrogantie!’, roept mijn belager.

‘Niks arrogantie’, antwoord ik. ‘Ik probeer zo eenvoudig en helder mogelijk iets te vertellen over de inhoud van het boek en mijn bevindingen: is het spannend, grappig, ontroerend, iets over stijl en vorm en de uitwerking van de personen die erin voorkomen. Heel eenvoudig, zonder onnodig ingewikkelde toestanden. Serieus, gedegen en informatief, of zoiets.’ ‘Of zoiets’, smaalt het gedrocht.

‘Denk jij dat kinderen tijdens het lezen op al die zaken letten waar jij over valt? Denk jij dat het kinderen ene moer interesseert of een boek literaire kwaliteiten bezit? Welnee, die willen gewoon een leuk boek lezen.’

 

‘Ho! Ik beweer niet dat kinderen geen plezier zouden beleven aan een slecht geschreven boek. Dat is onzin. Zelf lees ik ook met genoegen menig “pulpboek”.’

En sommige literaire schrijvers kunnen me gestolen worden.’

Verbaasd trekt het duiveltje zijn wenkbrauwen op. ‘Maar waarom...’

‘... waarom bespreek je dan bepaalde boeken niet?’, val ik hem in de rede.

‘Niet omdat ik ze beneden mijn niveau acht, maar simpelweg omdat die boeken toch wel worden verkocht. Ik vestig liever de aandacht op andere boeken die minder aan de weg timmeren, vaak duurder zijn, maar hun geld dubbel en dwars verdienen door de fraaie inhoud. Of mensen iets met mijn mening doen in hun eigen zaak. Ik informeer slechts.’

De duivel krabt zich nadenkend op zijn hoofd. ‘Hoe bedoel je: ik informeer slechts’, vraagt hij wat aarzelend.

Ik kijk hem aan, een beetje vertederd toch wel. Echt boos kan ik nooit op hem worden. ‘Ik wil mensen - jong en oud - aan het lezen krijgen. Er is niks heerlijkers dan wegduiken met een boek als je even genoeg hebt van de buitenwereld.

Vrije keuze of iemand wil wegdromen met een stripverhaal of Guus Kuijer. Als je maar plezier aan het lezen beleeft, dat is het allerbelangrijkste. En als mijn besprekingen ertoe bijdragen dat iemand eens een boekje pakt, prima. Dan heb ik mijn doel bereikt.’

‘Dus het maakt jou niet uit of iemand een pulpboek leest of een literair boek?’, probeert mijn kwelgeest nog even.

‘Zeker wel. Ik beschouw mijn rubriek als een soort leesrestaurant, waar je gevarieerd kunt eten. Het kindermenu wordt niet geserveerd, want iedere dag patat gaat ook vervelen. Vind je niet?’

Mijn duiveltje kijkt wat sip. ‘Ik moet weg’, zegt hij en verdwijnt met de staart tussen de benen. ‘Maar ik kom terug’, hoor ik hem in de verte nog roepen, ‘je bent nog niet van me af.’

- Margot Klompmaker

Een oordeel

Wie modern wil zijn in kinderboekenland, vraagt de jeugd om zijn mening. Het aantal kinderjury's en kinderrecensierubrieken is bijna niet meer te tellen zo groot.

Als je als volwassene je mening over een kinderboek geeft, wordt dat oordeel pas geaccepteerd als alle kinderen van Nederland het er mee eens zijn.

Als je een griffel wint, maar bij de kinderjury's geen succes hebt, gooi dan je boek maar op de brandstapel, want dan is het waardeloos.

De emancipatie van de kleine lezers is in een vergevorderd stadium. Té ver gevorderd, als je het mij vraagt.

Je zou het kunnen vergelijken met het volgende. We vragen mevrouw Jansen uit Appelscha hoe zij over de laatste roman van W.F. Hermans denkt. Als zij het een saai en veel te ingewikkeld verhaal vindt, trekken we Carel Peeters van Vrij Nederland het boetekleed aan, want hij schreef dat het boek een meesterwerk is en heeft het dus mis.

