Leesgoed. Jaargang 15
(1988)– [tijdschrift] Leesgoed–Leesbevordering als regeringsvoornemen
| |
[pagina 62]
| |
er ambtenaren aan te pas. In dit geval in de eerste plaats die van de afdeling Letteren, en daarom ging ik praten met Peter Berger, hoofd van die afdeling, bezig met de voorbereiding van de Nota Letteren welke de minister aan de Kamer heeft beloofd. In de tweede plaats is daar de afdeling Kunstzinnige Vorming en Amateuristische Kunstbeoefening (KVAK), die bezig is met de voorbereiding van een Nota Literaire Vorming, en van alles te melden heeft over de bestemming van die zeven ton. Ik sprak met hoofd Pierre Ballings en medewerker Hein Calis. In de derde plaats is daar dus sinds kort de afdeling Bibliotheekzaken, domein van Wim Kamerman. Maar omdat volgens mij leesbevordering ook iets met onderwijs te maken heeft, en vooral met onderwijsvoorrangsbeleid, stapte ik ook naar het ministerie van Onderwijs en Wetenschappen, directoraat-generaal voor het Basisonderwijs en Speciaal Onderwijs, directie Basisonderwijs, afdeling Onderwijsvoorrangsbeleid, Henk Knol. Zij spraken allen op persoonlijke titel, en van allen wou ik weten wat volgens hen leesbevordering in moet houden, en hoe zij de middelen zouden willen besteden. En in de voorbereidingsmap zaten natuurlijk de nodige cijfertjes. Dat is niet zoveel, alleen die zeven ton. In het Plan voor het Kunstenbeleid 1988-1992 staat dit: ‘Ik (de minister, hv) gaf in de Brief over het kunstbeleid aan op welke punten het letterenbeleid mijns inziens versterkt zou moeten worden. De Raad voor de Kunst is met mij van mening dat voor wat betreft de leesbevordering moet worden voortgebouwd aan het veelbelovende samenwerkingsverband tussen de Stichting Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek, het Nederlands Bibliotheek- en Lektuurcentrum en de Stichting Schrijvers, School, Samenleving. Daarbij zie ik ook een rol weggelegd voor het Landelijk Ondersteuningsinstituut Kunstzinnige Vorming. In meer algemene zin kan de Raad zich vinden in de stellingname dat de overheid een taak heeft in het bevorderen van de vraag (naar literatuur), zij het onder het voorbehoud dat andere taken daardoor niet in het gedrang komen. De Raad noemt de taak die het Fonds voor de Letteren heeft te verrichten en bepleit een zekere prioriteit voor de literaire tijdschriften. (...) De Raad voor de Kunst is, zoals gezegd, met mij van mening dat voor wat betreft de leesbevordering moet worden voortgebouwd aan het veelbelovende samenwerkingsverband dat ook reeds nu functioneert. De Raad pleit ervoor om naast de door mij genoemde instellingen en organisaties plaats toe te kennen aan professionele auteurs. Een pleidooi waarin ik mij kan vinden. Overigens komt de feitelijke situatie daaraan al een eind tegemoet. Ik ben van mening dat in de periode die dit pan bestrijkt ten slotte extra ƒ 700.000 beschikbaar moet zijn voor leesbevordering.’ Tot zover de minister, direct daarna reserveert hij nog 1.500.000 voor subsidies aan boekuitgaven, 100.000 voor de Stichting voor Vertalingen en 100.000 voor Poetry International. Verder zaten in die map de redevoeringen die minister Elco Brinkman (althans zijn vervanger) en directeur-generaal Bouke de Haan (basisonderwijs en speciaal onderwijs, van het ministerie van Onderwijs en Wetenschappen) afstaken tijdens het congres over leesbevordering van de Nederlandse Boekverkopersbond (zie Leesgoed 1987/6). Ik citeer Brinkman: ‘Leesbevordering is dan vooral de lezer behulpzaam te zijn op zo'n onnadrukkelijke manier dat hij zijn eigen weg kan vinden op een grillig en eigenzinnig pad, zijn fantasie achterna. Daarbij, en dat wil ik beklemtonen, zie ik literatuur als de hoogste norm.’ Ik citeer De Haan: ‘Het spreekt vanzelf dat beletselen om te gaan lezen moeten worden weggenomen, of dat nu op school gebeurt of thuis. Op school door goed onderwijs in de basisvaardigheden en stimulering. Thuis door het mogelijk te maken dat kinderen tot rust komen om te lezen. U zult ook begrijpen dat ik er voor ben dat de jeugd het recht op een gratis abonnement op de leesbibliotheek houdt. Verder denk ik dat misschien via de school ook ouders voorgelicht kunnen worden over het belang van lezen. Aan boekverkopers zou ik de suggestie willen doen om jeugdboeken opvallender te presenteren en ouders als kant goed voor te lichten. Stimulering van het gebruik van bibliotheken voor fiction en non-fiction ligt op de weg van de school als een vanzelfsprekend element in het leren van lezen als fijne bezigheid. Dat hier in het onderwijs ook een taak ligt voor de PABO en de nascholing van leraren zal duidelijk zijn.’Ga naar eindnoot1 Minder braaf dan het lijkt: op dat moment immers was al bekend dat Brinkman zijn bijdrage aan het onderwijsvoorrangsbeleid wou verminderen. De suggesties van De Haan en, hieronder, Henk Knol zijn minder hemelbevliegend dan die van Brinkman (of die van Peter Berger, die veel schrijfwerk voor Brinkman's toespraak verrichtte), ze blijven dicht bij de praktijk van alledag, en juist die praktijk wordt door zowel eventuele afschaffing van de gratis contributie voor kinderen als de (naar nu is komen vast te staan) gedeeltelijke afschaffing van de WVC-bijdrage aan het onderwijsvoorrangsbeleid behoorlijk aangetast. Wat overigens (laten we rechtvaardig blijven) ook geldt voor de fusieperikelen, de klassevergroting, de vervangingsregeling bij ziekte en andere eigenaardigheden van het huidig onderwijsbeleid. Zoals hieronder blijkt zijn Brinkman's medewerkers met de bezuinigingsmaatregelen ook niet echt gelukkig, en ook Henk Knol zucht als het woord bezuinigen valt. Het is (op het moment dat ik dit schrijf) nog mogelijk, hoewel onwaarschijnlijk, dat de Tweede Kamer teweeg brengt dat de zeven ton voor leesbevordering worden geschrapt; ten gunste van film, of die orkesten, of wat dan ook. In dat geval blijft alles waarschijnlijk zo'n beetje bij het oude, al zullen het samenwerkingsverband en de Stichting Lezen wel doorgaan. In mijn mapje zat ook een boekje met de Handelingen van de Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, UCV (Uitgebreide Commissievergadering) nummer 18, met daarin het verslag van de zitting die de Vaste Commissie voor Welzijn en Cultuur aan de ministeriële voornemens wijdde. Daarin vooral veel gekrakeel over orkesten en zo, en ook dringende verzoeken nu eens met die Nota Letteren te komen. Maar geen bezwaren tegen leesbevordering, al merkte PvdA-lid Frans Niessen wel op dat zijns inziens het Fonds van de Letteren versterkt dient te worden, en dat vond hij belangrijker dan leesbevordering. | |
Wat is leesbevordering, en waarom zouden weVeel van het gedachtengoed uit de lezing van Brinkman op het NBB-congres was afkomstig van Peter Berger, hoofd afdeling letteren van WVC (directie kunsten). Hij bevestigde dus: ‘Ik denk dat de leescultuur aan het inzakken is. Ik ontmoet veel mensen die denken dat het nogal meevalt, maar ik geloof dat niet. Uit een onderzoek van het Sociaal Cultureel Planbureau blijkt dat van de twaalf- tot negentienjarigen minstens 10 procent de laatste jaren is uitgeweken naar de tv. Er is een verband met de graad van scholing: hoe lager die graad, hoe minder er gelezen wordt, en hoe meer tv gekeken. Er is in arbeidersgezinnen vaak ook weinig plaats om rustig te lezen, de tv trekt vanzelf en wordt ook vaak gebruikt als zoethouder. Ik zie in de toekomst gebeuren dat slechts een kleine elite blijft lezen en de rest voor de buis zit. En in tegenstelling tot velen vind ik dat er wel degelijk verschil zit tussen tv kijken en lezen. Meer dan boeken levert de televisie een schijnbeeld van de wereld, waar je niets aan hebt.’ Dat zou dus kunnen leiden tot de opvatting dat er in principe meer gelezen moet worden, doet er niet toe wat. Maar dat vindt Berger niet. ‘Aan het bevorderen van het lezen zitten twee kanten: de vergroting van de kansen van laaggeschoolden, en het doorgeven van cultuur. Beide vind ik van groot belang. En in beide gevallen doet het er toe wat er gelezen wordt. Maar ik ben zowel idealist als realist; ik weet ook wel dat je niet altijd meteen met het moeilijkste moet beginnen. Maar het einddoel staat voor mij wel vast: dat zoveel mogelijk mensen (dus ook kinderen) aan de cultuur deelnemen, dus toekomen aan het lezen van echt goede boeken, van literatuur dus.’ Zijn collega's Pierre Ballings en Hein Calis, van de afdeling amateuristische kunstbeoefening en kunstzinnige vorming, denken er in grote lijnen ook zo over. ‘Wij kiezen uitdrukkelijk voor literaire vorming: door middel van werkvormen en materialen mensen kennis doen maken met kunst, dus literatuur. Het gaat om het ontwikkelen van enige notie van kwaliteit.’ Waarbij Ballings op een vraag van mij nog preciseert: ‘In de theorie van het hinauflesen geloven we niet erg. Ten eerste niet omdat er de verkeerde vooronderstelling aan ten grondslag ligt dat kunst | |
[pagina 63]
| |
altijd moeilijk is, ten tweede niet omdat nog nooit bewezen is dat het lezen van kitsch tot het lezen van kunst leidt.’ Overigens zien zij, aldus Hein Calis, leesbevordering als een onderdeel van literaire vorming. Wat is dan literaire vorming? ‘Wij proberen de belangstelling voor literatuur te bevorderen, bevorderen dat er middelen worden ontwikkeld om met literatuur om te gaan, en daartoe hoort bijvoorbeeld ook het zelf schrijven van literaire teksten.’ Er is in voorbereidende discussies sprake geweest van taalvorming, maar die term vinden Ballings en Calis veel te ruim. Pierre Ballings: ‘Die term is zo vaag, dat er van alles onder kan worden geschoven. Wij bemoeien ons niet direct met het taal- en leesonderwijs, en willen het geld ook niet besteden aan projecten waarin wel met boeken wordt gewerkt, maar met andere doelen dan kennismaken en omgaan met literatuur.’ Op mijn vraag wat dan kwaliteit is, zegt Pierre Ballings: ‘Dat is in ieder geval een vraag waarover meer moet worden nagedacht dan nu gebeurt.’ Een heel andere benadering heeft Henk Knol, hun collega, voorzover je daarover dan nog kunt spreken, van het andere departement: ‘Wat leesbevordering volgens mij inhoudt? Kijk, in de wet staat dat scholen moeten leren lezen en schrijven. Daar wordt dus het lezen bevorderd door ten deugdelijk onderwijs te geven, wat wil zeggen dat leerlingen er niet alleen technisch leren lezen en schrijven, maar ook boeken leren ontdekken als middel om kennis te nemen van een wereld waar ze anders geen kennis van zouden nemen, en als middel om te genieten. In de keuze van de methodiek en de leermiddelen zijn scholen vrij, maar ik zou ze van harte aanbevelen gebruik te maken van de kennis en de ervaring die hieromtrent bij de bibliotheken bestaat, en in praktijk zie je dat ook steeds meer gebeuren.’ Over de bedreiging door de beeldcultuur als motief om aan leesbevordering te doen: ‘Ik geloof daar niet zo erg in. Ik ben er nog niet van overtuigd dat het lezen werkelijk wordt verdrongen door het televisiekijken, ook niet in de minder geschoolde milieus. Verder denk ik dat cultuur ook per televisie verspreid kan worden, daar heb je het gedrukte woord niet per se voor nodig. Het gaat niet in de eerste plaats om kunst en cultuur met een grote C, het gaat er om dat je je ook op praktisch niveau niet in onze samenleving kan bewegen zonder voldoende leesvaardigheid, dat je moet kunnen lezen om kennis te verwerven enzovoort. En grote groepen kinderen komen daar niet aan toe. Daarom moet het lezen bevorderd worden.’ | |
