Zoals Goedenavond speelman, Willem Wilmink's schriftelijke cursus dichten deel 3 (Van Holkema & Warendorf, ƒ 22,50). Wat eeuwig zonde en jammer dat ik nooit school ben gegaan bij Willem Wilmink. En wat een zaligheid dat zijn Blauwe Kiel-lesjes steeds gebundeld worden. In de haast van het dag- en weekbladgebeuren vallen beschouwelijke stukjes bij mij nooit op de juiste plaats. Ik heb er de rust niet voor. Maar gebundeld gaat er een wereld open. Deel drie van de cursus speelt met de poëzie van het lied. Niet alleen de techniek en de randvoorwaarden van het lied; niet alleen het middeleeuwse lied en alle interpretaties daarvan maar ook de popsong; niet alleen J.J. de Bom en Kinderen voor Kinderen maar ook en vooral cultuurgeschiedenis, filosofie, en heel veel aanstekelijkheid. Wilmink is de vreselijkste schoolmeester die ik ken. Hij dramt, hij zeurt, jawel. Maar hij heeft gelijk. Hij krijgt de meest verstokte a-poëticus of non-liedliefhebber om. En dat heeft alles te maken met de dwarsverbindingen die hij maakt: Guido Gezelle naast Achterberg en de schilderachtige sfeer van een warme zomerdag met daarin twee wandelende boerendochters. Het schaap Veronica, Koos Speenhoff en Hieronymus van Alphen waaruit hij woorden licht, gevoelens en rijmklanken die een nieuwe betekenis krijgen. Maar ook met het feit dat hij nergens betuttelt, kinderen volstrekt volwaardig neemt. Ik citeer Willem Wilmink die op zijn beurt Bettelheim citeert: ‘In het sprookje zijn alle dwergen gelijk, maar in de film geeft Walt Disney elke dwerg zijn eigen naam en persoonlijkheid, wat ernstig in strijd is met de onbewuste gedachte dat ze een onrijpe, pre-individuele vorm symboliseren van een bestaan waar Sneeuwwitje bovenuit moet komen. Een moeilijke zin, maar jullie hebben een woordenboek, neem ik aan.’
Ontwapenend, die laatste door mij gecursiveerde zin en volstrekt juist. Kinderen hebben een woordenboek en voelen zich graag uitgedaagd tot iets dat moeilijker is dan een en een is twee.
Natuurlijk kan je je afvragen voor wie die cursus dichten bedoeld is. Voor onderwijzers? Voor mijn part. Voor ouders en liefhebbers? Waarom niet. Maar zeer zeker ook voor alle tienjarigen en ouder die interesse hebben voor popteksten, voor het wonder van lied en gedicht. En wat werken de illustraties van Waldemar Post daar aanstekelijk bij. Ze zijn mooi, geestig, afwisselend, ontroerend en informatief. ‘De dichter is een speelman en niets is hem te dol.’ Dat geldt zeer zeker voor het duo Wilmink/Post.
En mag die laatste bij volgende delen nu alsjeblieft ook eens op de omslag vermeld worden? Gedichten slapen als ze niet gelezen worden, aldus de achterflaptekst van alweer een nieuwe bundel gedichten van Ted van Lieshout, Als ik geen naam had, kwam ik in de Noordzee uit (Leopold, ƒ 18,90). Een fraaie titel. Een mooie bundel. Als boekje om in je hand te houden, als verzameling gedichten over gevoelens en anecdotes die herkenbaar zijn voor opgroeiende kinderen. Ted van Lieshout stoeit met zijn eigen jongensjaren, met zijn familie: opa, vader, broer, moeder, school en kerk. Er is boosheid: ‘Zoals ook ik beweeg binnen / de uiterwaarden van wetten, / aangeduid wordt en bepaald. Als ik geen naam had kwam ik / in de Noordzee uit, maar / de regel houdt mij bij elkaar. En als ik overstroom staan dijken / mij terecht te wijzen. Toch laat / ik schepen door en soms vergaan.’ En wildheid. Er is verwondering in Dierenliefde, een gedicht over het wrede handelen van zijn moeder jegens insecten, en toch houdt hij van die heks. En treurnis over ouders die gaan scheiden. ‘...Mam gaat voortaan / wonen achter haar eigen naam. Morgen / slaan wij nieuwe wonden in een ander huis / en roepen dapper verse muren vol.’ Ted van Lieshout werkt niet erg met rijmklanken of schema's, wel met ritmes van woorden en gevoelens, met beelden die ondersteuning krijgen van zijn eigen soms wat al te krasserige maar mooi hoekige tekeningen. Zijn onderwerpen zijn niet vernieuwend, maar de ingehoudenheid waarmee hij ze aanbiedt, vind ik overtuigend. ‘Binnenkort word ik gestraft / voor mijn gedachten. Ik voel de lakens van het vagevuur al branden.’ Of: ‘Ergens zal ik wonen later. / De plaats is er alvast; de wereld / is toch min of meer wel af. / Maar aan mij komt een eind.’ Of: ‘Liefde is verleden tijd voor lief.’ Gedachten om lang bij stil te staan en troost uit te putten.