In gedachten zie ik u, Oh Lezer!, nu bedenkelijk kijken: Wat is dat voor onzin? De mening van mevrouw Jansen uit Appelscha interesseert mij helemaal niet, evenmin als die van de mevrouwen Jansen uit Den Helder en Hoogvliet. De mening van Carel Peeters interesseert mij wel, want die is deskundig, die bekijkt het boek op zijn literaire waarde. Daar heeft hij voor doorgeleerd, dat is zijn vak.

[pagina 17]
[p. 17]
Of ik Meneer Bruis bouwt zijn huis van Stefan Themerson en Barbara Wright wilde recenseren, luidde de vraag. ‘Ja, we hebben niet het gemakkelijkste boek uitgezocht’, werd eraan toegevoegd. Oh, dacht ik, tamelijk blanco. Van meneer Bruis had ik nog nooit gehoord. ‘Speciaal uitgezocht’, wat moest ik me daarbij voorstellen?
In de bibliotheek kwam het boekje op geen enkele afdeling voor, auteursinformatie bleek onvindbaar. Een aardige vriend die het boekje jaren geleden had aangeschaft, deed het mij kado. Ik las: een keer, twee keer, drie keer. Eigenlijk ben ik nog steeds niet uitgelezen. Zo langzamerhand begrijp ik waarom de redactie van Leesgoed dit boekje heeft gekozen. Themerson en Wright zijn prettig gestoord. Wie dit boekje leest, vindt het niks of prachtig. Probleem in het laatste geval: leg maar eens uit waarom.
Tweede probleem: hoe is dit boekje tot stand gekomen? Hebben beide auteurs er een gelijk aandeel in gehad? Ik ga van dit laatste uit en schrijf dus alles aan beiden toe.
Themerson en Wright vormen een wonderlijk, maar fascinerend schrijversduo. Een analyse lijkt te kil voor hun boeiende boekje dat de lezer verwonderd achterlaat. Verwonderd als een kind, en dat is nou net de bedoeling.
Themerson en Wright schrijven over elementaire zaken: hoe bouw je een huis, hoe zorg je voor water en verlichting en hoe blijf je ook nog bij de tijd. Zij doen dat echter op een heel speciale, innemende manier, waarbij zij fantasie en werkelijkheid luchtig door elkaar vlechten.
De manier van vertellen - deels op rijm - geeft het verhaal een eigen charme. Ik vind dat vertaler Nicolaas Matsier redelijk tot zeer goed is geslaagd in het omzetten van het rijm, al levert zijn keuze soms krampachtige resultaten op. Ook het zetwerk doet mee om dit boekje een speels tintje te geven.
Eigenlijk is het een geniaal boekje. Hoe vaker je het leest, hoe meer je ontdekt.
En je hoeft niet alles de eerste keren te ontdekken om toch te kunnen genieten. Het zit vol kinderlogica, kinderhumor, kinderlijk verlangen, denken en dromen. De tekeningen van Franciszka Themerson sluiten hierbij perfect aan.
Dit alles maakt Meneer Bruis echter geen specifiek kinderboek.
De gedachtenwereld die Themerson en Wright oproepen is universeel en niet gebonden aan leeftijd. Het heeft eerder te maken met een nog open staan voor de wereld om je heen, er lekker over fantaseren, het veraangenamen van de ontluisterende, ongezellige realiteit en die desnoods bijkleuren. Jong of oud: Wie iets van zichzelf in deze zaken herkent, zal van dit boekje genieten. Een regel schiet me te binnen, de herkomst ben ik kwijt: ‘the stuff dreams are made of’. Dáárvan is Meneer Bruis gemaakt.
- Margot Klompmaker

Precies. Zo is het. En zo hoort het ook. Maar... een kinderboekencriticus heeft er óók voor doorgeleerd (mag je hopen). Van een kind kun je niet verwachten dat hij verder kijkt dan het verhaaltje lang is - dat hoeft ook helemaal niet.

Van een volwassen kinderboekencriticus kan je dat wel verwachten. Hij zal, nee móet, het boek bekijken op taal, compositie, originaliteit, kwaliteit van de illustraties, uitvoering, enzovoort.

Kinderboeken behoren nu eenmaal tot de literatuur. Schrijven is een vak, zoals ook boekbeoordelen een vak is, dat door deskundigen dient te worden beoefend.