Onderwijsvoorrang geen voorrang meerHet moet tamelijk frustrerend zijn dat enerzijds geld voor leesbevordering wordt gereserveerd, maar anderzijds een vele malen hoger bedrag voor het onderwijsvoorrangswerk wordt geschrapt. Berger: ‘Dat is het ook. Ik kan niet zeggen dat ik erg gelukkig met die maatregel ben. Ik heb overigens de indruk dat de minister er ook niet echt blij mee is. Maar er moest nu eenmaal bezuinigd worden.’ Daarin komt hij dan overeen met zijn collega Pierre Ballings. Die zegt eveneens: ‘Dat is frustrerend, ja.’ En vult aan: ‘Bezuinigen is soms grof werk. En het lijkt dan alsof de minister twee handen heeft: een hele grote waarmee hij bezuinigt en een hele kleine waarmee hij dan nog iets geeft. We moeten er maar in berusten en aanvaarden dat we hier en daar wat ondersteuning kunnen bieden. Kijk, het lezen in Nederland bevorderen gaat niet van zeven ton.’ Peter Berger zal het met hem eens zijn: ‘Zeven ton is natuurlijk een schijntje, erg veel kun je daarmee niet doen.’ Henk Knol: ‘Er is uiteindelijk toch nog 9 miljoen overeind gebleven, maar er is inderdaad een hele hoop geschrapt, en daarbij steekt die zeven ton wat mager af. En natuurlijk denk ik bij leesbevordering vooral aan de onderwijsvoorrangsgebieden. Daar is het het hardst nodig, want daar wonen de mensen die het minst lezen. Meer toegespitst zie ik drie punten waarop leesbevordering zich zou moeten richten: de allochtone kinderen en jongeren, waarvoor geen geschikte leesboeken zijn, de kinderen en volwassenen die niet of met grote moeite de drempel van de bibliotheek overschrijden, en de volwassenen die uit hun eigen ervaring bij lezen nog denken aan iets schools en vervelends, en daarom het lezen van hun kinderen ook niet aanmoedigen. In het algemeen dus: als je aan het bevorderen van lezen doet, moet je die mensen zien te bereiken die nog niet lezen, en je moet niet de mensen die al wel lezen van nog meer gaan voorzien. Die mensen vinden zelf hun weg wel.’ | |
Het leesonderwijsNog steeds is het onderwijs een voorwerp van aanhoudende zorg, zeker als het om leesbevordering gaat, en dus om het leesonderwijs. Want het onderwijs is het voornaamste doelwit van leesbevorderingsacties. Toch zeggen zowel Peter Berger als Pierre Ballings en Hein Calis: ‘Met onderwijsbeleid bemoeien we ons niet.’
Een mening over het onderwijs heeft Peter Berger echter wel: ‘Ik ben erg sceptisch over de ontvankelijkheid van het onderwijs voor leesbevordering. Niet alleen omdat er toch al van alles over het onderwijs wordt uitgestort, al is dat wel waar. Ook omdat de mentaliteit niet deugt. Of er belangstelling in het onderwijs is voor leesbevordering, is echt meer een kwestie van instelling dan van geld, en die belangstelling schat ik niet hoog. Hoe dat komt? Ik weet het niet. Ik vermoed dat er met het onderwijs op de pabo's iets gruwelijk mis is gegaan, en ook met het vak Nederlands. Zorgen baart dat wel. Zowel de vaardigheid van het lezen als de wil tot lezen nemen af, en allengs vermindert ook de uitdrukkingsvaardigheid en neemt ook het intellectueel discours af, zo dat ooit iets heeft voorgesteld in Nederland.’ Hein Calis en Pierre Ballings zijn minder uitgesproken, maar toch: ‘De bereidheid van scholen om op het aanbod van literaire vorming in te gaan schatten we laag in.’ Het zal geen verbazing wekken dat uit de mond van Henk Knol een ander geluid komt: ‘De bereidheid van scholen om in samenwerking met andere instellingen, met name bibliotheken, het lezen te bevorderen is de laatste jaren gestaag toegenomen.’ En dus kijkt hij wat sceptisch als ik hem de samenstelling van de Adviesraad voorleg, die de Stichting Lezen gaat adviseren. ‘Het zou niet onverstandig zijn als daar ook wat onderwijsinstellingen vertegenwoordigd waren.’ | |
