| |
Beluisterd en bekeken
Er is voor dit nummer erg veel beluisterd en bekeken, maar deels komt dat doordat verslagen bestemd voor vorige nummers uiteindelijk in dit nummer terecht zijn gekomen. Dat geldt voor het verslag van het congres van de taaldrukkers (‘Ieder kind...’), voor dat van de studiemiddag over illustraties van het Platform, voor de bezoeken die in de zijlijn van de Biennale van Bratislava (zie vorig nummer) werden afgelegd, voor het stukje over BRT-tienerprogramma's en dat over de videoclip, en ook voor de juryrapporten van de Nienke van Hichtum en Constantijn Huygens prijzen. Maar eerst: het thema van de Nederlandse Boekenweek, de oogst aan nieuwe boeken, en leermiddelen voor intercultureel onderwijs.
| |
Opening Jeugdboekenweek
Op 2 maart jongstleden werd in de Zoo van Antwerpen de Jeugdboekenweek geopend. Tijdens de perslunch (die ik als enige Nederlandse journalist bijwoonde; vakgenoten, u weet niet wat u mist, maar in ieder geval geen kleffe witte broodjes met zweetkaas) memoreerde jeugdboekenweekspil Majo de Saedeleer (Nationaal Centrum voor Jeugdliteratuur, Antwerpen) dat dit jaar weer meer activiteiten dan vorig jaar op touw werden gezet. Het gaf haar veel vertrouwen in de voortzetting van de opleving van leesbevorderingsactiviteiten in Vlaanderen. Haar vertrouwen had een financieel ruggesteuntje. De vertegenwoordiger van de sponsor (spaarbank An-Hyp) verklaarde dat de sponsor dik tevreden was over de investering en daar dus mee door wou gaan.
De opening zelf werd verricht na de opvoering van het toneelstuk David en Goliath, geschreven door Karel Eykman, gespeeld door Raymond Bossaerts, geregisseerd door André Vermaerke. Een stuk met hier en daar kluchtige overdrijvingen, veel minder ernstig dan het boek dat Eykman op grond van hetzelfde bijbelverhaal schreef, en vaardig gespeeld. De opening dus: Bart Moeyaert mocht een lint doorknippen. Moeyaert is de schrijver, zoals inmiddels wel bekend zal zijn, van de jeugdboekenweekuitgave, Het boek van Niete. Daarna was er een markt, waar je struikelde over de kinderen. Die zwierven in slingers rond, met elkaar door linten verbonden, en dat hield verband met een spelletje waarbij kinderen met het ene deel van een tekening kinderen met een ander deel van die tekening moesten vinden. Ja, treffend natuurlijk: het thema van de jeugdboekenweek was immers ‘vriend(in) gezocht’. Daarnaast kon geraden worden hoe veel boeken van Niete schrijver Bart Moeyaert woog, er konden handtekeningen van schrijvers en tekenaars verzameld worden, en er waren kramen waar uitgevers en boekhandelaren hun waar uitstalden.
En vervolgens kon dus de Jeugdboekenweek van start gaan. Anders dan in Nederland was er een programma voor heel Vlaanderen gemaakt, dat liet zien, het zij andermaal gezegd, dat de jeugdboekenweek een reeks activiteiten bundelde die niet onderdeed voor die van de laatste Nederlandse kinderboekenweken.
- Herman Verschuren
| |
Vlaanderen-Nederland
Voorafgaande aan Vers voor de Pers (zie onder) hield de CPNB op 15 februari de gebruikelijke persconferentie over de boekenweek. Henk Kraima, directeur CPNB, opende de bijeenkomst met een oproep aan de regering. Of er wat meer geld af kon voor scholen en bibliotheken om boeken te kopen, want uit de ervaringen met de Nederlandse Kinderjury blijkt dat er boeken te weinig zijn. Om het in Kraima's woorden te brengen: ‘De met relatief weinig middelen opgezette campagne blijkt een geweldig effect te hebben. Duizenden kinderen willen meedoen, willen recent verschenen boeken lezen, willen bewust lezen. De planken van de jeugdbibliotheek zijn leeg. De scholen kreunen dat hun klasse- en schoolbibliotheken de vraag niet aan kunnen.’ Ja, altijd meegenomen, zo'n uitspraak. En ook deze: ‘Waarom koopt een volwassene wel op elk moment literatuur voor zichzelf, en voor zijn kind alleen op kadodagen?’ Dat moet ook anders, vindt Kraima. En daar hoort bij dat de media meer aandacht aan kinderboeken moeten gaan besteden, vond hij, waarvan acte. Een soortgelijke oproep deed hij aan het eind van zijn inleiding: of de btw op boeken kon worden afgeschaft, want ook dat bevordert dat mensen gaan lezen. Hiermee trad Kraima in het voetspoor van de Nederlandse Boekverkopersbond, die dat al eerder had gevraagd (zie Leesgoed 1987/6 p. 241), en anderen.
Het thema van de boekenweek was, het zal bij lezen van dit stukje ruimschoots zijn doorgedrongen, de relatie Nederland-Vlaanderen; een relatie waar in ieder geval op het gebied van het kinderboek, het leren lezen en het onderwijs wel het nodige over te zeggen valt. Kas Deprez, spreker na Henk Kraima, medewerker van de Universiteit van Antwerpen, deed ook een duit in het zakje, met de uitdagende stelling dat Vlaanderen en Nederland dan weliswaar een taal gemeen hebben (hoewel), maar zeker geen cultuur. ‘De Middellandse Zee begint bij België’, citeerde hij met instemming Benno Barnard. (Voortaan zal ik de drassige Vlaamse weiden met een ander oog bekijken.) Hij wees er ook op dat Vlamingen gewend zijn aan een kant van de taal die men in
| |
| |
Holland grondig ontwend is: dat taal macht is, en taalstrijd dus machtstrijd. Nog veel meer hierover brengt Jeroen Brouwers te berde in Sire, er zijn geen Belgen, de speciale themaboekenweekuitgave. (De gewone boekenweekuitgave was Een overtollig mens van J.M.A. Biesheuvel.) Speciaal ook ter gelegenheid van dit thema publiceerde de CPNB een lesbrief voor het voortgezet (Nederlands) en middelbaar (Vlaams) onderwijs, Van flapzeilen tot schaatsen, samengesteld door Daniel Billiet en Remco Ekkers. (Voor verstokte Nederlanders die de eerste niet kennen: ze zijn collega's, beiden maken gedichten voor jongeren en zijn docent Nederlands.) En in de bibliotheken, de goede tenminste, is een boekenfolder Nederland-Vlaanderen te krijg.
Het boekje van Jeroen Brouwers kwam tot stand dankzij subsidie van de Nederlandse Taalunie, en die instelling kondigde bovendien aan subsidie te geven voor iedere lezing van een Nederlands auteur in Vlaanderen en van een Vlaams auteur in Nederland. Tot nog toe konden auteurs alleen voor lezingen in eigen land een additioneel honorarium ontvangen. Dat wordt nu anders. Per lezing in het buurland stelt de Taalunie ƒ 350,- of het equivalent in Belgische frank ter beschikking. De coördinatie hiervan is in handen van de (Nederlandse) Stichting Schrijvers-School-Samenleving. En bovendien werkt de Nederlandse Taalunie aan nog andere subsidiepotjes, voor het publiceren van werk over en weer in literaire bladen, en voor speciale uitgaven over en weer.
- Herman Verschuren
| |
Vers voor de Pers voorjaar 1988
Een manifestatie die bij het Nederlandse boekenleven hoort als de grote boom op het dorpsplein, gelukkig nog niet gekapt, maar het dorpsplein is vernieuwd: Vers voor de Pers vond plaats in de foyer van het Amsterdamse Muziektheater. Ik was erbij en keek ernaar en meld hier wat ik aan nieuwe uitgaven voor kinderen vond, alfabetisch per uitgeverij.
Bij Altiora bijvoorbeeld De vlieger van opa van Jaak Dreesen (vriendschap tussen opa en kleinkind) en het eerste leesboekje (Trommelboekje) Kaatje Kauwgom van Riet Wille en Tinne Vercruysse. Van Cora Taylor Het zevende kind (paranormaal begaafd) en van Johan Ballegeer Celines grote oorlog (oorlogsverhaal uit de Eerste Wereldoorlog). Een wegloopverhaal en overlevingsverhaal is Verboden terrein van de Canadees William Bell. Verder samen met La Rivière & Voorhoeve Joppe, Julia en Jericho van Christine Nöstlinger (vrolijke kinderen die allemaal iets raars hebben) en Het clowntje Pipo van Irina Korschunow (clowntje valt steeds van koord af). Altamira komt met Willemiene wonderwicht van Tony Ross (een moderne Brave Hendrik, waarmee het slecht afloopt), het sprookjesachtige Het levenswater van Barbara Rogasky en Trina Schart Hyman, en voor zeehondenfans Sil en de zeehond van Gerald Aschenbrenner: een visser op de bres voor de zeehonden.
Bekadidact brengt weer nieuwe deeltjes Kummeling, Kummeling en het weeskind en Kummeling wordt postbode. Bzztôh gaat door met Zonderland en Kästner: Professor Zegellak in Kniesland en Jeroen en het dorp op de heuvel van Daan Zonderland, De kleine man en Emiel en de drie tweelingbroers van Erich Kästner.
Casterman meldt weer een nieuwe Janosch, De fabels van Janosch. Christofoor met Elsa Beskow: Het jaar rond (een seizoenenboekje, verschijnt augustus). En verder ook Koning Eik van Ann Phillips (een bomensprookje), De bark van de broers (in dienst van Hendrik de Zeevaarder) van Hans Baumann, en Laat mij het levenswater zoeken, verhalen voor feestdagen van Ineke Verschuren (geen familie). In de Pietje Puk-reeks van De Eekhoorn doet nu ook de milieuvervuiling zijn intrede.
Hans Elzenga, een eenmansuitgever die het nog even eenpersoons uithoudt (zie ook Infodok), toonde de aanbieding van herfst vorig jaar, maar zei me herfst dit jaar met een fors aanbod te komen. De Fontein komt in augustus met Matilda van Roald Dahl (over een briljante lastpost, tekeningen Quentin Blake) en Toontje K., de superontsnapper van debutant Geert van Diepen (Toontje K. is een jong konijn), en in mei met Ons dorp van John Yeoman en Quentin Blake.
Van Goor brengt in mei Dokter Levertraan, Doc Silver en Reinoud van Ivan Wolffers, een verhaal waarin veel over ziektes voorkomt, in het kader van de tentoonstelling ‘Bijsluiter’ die in het Museon te Den Haag werd gehouden. Van Hans Hagen is Daar komt de tijger, gedichten voor peuters en kleuters met mooie tekeningen van Marit Törnqvist, en in juni komt Stekel Stavast van Janwillem van de Wetering, een dierenverhaal. (Stekel is een egel, van wel een meter groot.) Een vrolijk sprookje is Wolvepastei van Andrew Matthews (tekeningen Tony Ross). Typische gadgetboekjes zijn de ‘stickerboeken’: met vinyl (dus steeds opnieuw te gebruiken) stickers kunnen kinderen allerlei dingen in het verhaal plakken waar ze horen. Opmerkelijke herdrukken: Pudding Tarzan van Ole Lund Kirkegaard, en De hut van Oom Tom van Harriet Beecher-Stowe (nawoord Karel Roskam).