Daarom is het goed dat er volwassenen zijn die zich met het bespreken van kinderliteratuur bezig houden. daarom is het niet goed dat de mening van een willekeurige groep kinderen belangrijker wordt geacht dan die van de volwassen critici. Begrijp me goed: er is niets op tegen dat kinderen de kans krijgen hun mening te geven - zolang we het belang daarvan maar niet overschatten.

Overigens... Raad eens wie de eerste selectie maakt voor de leeslijst van de pas ingestelde Nederlandse kinderjury. Juist: dat zijn volwassenen.

- Rindert Kromhout

Ik geloof in kinderliteratuur

Een belijdenis werd er gevraagd.

Geen belijdenis van geloof of ongeloof, maar van mijn taakopvatting inzake het recenseren van kinderboeken. En dat in 300 tot 600 woorden.

Van die voorgeschreven lengte besluit ik me voorlopig niets aan te trekken. Van dat soort beperkingen heb je bij het recenseren al genoeg last. En omdat een credo qualitate qua altijd een positieve inslag heeft, zal ik ook de klaagzang-toon vermijden.

 

Ik geloof in kinderliteratuur. In literatuur die voor kinderen toegankelijk, begrijpelijk, herkenbaar, aangenaam, amusant, boeiend, interessant, uitdagend, troostend, grensverleggend of van mijn part leerzaam is. Want ik heb helemaal geen bezwaar tegen leren. Integendeel, een dag zonder nieuwe ervaring of kennis voelt tamelijk leeg aan.

Literatuur voor kinderen dus. Dat wil zeggen dat de vorm of de middelen die de schrijver gebruikt om zijn of haar ideeën over te dragen aan de lezer behoren tot die waarvan de literatuur zich bedient. 't Gaat dus om een kunstuiting in taal (bij jeugdliteratuur soms ook beeldtaal) die voldoet aan zekere wetten van perfectie, zowel wat het geheel betreft, als de onderdelen en de uitdrukking daarvan in de taallaag. Literatuur vereist taalvormen die verrassen qua klank en betekenis, die oorspronkelijk en vernieuwend zijn of tenminste correct - en wat schort het daar nog dikwijls aan in kinderboekenland -, kortom taalbouwsels die een logische samenhang vertonen, liefst ook geheimen in zich dragen, en zo een beeld oproepen van situaties, personen, gevoelens of ideeën die zowel van belang zijn voor de schrijver als voor het beoogde publiek.

Het tweede spreekt wellicht voor zich, maar het eerste is zeker zo wezenlijk, want een auteur die niet van binnenuit, vanuit zijn eigen fantasie, gevoel of drang schrijft, vervalt zonder pardon in beleren en truttigheid troef.

 

Mooie woorden, mevrouw de recensent, dat wel, maar wat doe je ermee in de praktijk?

 

't Moeilijke en wezenlijkste aspect van recenseren is de selectie: wat ga ik wel of niet bespreken en hoeveel ruimte in woorden of regels bemeten kan, moet of mag ik daaraan besteden?

Meneer Bruis bouwt zijn huis van Stefan Themerson (een Pool die in Engeland woont) en Barbara Wright (illustraties) is door logica en humor echt een boekje geworden waarvan zowel kinderen als volwassenen volop kunnen genieten.
In vogelvlucht worden verschillende manieren van wonen en reizen ontdekt; ontvouwt een huis zijn eigenaardigheden en mogelijkheden; ontdekken we hoe licht en water tot de vanzelfsprekendheden geworden zijn, waarvoor we vroeger veel moeite moesten doen. Ook het begrip tijd wordt op een aardige manier gepresenteerd.
Niet alleen historisch ontwikkelingen worden op speelse wijze duidelijk gemaakt, maar ook de noodzaak precies uit te leggen wat je zoekt of nodig hebt. Hoe algemener je iets formuleert, hoe moeilijker het wordt te krijgen wat je wil hebben. Nicolaas Matsier heeft deze gedachten in uitstekend Nederlands omgezet. Iedere zin is ter zake, terwijl ook veel aardige taal- en klankvormen zijn gebruikt. De simpele tekeningetjes maken ingewikkelde zaken voorstelbaar en grappig. Presentatie, vormgeving en inhoud van dit boekje maken het tot een echte topper. (De Bezige Bij, ƒ 14,50.)
- Joke Linders-Nouwens