De versjes van Mark Dijkenaar in de nieuwste uitgave van De Zonnewijzerreeks, De jongen en de boom (Holland, ƒ 9,90), zijn in de traditionele zin poëtischer. Hij schildert met woorden als ‘Gevederde wolk, schrille zang, Witte dans van licht / op diamantfacetten. / Witte dans van bloesems / op kastanjetakken.’. Maar al dat moois bij elkaar wordt slechts zelden spannend. Met uitzondering wellicht van het gedicht ‘Huis’. ‘Eens droomde ik ervan / een burcht te bewonen. / Maar ik ben tevreden / met een rijtjeshuis. / Ach, uiteindelijk / volstaan zes planken.’ Gedichten moeten in mijn ogen niet alleen mooi zijn, maar ook verrassen. Er staat niet wat er staat.
Ter afwisseling van de jubelzang, want ik heb nog twee prachtige boeken op mijn notenbalk, een akelig boek. De club van lelijke kinderen van Koos Meinderts (Ploegsma, ƒ 22,95) dat conform de titel akelig geïllustreerd werd door Annette Fienieg. Tja, en wat is er nu zo akelig aan dit boek? Alles! Het prachtige motto van Remco Campert ‘...jezelf een vraag stellen / daarmee begint verzet / en dan die vraag aan een ander stellen’ had natuurlijk nooit gebruikt mogen worden voor een onevenwichtig niemandalletje over de gevaren van tyrannie. Hetzelfde geldt voor een paar terloopse parodieën op bijbelteksten. ‘En het gebeurde in die dagen dat er een bevel uitging van generaal Isimo om alle lelijke kinderen van het land op te pakken.’ De vergelijking gaat in alle opzichten mank. Herodus kon zich voor het vermoorden van de onschuldige kinderen tenminste nog beroepen op het gevaar dat er dreigde voor zijn heerschappij (een tamelijk zwak excuus, dat wel), maar generaal Isimo heeft voor het oppakken van de lelijke kinderen niet eens een excuus nodig. Nergens wordt duidelijk waarom lelijke volwassenen wel en lelijke kinderen niet getolereerd kunnen worden.
Als je al over dergelijke slordigheden heenstapt, - 't is tenslotte maar een kinderboek en in kinderboeken kan bijna alles - blijft er nog een uiterst mager verhaaltje over. Koos Meinderts wil kennelijk waarschuwen voor of tegen gevaarlijke tendenzen in de maatschappij. Hij wil laten zien dat mensen zich te makkelijk laten manipuleren door machthebbers. En schroomt dan niet in een ‘spannend’ verhaaltje kinderen zonder slag of stoot te laten verdwijnen. De generaal hoeft eigenlijk alleen maar even te brommen en hup, regering en koningin staan buiten spel; klaar is kees. Alle onderwijzers trappen onnozel in de val die hij open gezet heeft. Verzet van emotionele moeders - een erg oneerbiedige en onterechte nabootsing van de Dwaze Moeders, wier leed wel wat verder gaat dat het club-van-vijf-gebeuren in dit boek - doet hij af met ‘mietjes’. En de problemen worden uiteindelijk keurig netjes opgelost door volwassenen als opa, die even daarvoor nog irritant dement was. Kinderen zijn in dit boek in alle opzichten het lijdend voorwerp; ze hebben niets in te brengen en ondergaan passief wat hen overkomt.
Zulke kinderen zie je nog maar zelden, gelukkig.
Om het ‘plaatje’ compleet te maken een selectie van de door Meinderts gebruikte cliché's: berichten slaan in als een bom; brieven ploffen op de deurmat; mevrouw de Wit zet de pen op papier; het plan loopt op rolletjes; er is een bonte stoet van bussen; en moeder sist dat Judith stil moet zijn.
Els Pelgrom brengt in Het onbegonnen feest (Querido, ƒ 19,90) een subliem vervolg op De olifantenberg. Het laat zich