Van Johan Ballegeer (die voor diverse uitgeverijen schrijft) bij Den Gulden Engel De H77 is gebleven, oorlogsverhaal. Van Bies van Ede bij Harlekijn De mensen in de schemering, zeven griezelverhalen, tekeningen Annemarie van Haeringen.
Het verhaal ‘Café De Oude Snik’ wordt door Henk Pauwels verfilmd: première tijdens Cinekid 1988, in september. Ook van Bies van Ede Toen de duivel op Zuidpunt kwam, en van Henri van Daele De zevende lente van Alexander, clown. Van Jacques Weijters De koning van de Onderwereld, bizarre fantasie. Bij De Harmonie van Karel Eykman Sneeuwwitje en de zeven krakers, vervolg op Liefdesverdriet, en van Harrie Jekkers (die van Tejo en Uit de school geklapt) zijn kinderboekdebuut De man van wol, met opmerkelijke illustraties van Ankie Langerak (poppen en maquettes) en Jan Lankveld (de foto's ervan).
Van Holkema & Warendorf met nieuwe bemanning voor het kinderboekenfonds van Unieboek op volle kracht vooruit (al valt Pinkeltje niet te vermijden). Het Vlot van Wim Hofman (herinneringen uit het na-oorlogse Vlissingen, al eerder aangeboden maar nu opnieuw); De jongen die altijd te laat kwam van John Burningham (fraai en komisch prentenboek), herdruk van De Pozzebokken van Bouke Jagt en Peter Vos; Harry, waar zit je? van Hiawyn Oram en Tony Ross (weer een kind dat in een monster kan veranderen); Kasper en de ijzeren poedel van Joseph Hooper (kolder over een ondernemend jongetje); Weg met Jozefien! van Roger Collinson (een al te ideaal nichtje wordt te veel). Het lijkt er op dat Van Holkema & Warendorf gaat specialiseren in grappige boeken. Maar een gewoon schoolverhaal is Een bende in de bovenbouw, beproefd werk van Jacques Vriens.
Holland opent een reeks ‘Holland Informatief’ met Zo leefden de mammoetjagers van Karel Sklenar, fraaie illustraties. Verder een woordenboek uit het fonds van Usborne, De eerste honderd woorden
| |
| |
van Heather Amery en Stephen Cartwright (voorwoord Heleen Kernkamp-Biegel), voor jonge kinderen Dag baby van Mieke van Hooft en Marjolijntje Harlekijntje van Anne Takens, voor bovenbouwkinderen Heksenwerk van Walter Wippersberg en De jongen en de zwaan van Catherine Storr (over een eenzame jongen), gedichten voor jongeren in de serie De Zonnewijzer van Bas Rompa in Achter de verte, en twee vermeldenswaardige herdrukken, namelijk Het Sleutelkruid en De Twaalf Rovers van Paul Biegel.
Uitgeverij I.C. (cassetteboeken) opent de serie Parlando met vertellingen (op basis van oude sagen en legenden) van Willem de Ridder. En omdat de stem van Annie M.G. Schmidt het op cassette goed bleek te doen, volgen er in de serie Hun Eigen Stem meer uitgaven met verhalen van andere bekende auteurs van kinderboeken.
Infodok komt met ander nieuws: Sjaloom wordt in een nieuw opgerichte vennootschap gezamenlijk eigendom van Infodok en Willem Wildeboer, het personeel van Wildeboer (Willem Wildeboer dus) en Sjaloom komt in dienst van de vennootschap. De éénpersoons uitgeverij Willem Wildeboer en de tweepersoons uitgeverij Sjaloom zijn als zelfstandige uitgeverij ter ziele, maar het imprint Sjaloom zal blijven bestaan, evenals dat van Willem Wildeboer. (Die voordien, ingewikkeldheid kent geen tijd, half in dienst van Sjaloom was, verdere inlichtingen te verstrekken door betrokkenen.) Maar ook met boeken: weer prentenboeken van Sven Nordqvist, Het mooiste verhaal (tekst Sun Axelsson) en Minus trekt de wijde wereld in (ook nog een telboek), en een prentenboek van Monica Zak, Red mijn oerwoud.
Van Bettie Elias Een vluchtige zoen, cadeauboek voor de afgelopen Jeugdboekenweek. En eindelijk gaat een ver neefje van Alice door de pijp van de glasbak, in Glas, van Leo Bormans (woorden) en Dirk Vercampt (tekeningen). Hartstikke plezant is een bundel verhalen van Nederlandse en Vlaamse illustratoren en auteurs, uitvloeisel van de Noord-Zuid Dag eind 1986 (zie Leesgoed 1987/1, p. 27), in Nederland gedistribueerd door het NBLC. Gedichten in Een zebrapad in de woestijn van Daniel Billiet, die ook de lesbrief (Spiekbrief) Vlaanderen-Nederland maakte voor de CPNB. Heel iets anders bij Kok: voor de gelovigen van T.M. Gilhuis Er staat meer dan er staat, over het vertellen van bijbelse verhalen ‘in gezin, school en kerk’, en van Willem van de Hulst Wachten op de Kraakwagen, herinneringen, waaronder aan zijn vader. Bij Lannoo nieuwe Ivoboekjes (waaronder Ivo viert carnaval), licht gewijzigde herdrukken van poëzie voor kinderen van Mariette Vanhalewijn, van Scott O'Dell Wild Water, over avonturiers in de West, begin negentiende eeuw, van Patricia MacLachlan Eindelijk Michiel, gevoelig boek over tienjarige Michiel. Overigens verschijnt bij Lannoo in oktober een encyclopedie van de jeugdliteratuur voor tieners (voorlopige ondertitel, titel is er nog niet), een naslagboek met gegevens over een 150 auteurs die voor mensen van tien en ouder geschreven hebben. Van die 150 auteurs zullen ongeveer 70 Nederlanders, 40 Vlamingen en 40 buitenlanders zijn. Het boek wordt samengesteld door de redactie van Jeugdboekengids, en is bedoeld voor tienjarigen en ouder.
Lemniscaat biedt het hele pakket van 23 14+ boeken te koop voor ƒ 98,60 of 1924 Bfr, en winkeliers die boeken met ‘oud’ omslag in voorraad hebben kunnen die ruilen. Tot die 23 boeken horen de nieuwe titels Lenteliefde en Een plaats om te schuilen van Gunnel Beckman. Een fraai prentenboek (dat in vier talen verschijnt, op initiatief van Lemniscaat) is De vogelman van Willemien Min. Van Gabrielle Vincent is Brammert en Tissie maken er iets moois van en Brammert is ziek, van Anke de Vries Opstand! (van Franse wijnboeren, begin deze eeuw), van de al even produktieve Thea Beckman Een bos vol spoken.
Leopold komt met het wellicht van VPRO-tv bekende Majesteit, uw ontbijt, de ‘horror-story’ De bezeten dunschiller van Henk van Kerkwijk, gedichtjes van Jan 't Lam in Misschien ben jij het wel, het dierenverhaal Kattekoning Muizenburg van Erwin Moser, van Jetty Krever en Jenny Dalenoord Kom gauw mol! (zie voorgaande boeken), Het dikke tranen boek van Dolf Verroen (‘zelfs grote jongens moeten soms dikke tranen huilen’), Meneer Big gaat naar de maan van Gitte Spee (sf voor kleuters), en het manuscript dat ooit de Jenny Smelik Kigge Prijs won verschijnt ook eindelijk, De koffer van Saban Günes. Voor tieners van Selma Noort Meer dan een zwijgend schoolkind (gesloten Maris komt op school in liefdesproblemen), Zwanen op de Theems van Nanne Bosma (het thema van ‘Daar was eens een meisje loos’) en Verhalen uit Moskou van Ljoedmila Sabinina. Boeken in ‘Nederlandse gebarentaal’ voor heel jonge dove kinderen zijn Foei Poes van Philip Newth en Kom buiten kijken van Mette Newth. En bij Leopold van imprint De Vier Windstreken het grappige Piro en de puinruimers van Kurt Baumann en Jiri Bernard, een vierde boekje over Piro.
Bij Loeb, ach, laat ook maar, Popdossier Prince, en bij Meulenhoff Het is lekker weer lente en Het is lekker weer zomer van Jorge Bolle en Maaike Miedema, met versjes, verhaaltjes en tekeningen, voor kringgesprekken over seizoenen.
Een nieuwe eenpersoonsuitgeverij is Middernacht Pers, de persoon heet Maaike Sigar, de aanbieding (en verspreiding in België) wordt verzorgd door Infodok. Eén boek: Op zoek naar Maaike van Alex de Wolf, een prentenboek waarin Beer (speelgoed) op zoek gaat naar in het ziekenhuis liggende Maaike. Het boek verschijnt ook in het Engels.
Martinus Nijhoff meldde dat Jeugdliteratuur, didactiek en methodiek van Jacques Vos nu echt ging verschijnen. Manteau is definitief opgehouden met kinderboeken, nu fondsredacteur Nelleke Berns bij Houtekiet werkt. Ook bij die uitgeverij nog geen aanbieding van kinderboeken, maar dat komt dit najaar. Bij Oberon bundeling van de ‘De familie Mol-de-Mol’-verhalen uit Ouders van nu: De familie Mol-de-Mol, van Burny Bos en Hans de Beer. Verder van Cynthia en Brian Paterson Een Schat in het Vossebos, en de Bobo-boeken Oscar Muis vindt een vriendje van Maria Majewska en Joe Majewski, De Pretflat van Jan-Simon Minkema en Ruud Bruijn, en een derde deeltje Japie van Paul Biegel.
Ploegsma kondigt voor het najaar aan: Mijn papa is een prins van Thea Dubelaar (voor eerste lezers), Ik zeg lekker niks van Simone Kramer (problematiek van slechthorenden), Waar is Pieter Konijn? van Beatrix Potter (een uitklapboekje), Het jaar van Garnaal van Ann Pilling (verlegen jongen blijkt tot grote daden in staat), Rattekwaad van Tor Seidler (een vrolijk rattenverhaal), Het tweede gezicht van Colin Thiele (Helen krijgt onverklaarbare visioenen) en Gevaarlijk spel van John Rowe Townsend (jongen weet fantasie en werkelijkheid steeds moeilijker te scheiden).
Eerder verschijnen De engste stad, kinderboekdebuut van Barber van de Pol (Maarten en Dorien verzamelen enge mensen), in de serie ‘Het balletje rolt’ (voorlees- en kijkboeken voor kleuters) Oma is een schatje van Kady Macdonald Denton en Heeft iemand Pimmetje gezien? van Bob Graham, Pepijn de planter van Görel Kristina Näslund en Lars Klinting (over het onderhouden van je eigen moestuintje), Astrid Lindgren vertelt (verhalen) en Is alles hier klassiek? van Miek Dorrestein en Alex de Wolf, over 100 jaar Concertgebouw en orkest, wetenswaardigheden in verhaalvorm, en natuurlijk handig als die 100 jaar gevierd gaan worden. Verder maakte Ploegsma bekend wie de Astrid Lindgren Wedstrijd wonnen. (Zie, voor wie het nieuws over die wedstrijd miste, Leesgoed 1987/5 p. 184.) De hoofdprijs (2 weken naar Zweden met het hele gezin) ging naar de achtjarige Cosima van Gemen uit Baarle. De extra prijs (kurkvloerbedekking) naar de negenjarige Frank van Riel uit Moergestel. (Hopen maar dat die prijs van pas kwam!) En verder gingen nog tien luxe boekenkasten, vijftien iets minder luxe boekenkasten, vijftien boekenpakketten, tien leeslampjes en vijftig boeken naar diverse winnaars.