In het Algemeen Dagblad heb ik zo'n veertig keer per jaar 550 woorden tot mijn beschikking. In Leesgoed zes keer per jaar ongeveer 1600 woorden. Van de 300 tot 400 kinderboeken die jaarlijks op mijn bureau belanden (ook de Vlaamse uitgevers bedenken me royaal), kan ik er met veel schipperen en schrappen zo'n 100 aan de orde stellen. Maar hoe kies je die? 't Liefste zou ik gewoon afgaan op mijn eigen voorkeur en eerst de boeken lezen van de auteurs die je het meest waardeert of bewondert, én de boeken die er appetijtelijk uitzien: een aantrekkelijke omslag, een functionele, liefst fraaie layout, en een tot de verbeelding sprekende titel.

Maar lieverkoekjes worden niet gebakken en een dergelijke selectiemethode zou niet erg fair zijn tegenover al die auteurs die om de een of andere reden geen deel uit maken van mijn pretpakket. Dus let ik altijd extra op onbekende namen, nieuwe uitgaven en debutanten en lees ik in ieder geval alle toegestuurde boeken, zodat ik weet wat er op de markt is en kan onderbouwen voor mezelf en voor de uitgevers of de auteurs die je erop aanspreken, waarom een bepaald boek niet gerecenseerd werd. Auteurs van vaderlandse

[pagina 18]
[p. 18]

bodem krijgen een streepje voor, net als buitenlandse beroemdheden.

Behalve voor volwassenen schreef Stefan Themerson ook voor kinderen. Al in 1950 publiceerde hij Meneer Bruis bouwt zijn huis, dat in een vertaling van Nicolaas Matsier bij de Bezige Bij verscheen.
Zomaar een aardig verhaal? Een boekje om kinderen uit de doeken te doen wat er zoal komt kijken bij de bouw van een huis? Iets anders misschien toch? In ieder geval een boek waarop onmogelijk een etiket is te plakken.
Thomas Bruis geeft architect Bouwer opdracht een huis voor hem te bouwen. Een lastige opdracht, want hij heeft nog niet nagedacht over wat hij wil hebben. Daarom laat de architect hem eerst alle mogelijkheden zien: van een slakkenhuis tot een wolkenkrabber. Als meneer Bruis eindelijk zijn wensen kenbaar heeft gemaakt, kan de bouw beginnen. Wat niet wil zeggen dat vanaf dat ogenblik alles van een leien dakje gaat. Daarvoor loopt hij steeds te hard van stapel. Hij bruist van energie en dat speelt hem danig parten.
Langzamerhand bekruipt je het gevoel dat er met die boekje meer aan de hand is. Dat de schrijver vooral duidelijk wil maken waarom het meneer Bruis zo vergaat: hij praat eerst en denkt later.
Franciszka Themerson illustreerde het geestige, nooit nadrukkelijk informerende boekje met weldadig eenvoudige lijntekeningen en alleraardigste typografische grappen. Het nieuwsgierigmakende omslag is gebaseerd op de oorspronkelijke Engelse uitgave.
- Jan Smeekens

Hoe dan verder?

Van groot belang vind ik de eerste bladzijde, vooral ook omdat kinderen in het algemeen niet de moeite nemen - en waarom zouden ze ook? - door te zetten als het begin niet boeit. Die eerste bladzijde en liefst nog de eerste zin moet meteen raak zijn qua sfeer, spanning, stijl, thematiek of toon. Een paar voorbeelden:

Bobbel werd geboren in een bakfiets.
(Nieuwsgierigheid meteen gewekt.)

Toen Jeff Green, zeveneneenhalf jaar oud, in de tweede klas zat en op een dinsdagmiddag in het begin van maart thuiskwam, vond hij een briefje van zijn moeder, waarin ze schreef dat ze weggegaan was en niet meer terugkwam. (Lange zin, maar voor wat oudere lezers, en boem, pats, confronterend.)

Er was eens een jongen en die was trotser op zichzelf dan wie dan ook. Hij was de hoop van zijn vader en de troost van zijn moeder, maar het liefst van al was hij voor zijn meisje dat woonde aan de overkant van de rivier. (Moeilijke formulering vol geheimen en daarom aantrekkelijk.)

