Leesgoed. Jaargang 15
(1988)– [tijdschrift] Leesgoed–Kunnen we zonder?
| |
Meer dan boekjeswerkHet (basis)onderwijs zoals we dat momenteel kennen is natuurlijk niet zomaar ineens uit de lucht komen vallen. Het is het resultaat van de ontwikkeling van opvattingen over opvoeding en onderwijs zoals die de laatste decennia in ons land zijn gegroeid. Na de tweede wereldoorlog was het onderwijs nog tamelijk statisch en gericht op het verwerven van veel (parate) kennis. Onder invloed van de grote onderwijsver- | |
[pagina 100]
| |
nieuwers uit het begin van de eeuw begonnen er ook elementen door te dringen die het traditionele in vakken gesplitste en klassieke onderwijs gingen beantwoorden. Zo begon in de jaren zestig de term wereldoriëntatie opgeld te doen, o.a. onder invloed van de Jenaplanscholen die vanaf 1960 in Nederland ontstonden. Samenhangend daarmee kwam de behoefte aan documentatiemateriaal waarmee kinderen zelf hun vragen konden beantwoorden. Het traditionele beeld van de frontale klassiekale les werd aan het wankelen gebracht. Uitgaan van HET KIND werd de slogan die steeds weer opdook in allerlei publikaties. Niet de leerstof moest centraal staan, maar het ‘vragende kind’. Afgezien van degenen die dat laatste al te letterlijk namen en teleurgesteld moesten constateren dat de kinderen in hun klas zelden iets vroegen, bleven toch de meeste scholen op de oude voet verdergaan. Toch zette de vernieuwing door. Via allerlei rapporten en nota's, voorontwerpen en ontwerpen van wet werd langzaam maar zeker duidelijk dat er basisonderwijs moest komen, waarin de kleuterschool en de lagere school samen kindgerichte ontwikkelingskansen voor hun leerlingen moesten scheppen. Via het activeringsplan van de projectgroep Communicatienetwerk kozen veel scholen onderwerpen die op de komende basisschool vooruitgrepen, althans dat was toen de verwachting. Onderwerpen als ‘het kringgesprek’ en ‘wereldoriëntatie’ mochten zich in een tamelijk grote populariteit verheugen, evenals trouwens het groepslezen volgens AVIGa naar eindnoot1. Op veel scholen werd de aanschaf van een documentatiecentrum door teams en besturen gestimuleerd. In de slag om de leerlingen werd het bezit van een documentatiecentrum (‘dc’) graag vermeld. Daaraan kon je zien dat de school met de tijd mee ging... Hoeveel uren ouderparticipatie zouden er in de afgelopen jaren besteed zijn aan het kaften en sorteren van dc-materiaal en het typen van registerkaartjes? Heeft dat alles geleid tot een andere manier van lesgeven? Op sommige scholen natuurlijk wel, maar op de meeste is het dc nog steeds een kast met boeken, leuk om af en toe iets in op te laten zoeken, bv. voor een spreekbeurt of een werkstukje. Zo ken ik een school die zelfs ‘boekjeswerk’ op het rooster heeft staan. Op dat uur begeven kinderen zich naar de kast in de hal om vervolgens met het boekje over ‘de pony’ of ‘de cavia’ vol overgave enkele uren te besteden aan datgene wat een kopieermachine in enkele seconden doet: overschrijven. Gelukkig is dat niet het algemene beeld. | |
Documentatiecentrum herontdektInmiddels is de Wet op het basisonderwijs van kracht geworden. Daarin worden de idealen uit het recente verleden, gecombineerd met een portie probleembestrijding van nu, gepresenteerd alsof de financiën nog net zo zijn als twintig jaar geleden. Opvallend is in ieder geval dat het aantal kennisgebieden is uitgebreid, terwijl de al bekende voor een deel een bredere invulling hebben gekregen. Zo is er nu sprake van geschiedenis en is de toevoeging vaderlandse weggelaten. Daarnaast zijn er een aantal vormingsgebieden bij gekomen, zoals bevordering van gezond gedrag en van sociale redzaamheid. Ook wordt nadrukkelijk gewezen op het feit dat Nederland een multiculturele samenleving heeft, hetgeen in het onderwijs van elke basisschool te herkennen moet zijn. Kortom, er is voldoende reden te veronderstellen dat de traditionele indeling in aardrijkskunde, geschiedenis en kennis der natuur, zoals die op veel roosters nog steeds voorkomt, en die weerspiegeld wordt in drie stapels methodeboeken in veel klassen, op zijn minst aanvulling behoeft. Het is daarom niet vreemd dat juist de laatste tijd diverse scholen hun documentatiecentrum hebben herontdekt. Afgezien van hun abonnement op de eindeloze reeks