Van Penelope Lively, in onze streken bekend als kinderboekenschrijfster, in Groot-Brittannië ook als auteur voor volwassenen, verschijnt bij De Prom de vertaling van Moon Tiger (zelfde titel), de roman waarmee zij de laatste Booker Prize won.
Komen we bij Querido. Goed nieuws over het Handboek van de Nederlandse jeugdliteratuur (werktitel) dat al sinds tijden in voorbereiding is: het werk vordert, in 1989 komt het uit. (Ter herinnering: de eerste aankondiging stamt uit 1981. Zonder optimisme vaart niemand wel, en het zij Querido en de jeugdliteratuur gegund dat het karwei tot een goed einde komt.) Voor kinderen van Joep Bertrams Johan Edelgans (prenten over een jongetje dat overal zijn neus insteekt), van Gerard Brands en Peter Vos Bolletje (over het in leven houden van een klein eendje), van
| |
| |
Janosch De krekel en de mol, van Rindert Kromhout en Sylvia Weve Beestachtig (vier huisdieren op avontuur), van Christine Nöstlinger De bonte hond (een hond die erg veel kan), van William Steig Dappere Dientje (die vecht tegen een sneeuwstorm om de jurk naar het paleis te brengen), en in augustus van Margaret Mahy Listen en lagen (een macaber kerstverhaal). Ook komt er, misschien nog dit jaar, een boek van Veronica Hazelhoff aan, die van Sjaloom is overgestapt naar Querido.
Bij Van Reemst (M&P Boeken) Dribbels eerste paasfeest van Eric Hill, kleine speelvouwleporello's van Dagmar Stam (serienaam Mix-en-Maak), en van Stephen Cartwright vijf kleuterboekjes over dingen Voor het eerst (naar de tandarts, naar een feestje, naar het ziekenhuis e.d.) Let bij La Rivière & Voorhoeve op de ‘kadoboeken’ (kleine gelegenheidsboekjes om cadeau te doen als je je geen buil wil vallen en de ontvanger onmogelijk kan beledigen) van bijvoorbeeld Willem Wilmink (en ook Yvonne Keuls, Ivo Niehe, Dick Walda, Marijke Höweler, Marjan Berk en anderen). Verder Op een onzekere dag... van Beatrijs Nolet (tekeningen komen tot leven) en Twee monsters van David McKee (ze krijgen ruzie), en ook nieuwe deeltjes in de Knutselbeer-serie. Voor kinderen bij Rostrum Kijk! Zo word je groot van Patricia Pearse en Edwina Riddell (klap-de-flap-uit voorlichting) en nieuwe delen in De-wereld-in-zicht.
De Vries-Brouwers, met Infodok de enige Vlaamse uitgeverij die met een eigen kraam aanwezig was, toonde Kleine beer in de herfst van Keizaburo Tejima, prenten met opmerkelijke houtsnedetechniek, vallen meteen op tussen overige prentenboeken. Van Toshi Yoshida het eveneens fraaie Vertrekken; dieren in Afrika, van Michael Ende en Reinhard Michl De naakte neushoorn (driftkop Norbert komt tot inkeer), van Kazutoshi Hieda en Takao Otsuka Zo leven zalmen, van Irmgard Lucht Het bos van maand tot maand, van Michael Charlton Willem (over astma), van Renate Schupp en Marie-José Sacré De gele bloem (die onuitroeibaar blijkt), van Max Bollinger en Jozef Wilkon De berenberg, van Eveline Hasler en Jozef Wilkon De Pipistrellies (circus-vleermuizen-familie op zoek naar vaste verblijfplaats), van Sarah Hayes en Helen Craig De beer en de picknick (lijkt een beetje op de kool, de geit en de wolf), van Marie Wabbes boekje voor peuters over Roosje, van Berlie Doherty en Teresa O'Brien Paddiwak en Koosje (katten) en van Gerda Wagener en Michael Grejniec Billy en Tijger (kat en tijger). Niet bang voor veel prentenboeken, daar bij De Vries-Brouwers.
Westfriesland brengt de hele Joop ter Heul-serie van Cissy van Marxveldt in één boek tegen actieprijs, veel stil geluk van Leni Saris en Nel van der Zee en anderen (waaronder Cissy van Marxveldt, want die kon er ook wat van), nieuwe Annejetherdrukken van Miep Diekmann (want die kan er ook wat van), en daarnaast van André Nuyens Figuren op het behang (prentenboekje over dromen), van Marianne Keser Kado op wielen (een caravan), van Jan Kuiper De seizoenkamers (verjaarsfeest loopt uit de hand) en andere bij aanbieding al verschenen titels. Vergeet ook de herintroductie-actie van de Witte Raven niet, en de grappige Philip-boekjes van Hanne Türk en sprookjesboeken van Lisbeth Zwerger, alles al verschenen, maar toch nog één aankondiging voor juni: Het volk van Manitou van Hans Kresse.
Zie voor Wildeboer Infodok, en verder geen nieuwe titels voor kinderen. Wolters-Noordhoff meldt een herdruk van Ik heb al een boek van Ton Anbeek en Jan Fontijn. Zwijsen sluit de rij (bedankt voor uw aandacht) met opmerkelijk nieuws, namelijk een nieuwe serie documentaire boekjes (non-fictie, informatief, geef het maar een naam). De serie ‘De wereld op zak’ start meteen fors met 12 titels nu, en nog 8 titels in het najaar. Het gaat niet om klakkeloze vertalingen, er is zorg aan de bewerking besteed. De boekjes komen oorspronkelijk uit Frankrijk (Gallimard) en verschijnen eveneens in de Bondsrepubliek (Ravensburg). Voor de Nederlandse reeks is een afzonderlijke redactieraad in het leven geroepen. De eerste 12 titels: Katten jagen 's nachts, Eskimo's leven in sneeuw en ijs, Bang voor de boze wolf?, Naar het Wilde Westen, Achter de muren van het kasteel, Pas op voor lieve beren, De schatten van de farao's, Chocolade groeit aan bomen, Met je mond vol tanden, Plastic maak je van olie, Waarom drinken alle kinderen melk? en Een stad vol dieren (dat laatste deeltje gaat niet over de dierentuin). Een welkome aanvulling op de dunne non-fictie markt.
- Herman Verschuren
| |
Leermiddelen onderwijs eigen taal en cultuur
Op 9 februari vond in de Brabanthallen te Den Bosch, waar gewoonlijk de koehandel te vinden is, de Leermiddelenmanifestatie plaats, georganiseerd door het Platform Leermiddelen. Thema was het onderwijs in eigen taal en cultuur voor kinderen en volwassenen van buitenlandse komaf, veelal afgekort tot OETC. Er was veel belangstelling, ook uit België. Wat je voor zo'n manifestatie natuurlijk mist is een ordelijk overzicht van de aangeboden waren, zoals bijvoorbeeld een manifestatie als Vers voor de Pers kent, al was er wel een brochure waarin de deelnemende instellingen en bedrijven werden beschreven. Maar niet getreurd, snel de kramen langs, in mijn geval proberend te achterhalen wat op dit gebied aan leesmateriaal en werken met vormen van literatuur wordt geboden.
Daarvan lag er wel wat, zowel mooie prentenboeken (bij De Geus, NBLC en Zwijsen) als soms foeilelijke boekjes, maar wel vooral voor jonge kinderen, net als de Turkse Mini-Informatie reeks van De Ruiter, en ook de aardige en goedkope serie Chinese volksverhalen die in het kader van het Chinees Leermiddelen Project zijn uitgegeven, en KookKlup, een ‘niet-alleen-kookboek’ voor kinderen met Turkse, Marokkaanse, Nederlandse, Surinaamse en andere recepten, uitgebracht door Samen Wonen, Samen Leven, dat aansluit bij een door Rotterdamse instellingen ontwikkeld intercultureel onderwijsprogramma over voeding. Voor tieners waren er minder leesboeken te vinden, maar wel uitgaven met een duidelijk educatief stempel, zoals Ik zie ik zie wat jij niet ziet of Leuk of niet, uitgaven van Anne Frank Stichting en NBLC samen, met bijbehorende lesbrieven.
Sommige leermiddelen van dit soort bevatten overigens teksten van een knulligheid waar je niet goed van wordt: een boekje als Hassan in Holland van het Nederlands Centrum Buitenlanders, of de zes verhalenboekjes van het VADO-project, waarvan alleen dat van Thea Doelwijt (Peter en Dido) nog wat zwier heeft.
Bekijken van de aangeboden taalmethodes gaf me de indruk dat het werken met boeken hierin nog niet zo ver is doorgedrongen, met enkele gunstige uitzonderingen. Ik kan me dat wel voorstellen; het is niet eenvoudig om geschikt materiaal te vinden. Maar het is er wel, en naast leesboeken kunnen immers ook heel goed documentaire uitgaven (informatieve lectuur, heet dat in de bibliotheek) gebruikt worden, of liedjes. Het is zoeken naar verwijzingen in die richting. Naast de methodes werden allerlei projectverslagen
| |
| |
aangeboden, soms nogal klungelig vormgegeven. (Dat ligt niet aan budgetten; met weinig geld kun je mooie dingen maken.) Daaronder is wel wat te vinden, maar vaak is dat toch materiaal uit onderwijsvoorrangsgebieden en vaak niet expliciet toegesneden op onderwijs in eigen taal en cultuur. Veel daarvan zit in de OVB-reeks. In een van de brochures uit de OVB-reeks die wel toespitsen op intercultureel onderwijs kwam ik bijvoorbeeld in verband met leesonderwijs alleen de droge vermelding tegen (ietwat overbodig ook, hoop ik) dat geschikte boeken in de bibliotheek te vinden zijn. Maar in die reeks zijn ook andere voorbeelden te vinden, bijvoorbeeld Boekplezier in de buurt Oostermaas, waarin intercultureel onderwijs en buurtwerk wel expliciet in verband met leesbevordering wordt gebracht, zoals ook gebeurt in de handleidingen voor interculturele projecten (met onderwerpen als Wonen en Familie) van de Onderwijsmediatheekdienst van de openbare bibliotheek van Amsterdam. En ik vond bijvoorbeeld het Prentenboekenproject van het Projectbureau OVB in Rotterdam. En er is natuurlijk het prentenboekenproject van het KPC. In de buurt van methodes vond ik het onderwijspakket Gamma, bronnenboek intercultureel onderwijs, van de Landelijke Pedagogische Centra, waarin wel lees- en andere boeken staan vermeld en het een en ander over werken met boeken en andere vormen van literatuur is opgenomen. En, onverwacht, van de Werkgemeenschap Kindercentra in Nederland een brochure Interkultureel ben je de hele dag, waarin eveneens de mogelijkheden van het werken met boeken zijn beschreven, met literatuuropgaven. Nogmaals, het is niet meer dan een indruk, die ik hier geef.