Misschien heeft de regen de runderpest gebracht. (Kort, krachtig, uitdagend en fraai van klank.)
Het hele volk liep te hoop, want niemand had ooit de Rode Prinses gezien. (Je zit er meteen in en dat te hoop lopen klinkt lekker spannend en roept de vraag op: wat betekent dat eigenlijk?)

(Zelf uitzoeken welke tekst van wie is!) In ieder geval geen ouwejongenskrentenbrood of kleuterjuffrouwprietpraat. Geen cliché's en vooral geen storende fouten alstublieft in de stijl: nodeloze herhalingen van dezelfde woorden, stoplappen zonder betekenis, voegwoorden die een verband suggereren dat er niet is, lange kreupele zinnen of zinloze staccatopatronen.

 

Een factor die van invloed is op de inhoud, opbouw en uitgebreidheid van de recensie is het publiek waar je voor schrijft. De lezers van het Algemeen Dagblad moeten, zo denk ik tenminste, meer voor het kinderboek gewonnen worden dan bijvoorbeeld het NRC-publiek dat gemiddeld waarschijnlijk meer aandacht heeft voor literatuur in het algemeen en die voor kinderen in het bijzonder. Dat impliceert dus informatie geven over welke aardige boeken er voor kinderen verschijnen en zorgen voor een regelmatige spreiding over soorten boeken en leeftijdscategorieën. Het publiek moet overtuigd worden van het feit dat (voor)lezen leuk, nuttig, aangenaam is (of vervelend maar dan moeten ze zo'n boek juist niet kopen). Een kwestie dus van boekpromotie en leesbevordering.

Meneer Bruis bouwt zijn huis is de titel van een stevig blokboekje in (geschilderde) bakstenen verpakt, waarin Stefan Themerson met prettige pentekeningen en korte tekstjes vertelt hoe meneer Bruis aan een nieuw huis komt. Het wordt een ingewikkelde bedoening. Eerst praat Bruis met de architect die hem uitlegt wat voor soorten huizen er zoal bestaan. Daarna wil Bruis gaan kijken hoe men zijn huis bouwt, maar vooraleer hij op de juiste plaats geraakt, moet hij eerst allerhande reis-mogelijkheden (te voet, met een koets, met een bus...) testen. Tenslotte bereikt hij zijn huis dat hij nauwgezet van het dak tot de kelder inspecteert en waar hij de timmerman, de metselaar, de glazenmaker uitbundig voor hun werk bedankt. Dan moet meneer Bruis nog voor water, licht, meubelen zorgen. Eindelijk kan hij in zijn huis slapen. Maar als hij wakker wordt weet hij niet hoe laat het is... Weer zal meneer Bruis pas langs veel omwegen aan de nodige uurwerken geraken.
Al die ingewikkelde toestanden zitten niet puur voor de grap in dit verhaaltje. Ze dienen om kleuters op een prettige manier inzicht te geven in soorten woningen, in manieren om zich te verplaatsen, in de geschiedenis van bv. het licht (van glimworm tot electriciteit), in alles wat er aan de bouw en inrichting van een huis te pas komt. Leerrijk dus, dit boekje, maar op een speelse en originele manier. Zelfs de teksten spelen soms mee: bv. als meneer Bruis naar de zolder loopt, doet hij dat via trappen die gevormd zijn met de in trapvorm gezette zinnetjes: eerste tree, tweede tree enz. Het lidwoord ‘de’ vormt het vertikaal stuk van iedere tree.
De vertaling van dit (eerst in het Pools, daarna door de auteur zelf in het Engels herschreven) boekje laat echter wel te wensen over. De taal is soms houterig (‘Hij haalde nog weer een andere tekening te voorschijn’), en de op rijm gezette stukjes zouden zonder die rijm beter af geweest zijn (‘Ik vrees dat het nog even duurt, ik ben zelfs nog niet in de buurt’).
- Tilly Stuckens

Het publiek heeft er bovendien recht op te weten op grond van elke argumenten ik een boek redelijk, goed of matig vind. En dus moet je je kritiek bij voorkeur onderbouwen met voorbeelden of toelichtingen. (Volgens Aidan Chambers is een criticus een sympathieke, kritische lezer die in staat is het werk van een auteur toegankelijk te maken voor het publiek.)