informatieboekjes is er nauwelijks van aanvulling of beheer sprake geweest. Onder het motto ‘beter wat dan niets’ staan er dan talloze hopeloos verouderde boekjes naast elkaar op de plank. Die veroudering zit hem voor een deel in de inhoud, die niet meer klopt met de feiten, of met onze huidige opvattingen. Voor een ander deel in de uitvoering: slechte illustraties, oubollige tekeningen, zwart-wit foto's. Daarmee hoef je door scherpe kleurentv-beelden verwende kinderen niet lastig te vallen, daarmee kun je hen niet motiveren. Bovendien voldeden diverse dc-uitgaven al vanaf het begin niet aan de normen: geen goed register, rommelige lay-out, te weinig informatie. Een mediatheek is eigenlijk meer dan een kast met boeken. Dia's, ooit populair, raken steeds minder in tel. Bovendien laat de toegankelijkheid voor leerlingen nogal eens te wensen over: zijn de dia's zelf wel individueel te bekijken, dan blijkt de bijbehorende tekst te groot en onleesbaar. Video is inmiddels wel op de meeste scholen ingeburgerd, maar wordt in veel gevallen alleen voor klassikaal gebruik ingezet, en behoort veelal niet tot het toegankelijke dc-bestand. Het systematisch gebruik van zg. realia, dat wil zeggen voorwerpen, gereedschappen, instrumenten, maquettes en zo voort komt helaas ook nog weinig voor, ook al is de term ontdekhoek of ontdektafel wel bekend. De rol van informatie zal onder invloed van de automatisering ook binnen het basisonderwijs veranderen in de komende jaren. Niet alleen het beschikbaar hebben van informatie zal naar verwachting via het beeldscherm sneller en beter verlopen, maar de functie van de informatie in het onderwijs zal ook anders zijn. Zoals door de komst van rekenmachines de nadruk van rekenvaardigheid is verschoven naar wiskundig inzicht, zo zal ook het beschikbaar hebben van kennis minder, maar het kunnen organiseren en toepassen van kennis meer van belang worden. | |
Wat kan de bibliotheek biedenWat is nu de rol van de openbare bibliotheken hierin? In de eerste plaats beschikken zij over veel kennis op het gebied van informatievoorziening. Zij hebben overzicht over de markt en kunnen daardoor de scholen adequaat voorlichten over een wenselijk aanschaf- en beheersbeleid. Daarnaast beschikken zij over een schat aan materiaal, dat op titel en per thema kan worden geleend. Gezien de beperkte financiële armslag waarmee het onderwijs (net als de bibliotheken...) moet werken, is het veelal veel praktischer gedurende een beperkte periode boeken te lenen dan zelf zo'n uitgebreide collectie aan te schaffen. Mijn ervaring is waarschijnlijk niet representatief, maar ik heb de indruk dat er vanuit de bibliotheken wel in algemene termen een aanbod wordt gedaan, maar nog te weinig actief naar scholen wordt gesignaleerd. Nu ken ik die opstelling in de schoolbegeleiding ook wel: je moet je niet opdringen, en we willen niets voorschrijven. Maar toch denk ik dat veel scholen het op prijs zouden stellen om bijvoorbeeld eens zwart op wit te krijgen welke boeken je gevoeglijk bij het oud papier kunt zetten en waarom, zonder dat ze dat expliciet gevraagd hebben. Zo zijn er vast nog wel meer terreinen waarop bibliotheken naar buiten kunnen treden en waarmee ze kunnen inspelen op ontwikkelingen in het onderwijs, ik denk bijvoorbeeld aan de nieuwe kennisgebieden geestelijke stromingen en maatschappelijke verhoudingen. Het moet met zo'n infrastructuur achter je toch mogelijk zijn daarop iets te ontwikkelen. Zo lijkt me ook de ontwikkeling op het gebied van automatisering van informatievoorziening bij uitstek een terrein waarop de schoolmediatheekwerkers zich kunnen profileren. In ieder geval zal men ermee rekening moeten houden dat er in de scholen al veel extra tijd gebruikt moet worden om de zaak gewoon draaiende te houden. De geboden service moet of verlichting geven of bestaan uit min of meer hapklare brokken. Bovendien is het goed de realiteit onder ogen te zien dat - in de ogen van bibliotheekmedewerkers - niet alle scholen even verantwoord bezig zijn, maar desondanks wel gebruik willen maken van een bibliotheekaanbod. Wellicht is het in dat kader aan te bevelen wat actiever contact te zoeken met de regionale en plaatselijke schoolbegeleidingsdiensten, die immers de markt goed kennen en zelf ook dikwijls werken met een aanbod naar de scholen. | |