Dat er geen overzicht van de aangeboden waren was, wil nog niet zeggen dat er helemaal geen overzichten bestaan. Misschien overbodig, maar ik noem toch nog even, het Overzicht OVB-brochures, dat bij het Christelijk Pedagogisch Centrum in Hoevelaken te krijgen is, en de IPB fondslijst, die een overzicht biedt van de IPB-brochures en bij het Informatiepunt Basisonderwijs (IPB) van het Algemeen Pedagogisch Studiecentrum in Amsterdam te krijgen is. En op het gebied van de kunstzinnige vorming kan men voor een overzicht van minstens veertig interculturele projecten terecht bij de Projectenbank KV van het LOKV in Utrecht.
- Herman Verschuren
| |
Woudschoten 1988
Op 7 en 8, met een herhaling op 21-22 maart, vonden in het conferentie-oord Woudschoten bij Zeist de jaarlijkse studiedagen van de sectie jeugdbibliotheekwerk van het NBLC plaats. Het onderwerp was vertellen, het motto ‘Vertel het je kinderen?’. Dat vraagteken was meer een rhetorisch gebaar, want het programma was duidelijk opgezet om de deelnemers te overtuigen van het belang en nut van vertellen, en om ze enige praktische tips mee te geven. De organisatoren zijn daar, denk ik, in geslaagd.
Voor de opening van de eerste dag hadden ze emeritus-hoogleraar Maartje Draak gevraagd. Zij is een van de weinige hooggeleerden die veel weet van de geschiedenis van het vertellen, en ze kan daar ook nog boeiend over vertellen, al sprong ze wel van de hak op de tak. Wat ze vertelde was niet nieuw: lees En nu over jeugdliteratuur 1981/5 p. 167-171.
Wel nieuw was dat ze, naar eigen zeggen meer dan vroeger, zeker wist dat we niets weten over de oorsprong van de nu bekende overgeleverde verhalen. Een dergelijke twijfel is welkom waar in sommige sprookjeskringen nog tamelijk mistige theorieën over bronnen worden gehuldigd. Na een mooi intermezzo, een verhaal verteld door Paula de Haas, kwam op 7 maart Willem de Blécourt, en dat was geen succes, zodat op 21 maart Ellis Mensinga werd ingeschakeld, een medewerkster van het museum Museon in Den Haag. Die liet zien welke middelen men in Rajasthan, een Indiase staat, bij het verhalen vertellen gebruikt: onder meer vertelkastjes (tevens altaar en kassa), poppen en verteldoeken. Die dingen had ze meegenomen, en dat was leuk: een glimp van een rijke cultuur.
's Middags kon men intekenen op vertelwinkels (vertelshops), zijnde bijeenkomsten waarop iets verteld werd over de vertel- en verhaalcultuur van diverse streken waarvan in Nederland veel mensen vandaan komen: Marokko, Turkije, China, Suriname en de Antillen, Indonesië en (geen streek in die zin) het jodendom. Van die zes kon je er drie uitkiezen en bijwonen. De opzet verschilde nogal van shop tot shop, maar aan het doel, een kennismaking met genoemde cultuur, voldeden ze allemaal. 's Avonds weer een verteller voor de volle zaal, en een vakman: Otto Sterman. Hij vertelde niet alleen verhalen en droeg gedichten voor, maar toonde ook hoe verschillende omstandigheden in verschillende godsdiensten, hoewel hoofdzakelijk het christendom, verschillende voordrachtstijlen met zich meebrachten. Ouderwetse ambachtelijkheid, met een strenge scheiding tussen ernst en humor.
De volgende dag opende Jos van Hest, freelance auteur, verteller en nog meer, met een lezing over het belang en het hoe van vertellen die klonk als een klok. Die lezing is binnenkort als artikel in Leesgoed te vinden; echter zonder het verhaal van het vrouwtje Maraboe, waarmee hij begon. Voorlopig is daarvan namelijk nergens een gedrukte versie te vinden, en het is buitengewoon moeilijk van een voorgedragen versie een gedrukte versie te maken, en bovendien boeiend om eens na te gaan hoe zich, dank zij dit soort dagen, zo'n verhaal zonder gedrukte bron toch zo'n verhaal kan verspreiden. Alle Woudschotengangers moeten het nu in principe kunnen.
Vervolgens kon men weer intekenen op vertelshops: vier van die shops, waarvan men er drie kon meemaken. Jos Walta, dramadocent bij een onderwijsadviesdienst en verteller, vertelde hoe hij rekening hield met zijn publiek en zijn eigen mogelijkheden, en liet daarvan ook iets zien. Mehmet Gür voerde een poppenspel op, waarbij de traditionele Turkse poppenspelhelden Karagöz en Hacivat op een Nederlandse markt geplaatst werden: hoe vertellen met poppen was het doel, en dat werd dus ruimschoots gehaald. Elly Cuhfus en Gertruud Kemna, respectievelijk medewerker van een muziekschool en een bibliotheek, toonden hoe zij muziekinstrumenten gebruikten in een vertelsessie met hele jonge kinderen. Ze hadden de muziekinstrumenten meegebracht, en zetten de deelnemers dus onvervaard aan het werk, en toonden daarbij ook met welke eenvoudige middelen bruikbare instrumenten te maken zijn, en welke bestaande instrumenten makkelijk te gebruiken zijn. Op 8 maart bestond de vierde vertelshop uit videobanden over vertellen, met verhalen verteld door Jenny Ingham, en op 22 maart (de dag die ik meemaakte) storytelling for young adults, door de Amerikaanse bibliothecaresse en verteller Cathryn Wellner. Ook zij vertelde mooie verhalen.
's Middags presenteerden diverse groepen bibliotheekmedewerkers hun voor deze studiedagen voorbereide kunsten. Wat mij betreft stal Jan de Kort met zijn ezelskop de show, ook door de vele praktische tips voor het vertellen aan peuters die hij verstrekte, maar ook de andere groepen toonden dat bibliothecarissen tot veel meer dan boeken uitlenen in staat zijn.
De vraag is nu wat er gebeurt met de vele mooie verhalen en praktische tips die tijdens deze studiedagen geboden werden. Duidelijk is wat mij betreft dat het niet moet blijven bij de publikatie van de lezing van Jos van Hest. Ik kan op dit moment niet meer mededelen dan dat er zeker het een en ander door het NBLC gepubliceerd zal worden, maar dat nog overlegd wordt in welke vorm. Zodra er nieuws is, valt dat in Leesgoed te lezen.
- Herman Verschuren
| |
Poëziefestival
Op zondag 24 januari vond in Grand Café Berlage, Eindhoven, een klein model poëziefestival plaats, georganiseerd door de kinderboekwinkel De Boekenberg en Grand Café Berlage, beide gelegen aan de Kleine Berg (dat verklaart veel van hun namen). Het programma bestond uit muziek en voordrachten. De voordrachten waren van de dichters Frank Eerhart, Remco Ekkers, Ted van Lieshout, Lidy Peters en Bas Rompa, en van kinderen, en allen droegen ze hun eigen gedichten voor, afgewisseld door muziek van zowel een prettig gestoorde, mooie fanfare als een kinderkoor dat net als Kinderen voor Kinderen klonk, maar dan zonder Gooise brouw-r en met zachte g. Medeorganisator Jos Walta (schooladviseur, dramadocent) presenteerde, zo nu en dan geregisseerd onverwacht onderbroken door Jet Boeke. 's Avonds was ik er niet meer bij, maar bij het menu à la carte (Grand Café Berlage is een eetcafé) werden
| |
| |
gedichten à la carte beloofd, en er werd daarna nog eens poëzie bij de muziek beloofd. Er konden bovendien boeken gekocht worden (uitsluitend dichtbundels) en posters van de Stichting Plint. De Boekenberg had bovendien gezorgd voor simpel uitgevoerde boekenlijstjes, waarop dichtbundels stonden vermeld, kort geannoteerd.
De voorbereiding was begonnen met het aanschrijven van alle basisscholen in de buurt: of men bereid was mee te doen, of kinderen bereid waren al dan niet in groepsverband hun dichtader te alten vloeien. De beste dichters onder hen zouden hun gedichten mogen voordragen. Het lukte. Niet alle scholen deden mee, maar de scholen die meededen, deden dat enthousiast. Omroep Brabant gaf er aandacht aan, zodat sommige van de verse dichters hun debuut voor de radio maakten. De Boekenberg had de beste gedichten gebundeld in een brochure.
Het café bleek een goede plek voor zo'n manifestatie. Niet te officieel, met cafégeroezemoes op de achtergrond en een klein podiumpje op de voorgrond, en iets te weinig plaats zodat het al gauw heel vol leek en met heen en weer lopende kinderen spoedig een vrolijke chaos werd. De grote dichters kregen niet meer of minder aandacht dan de kleine, en het was duidelijk een opgave voor ze om uit hun op oudere kinderen afgestemde werk en keuze te maken voor hun uit volwassenen en basisschoolkinderen bestaande publiek. Ze kozen veelal de lichtere gedichten, herinneringen, gevoelens of dagelijke gebeurtenissen in min of meer poëtische bewoordingen. De gedichten van de kinderen hadden soms wel erg veel weg van gerijmel, soms iets van Annie M.G. Schmidtachtige verzen. De afwisseling van grote en kleine dichters werkte zeer relativerend: iedereen telde mee, en het was aan het publiek om, ieder voor zich, te beslissen wie de mooiste gedichten maakte. Een ontspannen middagje, en wat wordt poëzie toch leuk als dat deftige er af is.
- Herman Verschuren
| |
De Lezende Harlekijn
Op vrijdag 4 februari 1988 werd in de Gemeentebibliotheek van Rotterdam door Heleen Flier het beeldje ‘De Lezende Harlekijn’ overhandigd aan de heer P.J.Th. Schoots, directeur van de bibliotheek.
Het beeldje werd begin jaren zestig in opdracht van de Rotterdamse Schoolcommissie voor het Jeugdboek gemaakt door Robert de Hartogh. De uitbeelding moest liggen in de sfeer van de lezer, de fantasie, het boek en de kinderen. Het beeldje was bedoeld als een soort wisselprijs voor de klas waarin de beste voorlezer of voorlezeres van dat jaar zat. De voorleeswedstrijden werde georganiseerd in het kader van de kinderboekenweek. Het mocht een jaar in de klas staan en in de volgende kinderboekenweek werd het, voorzien van een naamplaatje, aan een andere klas gegeven.
Toen de voorleeswedstrijden ophielden, is het een aantal jaren gegeven aan een door de kinderjury uitverkoren auteur. Zo kregen bijvoorbeeld Jaap ter Haar, Els Pelgrom en Jan Terlouw het beeldje een jaar in hun bezit.
Nadat de kinderjury in Rotterdam ophield te bestaan, werd het beeldje gegeven aan mensen die zich op een of andere wijze verdienstelijk hadden gemaakt voor het jeugdboek. De laatste die het beeldje kreeg was Heleen Flier bij haar afscheid als hoofd van de centrale jeugdbibliotheek.
Nu, na vier jaar, heeft zij besloten het beeldje te schenken aan de centrale jeugdbibliotheek, waar het een vaste plaats krijgt op het Informatiecentrum Jeugdlectuur. En hiermee is een stukje geschiedenis afgesloten.