En omdat dat alles leesbaar, leuk en enigszins actueel dient te zijn, moet de recensent zijn mening (zichzelf?) ophangen aan een aardige kapstok of een frisse uitspraak, liefst in zo boeiend mogelijk proza.

Waar mogelijk/nodig probeer ik ook wel eens opmerkingen te plaatsen richting uitgever of auteur.

 

De lezers van Leesgoed reken ik tot de ‘professionals’ voor wie boekpromotie en leesbevordering minder nodig zijn, maar kritisch oordelen voorzien van argumenten des te meer. En soms raak je dan verzeild in een wandelgangenpolemiek inzake jurering, boeken voor moeilijk lezenden, trendgevoelige publikaties of wat verder voor handen komt.

 

Sinds 1980 bespreek ik met grote regelmaat (voordien incidenteel) boeken voor kinderen én boeken voor niet-kinderen in de regionale, respectievelijk landelijke pers of in vaktijdschriften. Meestal doe ik dat met veel plezier, omdat ik houd van het avontuur dat lezen me biedt.

Tussen het lezen en bespreken van boeken voor kinderen of die voor niet-kinderen heb ik nooit veel verschil bemerkt. Beide soorten literatuur vereisen kritisch lezen, genieten ervan, vergelijken, verwonderen, ergeren, boeiende uitspraken noteren en uiteraard kennis van het veld.

Voor het recenseren van Literatuur is doorgaans meer ruimte beschikbaar. In een recensie van 750 woorden zal meestal maar één boek besproken worden; andere boeken worden in andere recensies door collega's behandeld.

In een recensie van 550 woorden over kinderboeken ben je wel gedwongen tot het naast elkaar leggen van boeken in vergelijkbare categorieën of van vergelijkbare aard, zodat er minder ruimte is voor van alles en nog wat. Een samenvatting van de inhoud kan je meestal effectief inruilen voor een aanduiding van het thema en de wijze waarop dat thema is uitgewerkt in diverse motieven, gebeurtenissen of personen. Voor voorbeelden is weinig ruimte, voor persoonlijke opmerkingen al helemaal geen.

[pagina 19]
[p. 19]
Themerson, Stefan. Meneer Bruis bouwt zijn huis / door Stefan Themerson en Barbara Wright; met tek. van Franciszka Themerson; [vert. uit het Engels naar de oorspr. Poolse uitg. door Nicolaas Matsier]. - Amsterdam: Bezige Bij, cop. 1983. - 144 p.: tek; 11 × 12 cm. - (BBliterair). - Oorspr. uitg.: Pan Tom buduje dom. - Warschau: Mathesis Polska, 1938. - Vert. van: Mr. Rouse builds his house. - Londen: Gaberbocchus Press, 1950. ISBN 90-234-7544-5.
Meneer Bruis laat door een architect een huis bouwen, gaat op pad om de bouw te zien, inspecteert het huis, laat water en licht aanleggen en schaft tenslotte een klok, horloge en wekker aan om bij de tijd te blijven. Kolderiek verhaaltje van een Poolse schrijver van boeken voor volwassenen en voor kinderen, dat tussen de regels door een heleboel informatie geeft over de bouw van een huis. De tekst is hier en daar op rijm, m.n. de dialogen en dit is waar de vertaling soms hapert. Er zitten veel herhalingen en verrassende wendingen in, hetgeen kinderen erg zal aanspreken. De tekst is gezet als ware het een gedicht, waardoor de lange zinnen versluierd worden. Tussen de tekst staan vele ondersteunende, eenvoudige pentekeningetjes in zwartwit, die de sfeer van het verhaal sterk bepalen. Vanaf ca. 11 jaar.
- Marianne Boswerger
(Tekst aanschafinformatie Lectuurinformatiedienst NBLC nr. 85-02-282-9.)

En nu ik het mij toegemeten quotum toch ruimschoots heb overschreven, eindig ik abrupt met de constatering dat ik meen dat de literaire kwaliteiten van de jeugdliteratuur de laatste tien, vijftien jaar enorm is toegenomen. Deze uitdagende stelling zou ik te zijner tijd in Leesgoed graag nog eens met voorbeelden staven. Dat ik een dergelijke vooruitgang toejuich zal na het bovenstaande geen onthulling meer zijn.