Tot lezen stimulerenTot slot nog iets over het gebruik van niet-informatieve materialen, voorzover je daarover kunt spreken. Leesboeken, kinderliteratuur, fiction of hoe je het maar wil noemen. Leesonderwijs is de afgelopen jaren herhaaldelijk aan veranderde opvattingen bloot gesteld. Hoewel het aanvankelijk leesonderwijs op de meeste scholen inmiddels begint met de ‘nationale boomplant- | |
[pagina 101]
| |
dag’, zijn er toch ook daarin al weer allelei alternatieven in opkomst. Naast de Freinetscholen, en de Vrije scholen die nooit grote klanten van de firma Zwijsen zijn geweest, zie je nu ook met de aanpak vanuit de Zeeuwse scholen (Kopmels en de Baar) en de nieuwe taalmethode Balans (de Ruiter) een meer bij de individuele ontwikkeling aansluitende leesdidactiek opkomen. Datzelfde gold al langer voor het voortgezet lezen. Het lezen in zg. niveaugroepjes op basis van het toetsresultaat volgens de Brus- en/of AVI-testen pretendeerde tegemoet te komen aan de verschillen in lees-ontwikkeling bij de kinderen. Dat dit ontaardde in het rigide toepassen van niveau-indelingen van zowel kinderen als boekjes is door onder meer Annerieke Freeman al in allerlei toonaarden bespot. De laatste tijd komt er gelukkig een kentering, waarschijnlijk een van de weinig tastbare resultaten van de nascholingsoperatie rond het speerpunt lezen. Er komt in ieder geval op steeds meer scholen het besef dat de leesles een functie moet hebben, dat je daarin ook echt wat moet leren. Maar vooral breekt het besef door dat leren lezen gericht moet zijn op het toepassen ervan, en dat dit pas zin heeft als je de kinderen daartoe weet te motiveren. Daarmee heeft het bevorderen van het leesplezier (opnieuw?) zijn intrede in de school gedaan. Dat vraagt wel een andere houding t.o.v. het lezen op school. De traditionele indeling van klassikaal (lees: technisch) lezen en stillezen (lees: vragen maken) komt daarmee te vervallen. Stillezen is dan: voor je plezier een goed boek lezen, niet omdat je te vroeg klaar was met je rekenwerk, maar omdat er lezen op het rooster staat. Klassikaal lezen wordt dan het samen genieten van elkaars boeken of het samen ontdekken wat de functie van een bepaald soort tekst is, of wat de beste manier is om een bepaald soort tekst te lezen. Dat vraagt ook geschikt materiaal. Kinderen tot lezen stimuleren doe je niet met verouderde kapot gelezen boeken met een bruin kaft erom... Dat betekent een evenwichtige collectie samenstellen, en dat is wat anders dan alle griffels klakkeloos aanschaffen. En bij wie kun je dan als school terecht voor een goed advies? Precies? Bij de bibliotheek. En doen de scholen dat ook? Nee, vaak niet. Of men weet het niet, of men denkt er niet aan, of men geneert zich, of er is iemand in het team die vindt dat hij of zij het zelf wel weet (en soms zal dat waar zijn). Een andere mogelijkheid is om de kinderen in de bibliotheek (bibliobus) een boek te laten lenen en dat op school te laten lezen. Wat gelukkig ook wel gebeurt is dat de school het als haar taak ziet om voor een collectie boeken te zorgen en die bij de plaatselijke of provinciale bibliotheek leent, ter aanvulling op het eigen boekenbezit. Door allerlei nevenactiviteiten, als klassebezoek aan de bieb, projecten rond boekenweek, in het kader van onderwijsvoorrang of kunstzinnige vorming, groeit er op het gebied van boek- en leespromotie een steeds vanzelfsprekender samenwerking tussen bibliotheek en onderwijs. Ook hier vraag ik me af of het initiatief niet wat vaker en nadrukkelijker van de kant van de bibliotheken kan komen.
Samenvattend kan ik concluderen dat de kansen voor het gebruik van boeken en ander informatiemateriaal in het (basis)onderwijs op dit moment alleen maar toenemen. Daarmee nemen ook de mogelijkheden voor dienstverlening door openbare bibliotheken toe. Het onderwijs is zeker gebaat bij een goede voorlichting en serviceverlening. Of het er ook gebruik van zal maken zal afhangen van de mate van publiciteit (PR!) en van de samenstelling (en kosten) van het pakket diensten. Hoe flexibeler en gevarieerder hoe meer kans op afname. Samenwerking met andere instellingen rond de school is daarom aan te bevelen. Kunnen we in het onderwijs zonder shoolmediatheekwerk? Nee, voorlopig niet. ![]() |
|