- Netty Villerius
| |
Uitreiking van de Jan Campert prijzen
In december werden in het oude, statige stadhuis van Den Haag de prijzen van de Jan Campert Stichting uitgedeeld. Dat ging geheel naar oud gebruik met een toespraak van de burgemeester, met muziekjes, met voorlezen van de juryrapporten en met dankwoorden van de gehuldigden, in de oude raadszaal. Er werden dit keer aan twee auteurs voor kinderen prijzen uitgereikt: aan Annie M.G. Schmidt de Constantijn Huygensprijs, aan Peter van Gestel de Nienke van Hichtumprijs. De andere prijzen: de Jan Campertprijs ging naar Ton van Deel voor zijn bundel Achter de waterval, de F. Bordewijkprijs voor verhalend proza was voor Frans Kellendonk voor zijn roman Mystiek lichaam, en de G.H. 's-Gravesandeprijs voor bijzondere literaire verdiensten voor mevrouw J.A. Roelfsema-Tenge ‘voor haar belangeloze inzet voor het Multatulimuseum’. Hieronder de volledige juryrapporten van twee van deze prijzen. Eerst die van Constantijn Huygensprijs.
‘Het oeuvre van Annie M.G. Schmidt is buitengewoon omvangrijk en buitengewoon gevarieerd. Naar de omvang kan men bijna van een aantal oeuvres spreken: haar verzamelde kinderversjes vormen een monumentale bundel, evenals haar gedichten en liedjes voor volwassenen; haar kinderverhalen en sprookjes vullen een hele boekenplank. En dan schreef zij ook nog musicals, radio- en televisiestrips, een blijspel, columns (toen nog “cursiefjes” genoemd). Kortom, haar werk is een prachtig object voor bezigheden die zij haat: catalogiseren, classificeren, rubriceren.
Het werk van Annie M.G. Schmidt laat zich echter moeilijk in hokjes stoppen. Ook de eenvoudigste indeling, die tussen het werk voor kinderen en dat voor volwassenen, geeft al problemen, omdat er geen onderscheid is in toon en nauwelijks in thematiek. Al haar kinderboeken zijn voor lezers van 5 tot 95 jaar en het werk voor volwassenen heeft dezelfde onbevangen kijk op de wereld als de kinderboeken.
Annie M.G. Schmidt: Constantijn Huygensprijs.
Het duidelijkst blijkt dit misschien bij Het schaap Veronica, aanvankelijk ingedeeld als kinderboek, maar ten slotte gebundeld bij de poëzie voor volwassenen.
Het schaap Veronica zelf is leeftijdloos, maar in zijn dartelheid lijkt het toch het meest op een kind dat is overgeplaatst naar de wereld van de volwassenen, waar het zich verbaast over dingen die voor de dames Groen en de dominee vanzelf spreken.
Die houding vinden we in alles wat Annie Schmidt voor volwassenen schreef. Zij ontvouwt geen theorie of een indeling van de werkelijkheid en wijst ons nooit de weg. En gelukkig maar, “want om ons heen zijn mensen zat die altijd weten hoe of wat”.
Net als het schaap Veronica beperkt zij zich tot ironische waarnemingen of nuchtere constateringen. De stijl die daarbij hoort, is van een schijnbaar alledaags eenvoud en helderheid. Grote woorden kunnen bij Annie Schmidt alleen tussen aanhalingstekens bestaan. in haar debuut wordt de regel van Kools “Ik ben een God in het diepst van mijn gedachten” dan ook onmiddellijk gevolgd door de constatering “maar in de bibliotheek een volontair”. Een oeuvre dat zo begint, kan vrolijke parodieën opleveren of scherpe satire, maar de kans op een opzettelijk literaire toon is voorgoed verkeken.
Deze zelfde houding maakt ook haar kinderboeken uniek. Juist in de kinderliteratuur wemelt het immers van de weters die de wereld aan kinderen verklaren en van de lieve tantes die een roze kinderwereld scheppen. De kinderboeken van Annie Schmidt zijn echt “en nergens gelogen”, maar zij spelen in de betoverde wereld die zich bevindt vóór het land waar grote mensen wonen. In die wereld heeft ieder woord nog betekenis en hebben de namen nog een magische klank: Joris Pudoris
| |
| |
Pudittelman of Katoenka, Baboenka en Hinkelebeen. We ontmoeten er interessante persoonlijkheden, zoals de dame die liever een kat wil zijn, we rebelleren tegen de regels die door volwassenen zijn bedacht en houden ons bezig met dingen die werkelijk van belang zijn, zoals een losse tand. De verhalen van Jip en Janneke beperken zich geheel tot dergelijke existentiële zaken, die consequent worden bekeken door de ogen van een kleuter. Juist doordat ieder volwassen commentaar ontbreekt en nergens de weg wordt gewezen, blijven deze verhalen ook aantrekkelijk voor de volwassene die ze eindeloos moet voorlezen.
Nog sterker geldt dit voor het werk voor iets oudere kinderen, zoals Pluk van de Petteflet en Otje. Hierin zijn zowel de betovering als de verwijzingen naar de wereld buiten het verhaal toegenomen. De verhalen kunnen daardoor op verschillende niveau's worden gelezen. Maar de verwijzingen naar de realiteit zijn zo terloops, dat ze de betovering niet verstoren. Kees Fens heeft er al op gewezen dat de compositie van deze boeken - en bijvoorbeeld ook van Minoes - van een zeldzaam vakmanschap getuigt. Hetzelfde vakmanschap blijkt in het hele oeuvre van Annie Schmidt uit de hantering van de taal. Zij schrijft “in een zo levend Nederlands dat de lezer nauwelijks door heeft, hoe knap het is, hoe fantasierijk, hoe superieur gewoon”. Door dit vakmanschap heeft zij de schuttinkjes tussen het kinderboek en de literatuur, het liedje en de poëzie-meteen-hoofdletter, omvergehaald. Om die reden verdient zij ten volle de Constantijn Huygensprijs 1987.
Ziezo!’
En het juryrapport van de Nienke van Hichtumprijs:
Peter van Gestel: Nienke van Hichtumprijs.
‘“Te oud voor de jeugd, te jong voor de volwassenheid, o zachte zaligheid der puberteit, waar zijn uw schone en kwade dagen gebleven?”, zegt een oude heer op een gegeven ogenblik tegen Ko Kruier, wanneer deze weer eens in een moeilijke situatie verzeild is geraakt. Dit plechtstatige citaat - het is dan ook een uitspraak van een wat oudere heer - geeft exact de sfeer en inhoud aan van het jeugdboek Ko Kruier en zijn stadsgenoten. Ko Kruier is een wat onhandige en verlegen puber, die meer denkt dat doet. Voor een jeugdboek, waarin het immers veelal om - spannende - gebeurtenissen gaat, mag dat ongebruikelijk lijken, Peter van Gestel slaagt erin dit bezwaar - maar is het wel een echt bezwaar? - volledig weg te nemen. het zijn juist de overwegingen en gedachten van Ko Kruier, vaak een aanleiding van zijn bizarre verliefdheden, die de verhaaltjes - oorspronkelijk op de jeugdpagina “Goochem” van Het Parool verschenen - literair zo de moeite waard maken. Niet ten onrecht zijn ze in de kritiek met de Kronkels van Carmiggelt vergeleken. Dat Peter van Straaten voor de schitterende illustraties tekende mag dan ook nauwelijks verwondering wekken. Ko Kruier en zijn stadsgenoten is geen simpel entertainment. Door hun ironische, reflexieve karakter vormen de verhaaltjes voor kinderen misschien niet altijd even gemakkelijke lectuur. Ironie is immers een vorm van humor die ervan uitgaat dat de lezer even veel moeite wil doen als de schrijver, dat hij zich bereid toont onder de oppervlakte van het verhaal te kijken om zo te ontdekken wat er niet gezegd wordt.
Van Gestel ziet zijn jeugdboek kennelijk niet - zoals zo vaak - als een middel om pedagogische lessen te geven. Hij vertelt de jeugdige lezer niet wat hij moet denken, maar veeleer wat hij zou kunnen denken.
In Ko Kruier en zijn stadsgenoten is het Van Gestel gelukt de treurigheid van de puber, met zijn onzekerheid en eeuwigdurende twijfels aan zichzelf, literair gestalte te geven. Ko Kruier heeft alles in zich om tot een klassieke puber - à la Kees de Jongen - uit te groeien.
Deze kwaliteiten brachten de jury er toe dit boek van Peter van Gestel de Nienke van Hichtumprijs 1987 toe te kennen.’
De avond werd met de gebruikelijke, zeer Haagse borrel afgesloten.
- Herman Verschuren
| |
Nieuwe tienerprogramma's op BRT-tv
Er klonk in Vlaanderen al lang gemopper over het feit dat er bij de BRT blijkbaar te weinig interesse was voor een echt jeugdjournaal, zoals in Nederland of Engeland. Maar daar kwam eind vorig jaar toch een beetje verandering in. Op woensdagavond, 7 oktober 1987, ging de eerste aflevering van een ‘tienernieuwsachtig’ programma - nog geen echt jeugdjournaal - in de ether. Kilimandjaro: elke woensdagavond, van 18.35 tot 19 uur. Het magazine mikt op jongeren van 12 tot 15 jaar. Zelfs tienjarigen kunnen best mee, en doen dat blijkbaar ook in realiteit. Kilimandjaro brengt in de eerste plaats actualiteit die jongeren rechtstreeks aanspreekt, in een aantal vaste rubrieken. Zo zijn er in de eerste plaats reportages over wat tieners zoal doen her en der op Vlaamse bodem: de zoveelste verjaardag van de scouts, een zelfgemaakt voertuig, een scholierenbetoging tegen de opheffing van een veel gebruikte verbinding tussen de linker- en rechteroever van de Schelde, enzomeer. Vaak, maar niet altijd wordt er ingespeeld op een actueel gebeuren, zoals de recente 11.11.11.- campagne, de uitgave van een Van Dale voor de jeugd of de Vlaamse Zwemweek. Politiek nieuws, het harde, dagelijkse nieuws uit het volwassenenjournaal komt slechts sporadisch aan bod, en dan nog slechts in die mate dat jongeren er sterk mee ‘bezig’ zijn: daadwerkelijk actief of in gedachten erbij betrokken, zoals respectievelijk de al eerder genoemde 11.11.11.-actie voor de derde wereld of de recente stappen naar een ontwapeningspolitiek, met de voorbereiding van een topontmoeting tussen Reagan en Gorbatsjov. Deze items zijn echter vrij schaars vertegenwoordigd. Ze vormen geen vast onderdeel van het programma, terwijl dat in het NOS-Jeugdjournaal juist wel het geval is, naast de meer kindgerichte nieuwtjes.
Na, maar ook gewoon tussendoor, de reportages en het studiogesprek volgen tips voor nieuwe films - op de televisie of in de bioscoopzalen - of voor nieuwe strips en videocassettes. Helemaal aan het einde volgt de bekendmaking van de winnaar van een wekelijkse fotowedstrijd, die meestal een fototoestel krijgt, en als hekkesluiter geeft de presentator in de studio een kort overzichtje van ingekomen brieven.
De reportages worden verzorgd door een viertal reporters, waarvan Pat Donnez misschien de meest bekende is (van zijn radioprogramma Imago voor oudere tieners vanaf plusminus veertien). Deze reportages zijn swingend, grappig en toch nergens gekunsteld of hysterisch vrolijk. Het camerawerk biedt ook genoeg afwisseling. De vrouwelijke presentator Mariet Vandenbos, die al twee seizoenen in Zeppelin meedraaide, maakt in dit programma een steeds rustigere indruk. Ze vangt de jonge gasten vlot op en vult probleemloos de eventuele gaatjes in het gesprek.