- Joke Linders-Nouwens

Middelburg, december 1987

Beste Herman,

Wat was ik graag door de marine geronseld, op weg naar Coco Island geweest toen je brief met de vraag naar mijn credo als recensent van kinderliteratuur in de bus viel.

Jaren geleden zou ik het je welluidend en vol overtuiging voorgezongen hebben: met mijn stukjes wil ik dit, en dat en zus en zo en niet te vergeten ook nog... Ik had dan wel verzwegen dat ik 's woensdags om kwart over drie (een kwartier voor de huis-aan-huis-bladen waar ik in schrijf over het algemeen bezorgd worden) in een grote Middelburgse boekhandel de exemplaren telde van het boek waarover ik mijn licht zu laten schijnen. En over het telkens weer teleurstellende verschil met mijn tweede telling van een half uur later, zou ik ook weinig openhartig geweest zijn.

Wat ik je nu kan vertellen is dat ik veel plezier beleef aan het in ‘tachtig regels van dertig lettertekens’ weergeven van wat voor boek ik gelezen heb. Lezers van mijn rubriek spreken me er wel eens over aan op straat en dat verbaast me steeds. Meer dan ‘Met uw welnemen, meneer (mevrouw), van papiermaken heb ik ook weinig verstand.’, kan ik meestal niet uitbrengen.

Er is nog een reden waarom ik graag onderweg geweest was, want voldoen aan je verzoek om een recensie van Meneer Bruis bouwt zijn huis loopt gemakkelijk uit op iets wat ik niet wil: een beschouwing over de samenhang en achtergronden van een tiental recensies die dan een superrecensie van dat boekje wordt.

Maar vooruit, niet meedoen lijkt op vaandelvlucht. Drie weken na het verschijnen van Themersons boekje schreef ik het korte stukje dat hierbij gaat. Het is een persoonlijk verslag van wat ik toen, met die mogelijkheden en in die situatie met Meneer Bruis bouwt zijn huis wilde doen. Ik heb in de loop van de jaren weliswaar twee keer zoveel ruimte in de krant bevochten, maar het zou dwaas zijn die bespreking uit 1983 nog eens dunnetjes over te willen doen voor dit nummer van Leesgoed, want 1 + 1 kan dan één zowel als twee zijn. Met het versturen van twee bewijsexemplaren van mijn stukje en een bedankje aan de uitgever voor het recensie-exemplaar, beschouw ik mijn korte dienstverband immer als beëindigd. Ik hoop voor je dat je niet nog een valszinger in je koor treft.

 

Met hartelijke groeten,

Jan Smeekens

Wat deed het me

Nogal wat auteurs van kinderboeken zijn omwille van hun kind(eren) begonnen te vertellen en schrijven. Ik ben door mijn kinderen over jeugdboeken gaan schrijven. Het begon met Nachtpapa... Door Maria Gripe in de greep dus van de jeugdliteratuur. Op dat moment had ik in járen geen kinderboek meer in handen gehad. Maar omdat de inspiratie voor zelfverzonnen bedtijdverhaaltjes begon op te drogen, trok ik met de kinderen naar de bibliotheek. En ontdekte aldus Nachtpapa. De kinderen waren er weg van. Ik zelf nog veel meer. Dat er boeken van dat niveau voor kinderen bestonden. Prachtig vond ik dat.

De ontdekking leidde tot

1.aandachtig zoeken naar nog meer van dat moois,
2.betreuren dat er in de krant waarvoor ik werk maar zo zelden wat over kinderboeken verscheen. Dat werd beter toen collega Mariette Van Halewijn met een kroniekje ‘Kinderboetiek’ begon. Toen zij daar enkele jaren later door omstandigheden mee ophield, besloot ik het over te nemen. Ik had er toch enkele jaren intensief samenlezen met de kinderen op zitten. Het kon, dacht ik, niet zo moeilijk zijn om er ook over te schrijven.