De belangrijke rol van de openbare bibliothekenSinds 1 maart, en al eerder als aanloopperiode, valt ook de afdeling bibliotheekzaken onder de directie cultuur. Nu doen bibliotheken al heel lang aan het bevorderen van lezen. Het mag wel eens lijken alsof men dat op het ministerie niet weet, maar dat is volgens Wim Kamerman niet waar: ‘Ik kan je verwijzen naar de redevoering die de minister hield bij de instelling van de RABINGa naar eindnoot2, waarin hij, evenals in zijn toespraak op het laatste NBB-congres, verwees naar de leesbevorderingstraditie van openbare bibliotheken.’ Maar: ‘Het is niet onmogelijk dat tot voor kort afdelingen als letteren en AKKV zich daar soms weinig bewust van waren.’ Uiteraard (hij zit ervoor) zal hij zich zeer inspannen om de bibliotheken (en het NBLC) een belangrijke rol te geven in het ministeriële leesbevorderingsbeleid. Opvallend is dat zijn benadering van leesbevordering niet zoveel verschilt van die van zijn collega's. Ook bij hem is kwaliteit een sleutelterm. ‘Lezen om het lezen alleen, dat is geen doel van leesbevordering. Het gaat bij leesbevordering vooral om het doen deelnemen aan cultuur, om het doorgeven van culturele waarden. Dat daarvoor nu extra geld is uitgetrokken berust vooral op de overweging dat het gedrukte woord steeds meer verdrongen wordt door wat Brinkman vaak de staccatocultuur noemt, de beeldcultuur, en dan vooral de televisie.’ Over de rol van de bibliotheken daarbij: ‘Naar mijn mening spelen de openbare bibliotheken een zo niet centrale, dan toch zeer belangrijke rol bij het distribueren van cultuur. En dan gaat het niet alleen om het louter doorgeven, de bibliotheken hebben ook direct contact met de afnemers, en worden gezien als leveranciers van cultuur. Dat geldt des te meer als het om kinderen gaat. Naast het jeugdbibliotheekwerk heb je natuurlijk de boekhandels met kinderboekafdelingen en de kinderboekhandels, maar die bereiken toch veel minder kinderen dan de bibliotheken. Jeugd- en schoolbibliotheekwerk zijn zeer belangrijke onderdelen van het bibliotheekwerk.’ Ik memoreer dat het dan jammer is dat de opleidingen tot dit werk juist minder aandacht aan die werksoort zijn gaan besteden. ‘Dat vind ik ook jammer, en ik zou graag zien dat die aandacht weer groeit. Ik vind overigens dat er in het algemeen wel wat verbeterd kan worden aan de relatie tussen opleidingen en werkveld. Trouwens, als we het | |
[pagina 64]
| |
over opleidingen hebben, het is ook treurig dat op de pabo's zo weinig aan scholing op dit gebied wordt geboden. Ik zou graag zien dat kinderlectuur weer gestructureerd en geïntegreerd onderdeel wordt van het onderwijspakket van de pabo's. En ook in het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs vind ik te weinig belangstelling voor deze zaak. Ze zijn hard bezig de exacte vakken te bevorderen, maar vergeten dat de kwaliteit van opleidingen onherroepelijk zakt als je de cultuur te weinig aan bod laat komen. Ik heb het dan niet eens over het leesonderwijs in technische zin.’ Met het oog op die belangrijke rol van de bibliotheken moet het hem toch merkwaardig voorkomen dat voor het ontwikkelen van projecten en materialen voor het bevorderen van dat lezen in eerste instantie aan het LOKV wordt gedacht. Wim Kamerman lacht als ik hem die vraag voorleg. ‘Die keuze is een direct gevolg van de opbouw van het departement tot voor kort. Bibliotheekzaken zat nu eenmaal ver weg, onder welzijn. Als een afdeling als KVAK werkt aan een nota over literaire vorming, zoals nu gebeurt, dan is het logisch dat ze aan een instelling als het LOKV denken, zoals ik aan het NBLC zou denken. Waarom afdeling letteren ook aan het LOKV denkt weet ik niet. Maar ik zal er zeker voor pleiten het NBLC en de openbare bibliotheken bij leesbevordering te betrekken.’ Henk Knol blijft het zelfs zonder nadere vragen over de bibliotheken hebben tijdens het gesprek over leesbevordering, en als ik hem daarop wijs: ‘De bibliotheken bezitten verreweg de meeste kennis en ervaring op dat gebied, en ik denk dat die de trekkers van de leesbevordering moeten zijn. Ik heb mijn twijfels bij het LOKV als organisator van leesbevordering.’ | |