Dit is geen onaardig produkt, helemaal voor en goeddeels ook door jongeren gemaakt, zonder flauwekul of een betuttelend ondertoontje, lekker actueel en duidelijk herkenbaar.
Maar waar blijft dat Vlaamse jeugdjournaal toch?
In een voorafgaand gesprekje, tijdens de rustige zomermaanden, vertelde Bruno Raes wat meer over zijn plannen voor een apart journaal.
‘In Zeppelin (een ander programma van dezelfde producer voor een ietsje jonger publiek, AD) bestaat een actualiteitenrubriek, waarin telkens een item uit het “grotemensennieuws” naar de kinderen toe vertaald en wat meer uitgediept wordt Kilimandjaro beschikt niet over zo'n rubriek. Ten eerste omdat vele tieners het gewone journaal al kunnen volgen, en vaak zelfs met iets actueels bezig zijn, bijvoorbeeld de derde wereld of het leefmilieu. Ten tweede omdat ik zou willen werken aan een echt jeugdjournaal, dagelijks uitgezonden, en gemaakt in nauwe samenwerking met de nieuwdienst. Dit zou een apart, makkelijk verstaanbaar journaal moeten worden, dat eigenlijk door het hele gezin, en ook door oudere mensen, gevolgd kan worden. Zoiets werd in Nederland onlangs opgestart. Mis- | |
| |
schien lukt ons dat tegen einde '88, begin '89. Het is wel de bedoeling dat een dergelijk journaal naast Kilimandjaro komt te staan, dus niet in de plaats van. Panorama heeft het ook overleefd toen, lang geleden, van een wekelijks naar een dagelijks journaal voor volwassenen overgestapt werd.’
Als alles goed ging, kregen de televisiekijkers vanaf zaterdag 16 januari '88 een gloednieuw en uniek jeugdprogramma op de BRT te zien. Zelfs in het buitenland zou er geen gelijkwaardig programma bestaan. Klim Op: een cultureel, en naar eigen zeggen trendgevoelig magazine voor tieners tussen 12 en 16 jaar oud. Het is de bedoeling, zo vertelden producer Tania Humblet en cultureel bestuurssecretaris Lieven Dufour, om in dit programma cultuur in de brede betekenis van het woord aan bod te laten komen: ook leefgewoonten, mode, gadgets, cosmetica en dergelijke krijgen een plaatsje naast de meer klassieke genres zoals theater, dans, film en video, muziek, boeken en strips. De jongerencultuur - en het is duidelijk dat dus zowel de grote als de kleine c's van cultuur kriskras door elkaar gegooid zullen worden - mag ook niet in die zin in een apart hoekje gestopt worden dat de leeftijdsaanduidingen als gesloten grenzen gelden.
Er wordt voor zover mogelijk gerefereerd naar wat er voor volwassenen bestaat, maar wat ook voor jongeren interessant kan zijn, zoals een film als Crocodile Dundee, om maar iets te noemen. Klim Op (tweewekelijks zaterdagavond, 18.00-19.00, met een herhaling op woensdagmiddag, 15.10 tot 16.10) is een studioprogramma. Geen reportages zoals in Kilimandjaro, maar gesprekken met gasten en met het publiek in de studio. Dat publiek bestaat uiteraard bijna uitsluitend uit jongeren zelf. En de gasten, volwassenen of nog-net-niet, moeten wat te maken hebben met één van de onderwerpen. Het gaat dan om een jeugdige poëet, een jonge kapper-in-spe, enzomeer. Omdat het produktieteam, dat behalve de hierboven al vernoemde producer en cultuurmedewerker uit een tiental vrijwilligers bestaat, er geen saaie talk-show wil van maken moet er heel veel demonstratiemateriaal in de studio gepresenteerd kunnen worden. Er wordt gedacht aan filmfragmenten, live-optredens van een muziekgroepje, de opvoering van een recent theaterstukje of een dansscène,... de zogenaamde performing arts - maar ook aan een voor-en-na show omtrent make-up en dies al meer.
Idealiter worden de verschillende genres thematisch en liefst aansluitend op de actualiteit doorgelicht. Zo kwamen bijvoorbeeld rond St. Valentijn allemaal titels van jeugdboeken over verliefdheid aan bod, maar net zo goed kan er wat verteld en getoond over verschillende lipsticks.
De verschillende items mogen telkens niet meer dan zo'n vier minuten duren om het flitsend en boeiend te houden. (Het ruikt allemaal zo'n beetje naar de razend populaire stijl van ene Bart Peeters, maar het is natuurlijk zaak om de aandacht van het publiek vast te houden.) En zowel de aanpak van de presentators, een van elke sexe, als het ontwerp van de studio moeten er borg voor staan dat er een vlotte wisselwerking ontstaat tussen de gasten en het publiek. Er kan bovendien op een creatieve, televisionele manier rond een onderwerp gewerkt worden: jongeren mogen in sommige gevallen zelf aan de slag, en ze krijgen daar letterlijk de ruimte voor.
Om de spanning er helemaal in te houden wordt er elke keer een spelwedstrijd ingelast, waarmee mooie prijzen te winnen zijn. De eerste uitzendingen gaan over onder meer percussie, de Vespacultuur, een theaterstuk (Adrian Mole, Escapade of Pinokkio), het moderner maken van je eentonige schooluniform, enkele haarprodukten (gel, haarlak,...), de uitreiking van de zilveren CJP (Cultureel Jongeren Paspoort), boeken over verliefdheid, lipstick, de Jeugdboekenweek in Vlaanderen, carnaval,...
Niet in elke uitzending wordt een plaatsje geruimd voor jeugdboeken - er bestaat bij één van de presentators trouwens enige terughoudendheid voor dit in zijn ogen wat zware, weinig visueel bewerkbare genre - maar het is alvast een goed begin. Bij het programma hoort ook een blaadje, waarin meer uitleg, namen, titels, adressen en andere nuttige informatie verstrekt worden.
- Annelies Devos
| |
Jiri Trnka
In de zijlijn van de Biennale van Illustraties te Bratislava (zie Leesgoed 1988/1) was een grote overzichtstentoonstelling over leven en werk van Jiri Trnka in de Nationale Galerie in Bratislava georganiseerd. Die heb ik bezocht.
Trnka werd geboren in 1912 in Plzen en overleed in Praag in 1969. Hij is een nationaal en internationaal erkende veelzijdig begaafde kunstenaar van Tsjechoslowakije. De tentoonstelling gaf een goed beeld van deze veelzijdigheid. Vanaf de 6e klas van de lagere school hield hij zich bezig met het marionettentheater, hiertoe geïnspireerd door zijn tekenleraar die ook de leider van een marionettentheater was. In vitrines stonden honderden marionetten die hij gebruikte bij zijn theateroptredens en zijn animatiefilms. De poppen hadden meestal een onzekere uitdrukking op hun gezicht. Trnka deed dit opzettelijk. Een verandering in de houding van het hoofd van de pop en variatie in het gebruik van het licht, wisten dan aan de poppen alle mogelijke gemoedsaandoeningen te ontlokken.
Variërend van een glimlach tot wanhoop of dromerigheid. Zo kan de toeschouwer de indruk krijgen dat de marionet veel meer verbergt, dan men aan zijn houten buitenland zou kunnen vermoeden. In zijn houten borst zouden wel eens vele gevoelens, gedachten en vaardigheden kunnen zetten. De laatste animatiefilm van Trnka, De Hand, is in Nederland nog wel eens te zien. Deze gaat over ledepoppen en een levende hand. Het is een symbolisch verhaal over macht en onderdrukking. Op de tentoonstelling hingen ook olieverfportretten en landschapsschilderijen uit zijn beginperiode. Ze deden denken aan schilderijen van de Haagse school en van de Amsterdamse joffers, maar minder goed, wat modderige. Bijzonder veel kwaliteit hadden de honderden illustraties bij bv. sprookjes van Hauff, Grimm en Andersen. Er hingen ook kostuum- en decorontwerpen en tekeningen voor tekenfilms. Bij deze tentoonstelling liep het werkelijk storm van de bezoekers. Na het zien van deze tentoonstelling zou ik willen concluderen: bezielde poppen, films en illustraties door een gedreven man, die zich zijn hele leven te pletter moet hebben gewerkt. Hij staat nog steeds aan de top. Veel ‘leuks’ en ‘redelijks’ van nu is bij hem vergeleken overbodig!
- Francien Braaksma
| |
Dusan Kállay
Dusan Kállay is in 1948 geboren en studeerde van 1966 tot 1972 aan de hogeschool voor beeldende kunsten in Bratislava op de afdeling voor vrije grafiek en boekillustratie en op de afdeling voor figuur- en landschapsschilderen. Hij houdt zich bezig met vrije grafiek, boekillustraties en schilderen. Hij ontwerpt ex-libris en postzegels en maakt tekenfilms. Hij woont met zijn vrouw, Kamila Stanolova die zelf ook illustreert in Bratislava.
In 1983 won Dusan Kállay de Grote Prijs van de Biennale in Bratislava in 1975 en 1977 de gouden Appel. Drie keer de prijs voor het mooiste boek van Tsjechoslowakije en een keer de prijs voor de mooiste postzegel. De prijzenlijst wordt ellenlang; ik telde er van 1972-1983 29.
‘Bontekoe’ dacht ik, toen ik de naam Padde bij de afbeelding van een jongen en de naam Horne bij de tekening van een stad aan zee zag staan. Dit was te zien op een ingelijst ontwerp voor een boekomslag van Dusan Kállay op een overzichtstentoonstelling van zijn werk in 1983 in Bratislava. Het was een prachtige tekening, maar er deugde het een en ander niet aan. De afgebeelde roeibootjes leken niet op Hollandse, maar wel op Weense en Praagse roeiboten. Heel plat en recht van voren en van achteren.
Dusan Kállay en bezoekster.
Horne zag er ook niet uit zoals ik Hoorn ken van oude afbeeldingen niet alle huizen hebben daar trapgevels. Op de Bien- | |
| |
nale van dit jaar stond ik ineens vlak vóór hem: vroeg toen of ik een gesprek met hem maakt hebben, deelde hem de bovengenoemde mankementen mee (Kállay maakte in 1975 illustraties bij De Scheepsjongen van Bontekoe door Johan Fabricius) en beloofde hem een exemplaar van het boek met de illustraties van Fabricius. Ik kon wel komen, maar er kwamen nog twee dames uit Cyprus en of ik dat bezwaarlijk vond. Dat vond ik niet bezwaarlijk en ik vroeg of mijn collega ook mee mocht om foto's te maken. Uiteindelijk bleken daar op de bewuste avond 9 mensen op bezoek te komen, waaronder nog een tweede collega.
De meest geëerde illustrator van Tsjechoslowakije woont in een flatje, drie hoog. Hij en zijn vrouw Kamila Stanolova hebben elk een klein atelier, de woonkamer is tevens slaapkamer. Verfpotten en andere schildersattributen staan in ingenieuze rekjes tot de zolder en in de wc opgestapeld. De huiskamer is versierd met illustraties door Kamila gemaakt, bij het Finse epos Kalevala. Op de gang staan en hangen schilderijen van Dusan. Hij laat ontwerpen voor nieuwe boeken zien. Bij Otto Maier Verlag komen twee boeken, leporello's, van hem uit. Het ene gaat heten Der Zaubertopf und der Zauberkugel, op het andere komen afbeeldingen van spreekwoorden.