Meer dan tien jaar en vele honderden boeken later, weet ik wel beter. Maar dat besef heeft de ‘greep van Gripe en co.’ niet verminderd, integendeel. Dat komt natuurlijk ook doordat het aanbod, vooral door de stroom van vertalingen, steeds interessanter geworden is. Ik denk aan Cynthia Voigt, Jane Langton, Janni Howker, Morton Rhue, Monica Hughes, Robert Cormier, Patricia MacLachlan, Gudrun Mebs, Hadley Irwin, Kirsten Boie en ‘oudgedienden’ als Christine Nöstlinger, Astrid Lindgren, Roald Dahl, het duo Christina Björk en Lena Anderson en nog steeds Maria Gripe... In het eigen taalgebied zijn de ‘groten’ uiteraard dunner gezaaid, maar gemiddeld vind ik de kwaliteit er, zeker in Vlaanderen, op vooruitgegaan.

MENEER BRUIS BOUWT ZIJN HUIS / Stefan Themerson en Barbara Wright; tek. Franciszka Themerson; vert. uit het Engels door Nicolaas Matsier. - (Amsterdam): De Bezige Bij, cop. 1983. - 144 p.; 13 cm. - (BB literair). - Vert. van: Mr. Rouse builds his house. - Bevat bibliogr. ISBN 90-234-7544-5 geb.: 280 F.
verh, prent, VIc - In dit blok-boekje kun je Meneer Bruis volgen van de architect tot de klokkenmaker. Met veel humor wordt in tekening en tekst de reis van Bruis naar zijn nieuwe huis en de bezoekjes aan Mr. Waterbuis, aan de meneer van het licht en aan de klokkenmaker verteld. De auteur grijpt elke gelegenheid aan om een stuk geschiedenis in te schuiven, bijvoorbeeld van waterput naar watertoren of van glimworm naar electriciteit. Origineel zijn de visuele versjes, bijvoorbeeld in de vorm van een pagode of van een trap. Wel jammer dat de taal erg stroef is (‘bouw u gauw een huis, ja? / wat voor huis had u in gedachten?’) en dat de meeste rijm-combinaties bijzonder krampachtig aandoen.
- Jan van Coillie
(Tekst recensie in Jeugdboekengids juli 1984, p. 125, uitgave van het Katholiek Centrum voor Lectuurinformatie en Bibliotheekvoorziening te Antwerpen.)

Dat geldt ook, in het hele Nederlands taalgebied dan weer, voor illustraties en de gehele presentatie van kinderboeken, hoewel dat aspect soms toch nog te wensen over laat. Het aanbod van werkelijk schitterende prentenboeken is dan weer zeer groot. Het werk van top-illustratoren als Janosch, Wilkon, Laimgruber, Ross, Heine, Schubert, Pfister, Velthuys, Shirley Hughes... ligt binnen ieders bereik.

Dat is goed nieuws dat ik graag in de krant zet. Alleen al mèlden dat er weer een aantal interessante kinderboeken is verschenen beschouw ik als een belangrijk aspect van mijn werk. De jeugdliteratuur kan nog heel wat promotie gebruiken. Ik probeer daaraan mee te werken door geregeld overzichten te publiceren van nieuwe boeken die ik met plezier gelezen heb. De andere bespreek ik meestal niet. Je kan de toch al schaarse plaatsruimte beter reserveren voor een bespreking van goed leesvoer dan van matig spul laat staan snert. Top-boeken krijgen een aparte en dus langere bespreking, met veel aandacht voor de inhoud, het thema, de kwaliteit van de taal, de aangebrachte normen en waarden, de manier waarop die worden aangereikt,

[pagina 20]
[p. 20]

enz. Ik zal ook meedelen welke indruk het boek op mij heeft gemaakt, welke gevoelens het heeft opgeroepen, in welke mate het mij ‘gepakt’ heeft. Zelf ga ik daar altijd naar op zoek als ik een recensie lees: wat heeft dit boek jou gedaan. Dát vooral wil ik weten! En, naar ik aanneem, willen mijn lezers dat ook.

- Tilly Stuckens



illustratie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Bregje Boonstra

  • Els de Groen

  • Peter van den Hoven

  • Rindert Kromhout

  • Els de Jong

  • Margot Klompmaker

  • Joke Linders

  • Jan Smeekens

  • Tilly Stuckens


datums

  • december 1987