Het verdelenVoor wat betreft de buit is één ding duidelijk. Op een vraag van mij aan Wim Kamerman naar eventueel speciaal voor leesbevordering in bibliotheekverband gereserveerde bedragen: ‘Die zeven ton uit het Plan voor de Kunsten vallen onder Letteren, en daar wordt dus uiteindelijk, en laten we hopen in goed overleg, beslist over de bestemming van dat geld.’ Over de verdeling van de schamele buit heerst op het ministerie van WVC echter nog enige onzekerheid, nog afgezien van wat de behandeling in de Kamer zal teweeg brengen. Peter Berger ziet het zo: ‘De adviesraad van de Stichting Lezen zal een raad moeten worden die meer doet dan alleen de stichting adviseren. In praktijk zal daar grotendeels het beleid ontwikkeld gaan worden. Van hun advies hangt af hoe het geld verdeeld wordt, afgezien van de posten die in feite al vast liggen, zoals de 180.000 voor de Stichting zelf. Ik denk dat een deel van die zeven ton, naast de vier ton die voor KVAK op de begroting staan, naar het LOKV zal gaan, waar dan de leiding van projecten en van het vervaardigen van materialen zal komen, wat ze overigens naar mijn mening niet zonder samenwerking met andere instellingen, bijvoorbeeld de stichting SSS en het NBLC, moeten doen.’ Plannen voor dergelijke bestedingen zijn er al, meldt Peter Berger. Het lukt me echter niet hem daarover verdere uitspraken te ontlokken; daarvoor moet er binnen het ministerie nog te veel overlegd worden, en uiteraard daarbuiten ook. Hein Calis en Pierre Ballings zien het zo: ‘Er is nu een samenwerkingsverband, en daar zullen plannen ontwikkeld gaan worden. Wij vinden dat het kwaliteitsaspect in die plannen een rol moet spelen, en wat dat betreft moet er nog veel besproken worden. Als er alleen plannen komen die aanzetten tot bevordering van de omzet van boekhandelaren en uitgevers, zonder onderscheid, dan vinden wij die niet zo interessant. Voor de uitvoering van die plannen zien wij een taak bij het LOKV, maar we realiseren ons dat in dat instituut nog een beleid op dit gebied ontwikkeld moet worden. Die taak zou kunnen zijn: het leggen van de verbinding met het onderwijs en de creativiteitscentra. We zouden graag zien dat het LOKV dat deed in samenwerking met andere instellingen, bijvoorbeeld de stichting SSS, het NBLC en openbare bibliotheken, waar ervaring op dit gebied is, en waar heel goed allerlei materialen ontwikkeld zouden kunnen worden.’ Of en waar dan mensen in vaste dienst genomen moeten worden blijkt eveneens nog een punt van overleg waarover Brinkman's medewerkers niet veel berichten willen verspreiden.
En Henk Knol vraag ik wat hij zou doen als hij die zeven ton mocht besteden. Hij zwijgt een tijd, en zegt dan: ‘Ik denk dat zeven ton te weinig is om echt iets groots op te zetten, dus ik zou het klein houden, en een open inschrijving organiseren voor leesbevorderingsprojecten voor bibliotheken en andere instellingen, of samenwerkingsvormen, bijvoorbeeld van bibliotheken en scholen. Niet landelijk, maar locaal, en voor concrete, bij wijze van spreken meteen uit te voeren projecten. Bij voorkeur projecten voor die groepen die ik al noemde, en verder valt er te denken aan projecten die ouders met peuters en kleuters een stapje verder brengen, zoals nu hier en daar al gebeurt.’ |
|