Dan is er nog een maquette van illustraties bij een lied, hier zijn wat moeilijkheden omdat de illustraties niet genoeg doorlopen. Ze zijn aanvankelijk gemaakt als losse illustraties en dat moet van de uitgever in een leporello ondergebracht werden. De Nederlandse uitgave van een boek van Kállay, met tekst van Mischa Damjan, De vier jaargetijden, is dit jaar in Nederland niet bekroond, omdat het boek zo slecht vormgegeven was. Nu kon ik de oorspronkelijke Duitse uitgave zien, Dezember und seine Freunde, waar de vaste typograaf van Kállay aan mee had gewerkt. Dit boek kwam op de tentoonstelling van best verzorgde boeken in West-Duitsland. Het stond zelfs op de nominatie voor de Deutsche Jugendliteraturpreis. Het zag er inderdaad veel beter uit dan de Nederlandse uitgave.
Het bezoek aan het atelier van Kállay was voor de aanwezigen nogal emotionerend. Zoveel prachtige dingen in zo'n kleine ruimte! Met drie mensen erin was het kamertje eigenlijk al vol. En dan liggen en staan daar werkelijk duizenden wonderschone grote en kleine etsen en schilderijen. De schilderijen kende ik al van de tentoonstelling en als illustraties bij Alice in Wonderland. Deze uitgave is al in West-Duitsland en Frankrijk verschenen. Het zijn illustraties die in niets op eerder gepubliceerde plaatjes bij Alice lijken. Ze zijn onheilspellend en veelkleurig en hoewel niet abstract, zijn het sfeer composities bij het verhaal dat door deze illustraties ineens volslagen andere accenten krijgt. Op mijn vraag of hij wel eens met kinderen over zijn werk praatte antwoordde hij dat hij dat niet nodig vond.
Hij richtte zich altijd op het kind dat hij zelf was geweest en hopelijk nog was en dat moest maar genoeg zijn. Een eventuele tentoonstelling van zijn werk in het buitenland kan alleen geregeld worden via Slovart, het staatsbureau voor de kunst. Het probleem hierbij is dat Slovart dan vindt dat alles te koop moet zijn en Dusan Kállay verkoopt zijn werk liever niet. In Bratislava en ook in Praag waren bijna geen boeken door Kállay en zijn vrouw geïllustreerd te vinden. Met veel gezoek en geploeter kwam er wel eens een plaatje van achter de toonbank te voorschijn. Boeken worden er meestal niet herdrukt en evenmin wordt er op gelet of een boek goed loopt. Zelfs bij de winkel van de uitgeverij, waar de meeste boeken van Kállay gepubliceerd worden, Mlade Leta, was maar één exemplaar van een titel te vinden. En De scheepsjongens van Bontekoe met illustraties van Fabricius, daar ben ik nog naar op zoek. Evenals naar afbeeldingen van roeibootjes en van Hoorn, gezien vanaf de Zuiderzee, uit de tijd van Bontekoe. Goed diepdrukpapier en de allerfijnste penselen zijn in Tsjechoslowakije niet te krijgen. Wie dit hem toestuurt kan in ruil daarvoor meestal wel een ets van hem of zijn vrouw krijgen.
[Om privacyredenen is dit tekstgedeelte niet zichtbaar.]
- Francien Braaksma
Deze en volgende tekening van Dusan Kállay uit V rísi víl s skriatkov (Mladé Letá, 1987).
| |
Kveta Pacovská
Rondom de Biennale voor illustraties in Bratislava in september/oktober van vorig jaar (zie Leesgoed 1988/1) waren er allerlei tentoonstellingen over illustratoren.
Eén tentoonstelling was gewijd aan het werk van Kveta Pacovská en bevatte vooral veel andere dingen naast de kinderboekillustraties. Het opvallendste aan haar werk is dat het nergens mee te vergelijken valt. In het Westduitse tijdschrift Menschen(s)kinder, een tijdschrift, gemaakt door kinderen, schrijft de zestienjarige Christoph Mecke over het zojuist in het Duits verschenen Repelsteeltje vertelt, met tekst en illustraties van Kveta Pacovská: ‘Uit Tsjechoslowakije komt een ongewoon boek (het staat op de lijst bij de Duitse Jeugdliteratuurprijs van dit jaar). Hier worden vier sprookjes van Grimm op een nogal ongewone wijze weergegeven. Maar veel interessanter dan de verhalen zijn de plaatjes.
Ze hebben niets meer te maken met onze ideeën over hoe illustraties eigenlijk zouden moeten zijn. Het boek is een feest voor het oog, dat niet alleen volslagen niet-westers is, maar ook heel bijzonder met het voornaamste lezerspubliek omgaat: kinderen bedoel ik.’ Kveta Pacovská is in 1928 in Praag geboren. Ze ontving voor haar werk talrijke onderscheidingen, waaronder in 1983 de Grote Prijs en in 1984 de Gouden Appel, beide van de Biennale in Bratislava. Op de tentoonstelling overheerst de kleur rood. Er staan allerlei speeldingetjes van wit papier, boeken en boekjes van blik of met een blikken omslag, maar het rood wat zij gebruikt, het rood van de Russische vlag, eist nadrukkelijk alle aandacht op. Ze werkt veel met geheel witte vouwsels, wit met grijze of rode potloodtekeningetjes. IJzerdraad en papier zijn bij haar regelmatig voorkomende combinaties.
Vitrines spiegelen in andere vitrines. Op de onderkant van een stoel in een vitrine staat een tekening die alleen op de spiegelende bodem te zien is. Hetzelfde met een tekening die omgekeerd op een glasplaat is gelegd. Op de schilderijen komen nogal eens opgeblazen figuurtjes en alfabetten voor. Ze doet veel met letters en cijfers. Dit ook in de boekillustraties, waar de illustraties en de typografie van de tekst een eenheid vormen, of wat vaker voorkomt op een prettige manier worden verstoord. Stukken tekst raken dan door het optreden van een pesterige illustratie uit hun evenwicht. Gezichten dragen meestal maskers, neuspunten zijn grondig in verband gewikkeld. Potloden, knopen en pennen zijn alom aanwezig, al of niet vliegend. Er wordt veel gevlogen op haar schilderijen en illustraties. Menselijke afmetingen zijn nimmer van belang. Alles wordt tot andere verhoudingen dan de gewone gedwongen. Platte beschilderde hartenmannetjes hangen op de tentoonstelling vanaf het plafond naar beneden. Sexe en leeftijd van de figuren zijn van weinig importantie. Elkaar achterna zitten is een belangrijk thema in haar werk. Als figuren lachen - een Janklaassenlach van oor tot oor met veel tandenheeft dat iets bijterigs. De schilderijen hebben vaak gaten, met in het gat weer een tekening. Allerlei luikjes, deurtjes aan de schilderijen en tekeningen lijken aangebracht om kleine voorstellinkjes te accentueren. Een schilderij bevat nogal eens diverse kijkkastjes en dan op vreemde plekken, bijvoorbeeld in de buik van een rolrond mensje. Oude krullerige omslagen van Duitse of Franse muziekboeken worden als basis van vrij veel van
| |
| |
haar werken gebruikt en daarvoor zorgvuldig gescheurd, half verbrand en anderszins gemaltraiteerd. Een van Duitse tekst voorzien propagandablad, dat de toerist in Tsjechoslowakije voorlicht over de grote vooruitgang en andere voortreffelijkheden van het land, had als kinderpagina teksten en illustraties van Pacovská gebruikt. Vanwege haar speciale rood?
Haar werk is, waar het ook wordt afgedrukt zowel bevlogen als ondermijnend en als dat de een of ander niet zou bevallen kunnen de deurtjes en luikjes ook nog eens dicht.
- Francien Braaksma
| |
Illustraties
Op zaterdag 28 november 1987 vond voor en na de huishoudelijke vergadering van het Platform Kinder- en Jeugdliteratuur een studiedag over illustraties in kinderboeken plaats. Of misschien moet je zeggen dat op die dag een met enkele voordrachten aangeklede jaarvergadering van de donateurs van het Platform plaats vond. Die plaats bestond uit het Instituut voor Theaterwetenschappen van de Universiteit van Amsterdam, en twee zalen van diezelfde universiteit in de Oude Mannenhuispoort.
Op het programma stond om te beginnen een lezing van Gerda Smeds, hoogleraar industriële vormgeving van de Technische Universiteit van Delft, over hoe wij vormen zien en begrijpen. Smeds kon niet, collega Onno van Lierop verving haar, en gaf op de gebruikelijke, dus slechte wijze college, dat wil zeggen dat hij een reeks woorden van een papier oplas, met voetnoten en al, en zich op gezette tijden naar dat vreselijkste apparaat van alle voordrachtsmiddelen, de overhead projector, begaf om daar een tekeningetje neer te leggen. Door deze onvolmaakte voordrachtstechniek, en de bekende academische woordenrimram (detecteren in plaats van ontdekken, enzovoort) werd zijn vertoog slecht begrepen door het merendeels niet academisch geschoolde (dus aan woordenrimram gewende) publiek. Onno van Lierop gaf een inleiding in de ideeën van ene Gibson over waarnemeing.
Deze Gibson, die zijn sporen heeft verdiend in onderzoek naar wat piloten waarnemen als ze hun toestel aan de grond zetten, zeer praktisch onderzoek dus, huldigt theorieën die door veel andere onderzoekers, door Van Lierop met de term establishment aangeduid, met scheve ogen worden bekeken. Sleutelterm voor de theorie van Gibson is, als ik het goed heb begrepen, functioneel waarnemen. Dat wil zeggen dat wat wij waarnemen voortvloeit uit de functie die onze waarneming moet vervullen. Als we moe zijn (om een voorbeeld van Van Lierop te gebruiken) zien we meer ‘zitbare dingen’ dan wanneer we niet moe zijn. Het wil ook zeggen dat het niet waar is dat we de betekenis van wat we waarnemen altijd aan onze kennis en ervaring ontlenen, en dat wil weer zeggen dat grote mensen eigenlijk niet wezenlijk anders waarnemen dan kinderen. Want met die functie wordt niet een bedachte, technische functie bedoeld, maar een gedragsfunctie. Helaas maakte Onno van Lierop niet duidelijk wat dit betekent voor het waarnemen van afbeeldingen door kinderen. Dat was hem waarschijnlijk ook niet gevraagd. Wie meer over deze theorieën wil lezen, kan het best terecht in het boek Vormleer van Gerda Smeds (Bakker, 1986).
Na de huishoudelijke vergadering kwam het middagprogramma. Lidia Postma en Margriet Heymans vertelden iets over hun illustraties. Ze waren uitgenodigd, omdat ze beiden illustraties hebben gemaakt bij sprookjes van Grimm, in een uitgave van Lemniscaat, en hun stijlen zeer verschillen. Hun presentaties verschilden navenant. Lidia Postma vertelde dat ze graag sprookjes illustreerde, omdat sprookjes rijk aan interpretatiemogelijkheden zijn, en omdat, volgens haar, ‘sprookjes in beelden spreken, beelden in de lezer oproepen, om beelden roepen’. En met name kinderen denken nog meer in beelden dan grote mensen, die dat onder invloed van het abstracte, verbale denken enigszins verleerd zijn. Illustraties vervullen volgens haar tal van functies: ze zijn rustpunt, bieden verdieping, mogelijkheden tot bezinning, ze kunnen de tekst aanvullen en soms spanning scheppen door ermee te contrasteren.
Margriet Heymans vertelde dat zij intuïtief illustreerde, en vertelde vooral over hoe zij illustrator was geworden, wat een amusant maar voor het onderwerp weinig relevant verhaal opleverde.
Vervolgens splitsten de deelnemers zich op in twee groepen. De ene woonde een forum bij van uitgever Rolf van Ulzen (Holland), illustrators Carl Hollander en Fiel van der Veen, en auteur Paul Biegel. De andere een forum van uitgever Liesbeth ten Houten (Leopold), illustrators Reintje Venema en Fred de Hey, en auteur Nannie Kuiper. De forumvoorzitters, Joke Linders en Truusje Vrooland, vulden handig op wat in het programma ontbrak: waarover het zou moeten gaan. Natuurlijk: waarom uitgevers nu juist die ene illustrator kiezen, wat auteurs te melden hebben over de plaatsje bij hun werk, wat illustratoren te melden hebben. In het eerste forum, dat ik meemaakte, leverde dat een charmant optreden van het duo Biegel en Hollander op, in het tweede forum leidde het, voorzover ik begreep, tot grote eensgezindheid over de voortreffelijke samenwerking. Al met al aardige kijkjes in de keuken.
Voor een aankleding van een donateursvergadering was deze dag redelijk geslaagd. Maar voor een studiedag had het programma wel wat aanvulling nodig gehad. Tussen geleerde inleiding en kijkjes in de keuken miste ik een kritische blik op de illustraties in de huidige kinderliteratuur, die iets zou kunnen verhelderen over stijlen, functies, mogelijkheden en beperkingen. Er bleek wel veel belangstelling te zijn voor zoiets, en ik vermoed dat het Platformbestuur dat ook heeft vastgesteld en zal gebruiken voor de samenstelling van de ‘cursus voor gevorderden’ die georganiseerd zal worden. De lezingen van deze studiedag, ook de door mij wat onbeholpen samengevatte morgenlezing, zullen gepubliceerd worden in het Documentatieblad van het Platform.
- Herman Verschuren
| |
Videoclip
Voor de laatstejaars van de faculteit Toegepaste Communikatiewetenschappen van de Katholieke Universiteit in Leuven fungeerde het Nationaal Centrum voor Jeugdliteratuur van Antwerpen als een heuse, weliswaar niet betalende opdrachtgever. ‘Maak een informatieve videoclip van zowat twintig minuten over de Jeugdboekenweek '88 in Vlaanderen: over de organisatie, de verschillende activiteiten, de maker van het jeugdboekenweekgeschenk Bart Moeyaert, over nieuwe titels, maar liefst geen strips vanwege de oneerlijke concurrentie met dit uitermate dankbare genre voor camerawerk, over de illustratorententoonstelling, kortom over alles wat met deze jaarlijkse, alsmaar groeiende manifestatie te maken heeft.’
Zo luidde het ongeveer na enkele brainstormende gesprekken met Majo De Saedeleer van het NCJ en ondergetekende, als mede-organisatrice van de Jeugdboekenweek in Leuven.
De studenten kregen één week opnametijd, namelijk de derde week van januari '88 en het materiaal stelde de faculteit hen ter beschikking.
De synopsis zag er aardig uit, met een heleboel grapjes, doordenkertjes en knappe visuele overgangen. Rond de Kerst werd gewerkt aan het eigenlijke script.
Dit project, dat de studenten verder helemaal naar eigen goeddunken mogen uitwerken, staat onder leiding van Patrick Catrysse, assistent bij professor Wessling. Het resultaat werd vertoond tijdens de opening van de Jeugdboekenweek Vlaanderen in Antwerpen op woensdag 2 maart. En als het videofilmpje - of tenminste het idee erachter - in de smaak valt van een sponsor, zit er voor de volgende jaren misschien een jaarlijkse videoclip in, die niet alleen in scholen en jeugdbibliotheken, maar ook op de BRT vertoond kan worden. De kostprijs van een professionele clip van een paar minuten wordt immers nog steeds op zo'n klein miljoen Belgische franks (ongeveer 50.000 gulden) geschat.
- Annelies Devos
| |
Ieder kind is een kinderboekenschrijver
Tijdens het congres ‘Ieder kind is een kinderboekenschrijver’, dat op 12 en 13 november in Amsterdam plaats vond, begon ik te vermoeden er twee soorten kunstzinnige vorming zijn. De ene soort geeft je zin in kunst, en de andere geeft je zin door kunst, of door bezig te zijn met dezelfde middelen die een kunstenaar gebruikt. Wie graag viool wil spelen kan dat leren op een muziekschool, en een
| |
| |
muziekschool hoort bij kunstzinnige vorming. Hier word je gevormd om zin in kunst te krijgen, bijvoorbeeld door er steeds beter in te worden. De taaldrukker die met de klas bezig is, vormt die kinderen door kunst, of, zeker in dit geval, door de middelen te gebruiken die kunstenaars gebruiken.
Welke middelen zijn dat dan? Woorden zijn immers niet alleen des kunstenaars. Toch zijn woorden het voornaamste middel, gebruikt op een manier zoals een schrijver ze gebruikt. De andere middelen zijn beelden, eenvoudige druk- en andere vermenigvuldigtechnieken.
Doel is niet kinderen dichter bij woordkunst te brengen. Taaldrukkers, zo kon ik ook letterlijk uit de mond van een van hen optekenen, hebben niet de bedoeling het lezen te bevorderen. Als dat gebeurt, is dat meegenomen, maar het is geen doel. Doel is de kinderen (en trouwens ook grote mensen) vertrouwd met hun eigen taal te maken, zodat ze die beter kunnen gebruiken.
Het viel niet alleen mij op dat taaldrukkers weliswaar graag kinderboeken gebruiken om met kinderen aan de praat te raken en zo als het ware taal om te drukken te verzamelen, maar dat ze er zelden weer bij terugkeren. Het kinderboek is een mogelijke aanleiding, geen doel. Het wordt zelden zo duidelijk middel als hier. Juist omdat het zo duidelijk is, vind ik het niet erg. Gelukkig zijn er ook auteurs die het niet erg vinden. Ida Vos bijvoorbeeld, die ook op het congres was, en deelnam aan een werkgroep. ‘Ik ben blij dat er zoveel verwantschap blijkt te zijn tussen mijn verhaal en de verhalen van kinderen.’ Zij was ook de auteur die in een voorgaande sessie tegen de kinderen riep: ‘Wij zijn collega's!’ Even wat orde in het verslag. Vorig jaar bestond de taaldrukwerkpaats in de Staatsliedenbuurt in Amsterdam tien jaar. (Het was de eerste taaldrukwerkplaats; inmiddels zijn er vijftien.) Taaldrukker Henk van Faassen en zijn collega's vonden dat dit gevierd moest worden. Resultaat: een project ‘Ieder kind is een kinderboekenschrijver; taalvorming met kinderboeken’, bestaande uit een aantal keren taaldrukken met kinderen en een kinderboekenschrijver, en een congres, waarbij bovendien het tijdschrift Vernieuwing voor een themanummer zorgde, en tijdens het congres het boek Taaldrukken; verder dan zeggen en schrijven. Een handboek kon worden gepresenteerd.
Die werkbijeenkomsten vonden voorjaar 1987 plaats, en verslagen zijn te lezen in Vernieuwing oktober 1987, het themanummer. Het congres vond, zoals gezegd, 12 en 13 november plaats in De Meervaart, Amsterdam, en werd mede georganiseerd door de instellingen SLO, LOKV en NBLC.
De eerste congresdag was voor wie ervaring met taaldrukken en taaldrukkers had; de taaldrukwerkplaatsen die aan het project hadden deelgenomen presenteerden de resultaten en werkten daarmee door. De tweede congresdag was voor iedereen die belangstelling had, en bestond uit een aantal lezingen en eveneens werkgroepen.
De lezingen werden gehouden door Jos van Hest, Gert Rijlaarsdam, Jan de Zanger, Piet Hein van de Ven en Piet van de Craen. Sibe Soutendijk zorgde voor een opkikker, en Nora Rozemond hield de slotlezing. Op dit moment wordt nog onderzocht of het mogelijk is een congresverslag te maken, daarom houd ik dit verslag kort.
De eerste dag was vooral een feest der herkenning en van ons kent ons, en een verdere inleiding in wat taaldrukken heet. De tweede dag eigenlijk ook, maar daarnaast hadden een aantal werkgroepen een onderwerp dat niet direct met taaldrukken te maken had, wel echter met taal- of literaire vorming. Gert Rijlaarsdam hield het op een uitleg over het eerste peilingsonderzoek naar het onderwijsniveau, waaruit onder meer zou blijken dat het verband tussen ‘attitude’ (de werkhouding van de leerling) en prestaties slechts gering zou zijn. Een kind kan wel zijn best willen doen, maar daaruit volgt nog niet dat het ook betere prestaties levert.
De zaal was natuurlijk licht verbijsterd, en Gert Rijlaarsdam haastte zich uit te leggen dat het hier natuurlijk ging om het verband tussen gemeten attitude en prestaties, wat de verbijstering slechts weinig verminderde. Jan de Zanger uitte kritiek op het gangbare leesonderwijs en de zelfgenoegzaamheid van onderwijsbonzen hierover; hij meende dat het leesonderwijs aanzienlijk zou verbeteren als kinderen leerden lezen met teksten die zin voor ze hadden. Taaldrukken zou hier wellicht een rol kunnen spelen.
Het zou van belang zijn als het de organisatoren lukte een congresverslag te maken, en vooralsnog ziet het er naar uit dat dat lukt. In kringen van kunstzinnige vorming bestaat namelijk de neiging aan de vijf traditionele takken van kunstzinnige vorming (audiovisueel, dansant, beeldend, dramatisch en musisch) een zesde toe te voegen, taal- of literaire vorming (over de meest wenselijke term bestaat nog onenigheid). Het spreekt vanzelf dat taaldrukkers zeer geporteerd zijn voor die ontwikkeling.
Voor mensen in het onderwijs en het bibliotheekwerk, die al jaren bezig zijn met iets dergelijks zonder daarvoor de hier geïntroduceerde termen te gebruiken, kan het alleen maar goed nieuws zijn dat men in de kunstzinnige vorming naast dramatische vorming ook op andere wijze iets leuks met woorden en wie weet met boeken wil doen, mits de kunstzinnig vormenden beseffen dat ze wat dit betreft niet het wiel hebben uitgevonden. De taaldrukkers die ik voor en tijdens dit congres sprak zijn bevlogen mensen, maar bleken in het algemeen wel een zakelijk beeld te hebben van de rol die zij kunnen en willen spelen: kinderen (en grote mensen) helpen hun taal te ontdekken en te leren gebruiken. In hun ideeën zijn ze verwant aan de ‘scholen met de drukpers’, de Freinet-scholen. Ze hebben met dit project en dit congres flink aan de weg getimmerd, en het zou me niets verbazen als we, back to basics or not, de komende jaren meer van hen vernemen.
- Herman Verschuren
|
|