| |
| |
| |
Opkomst, bloei,...
Moderne geschiedenis van het schoolmediatheekwerk in Nederland
Door Petra Ploeg en Herman Verschuren
Na het hiervoor geboden overzicht in vogelvlucht is het tijd om de ontwikkelingen van het laatste anderhalve decennium wat nauwkeuriger te beschrijven. Als start kozen we het begin van een landelijk georganiseerde reguliere dienstverlening, als eindpunt heden. We kozen voor een half chronologische, half thematische volgorde; hopelijk bieden de kopjes voldoende overzicht. De nadruk ligt op ontwikkelingen in overheidsbeleid en opvattingen over het vak, ofwel op zaken die zwart op wit staan. De eerste auteur is studente aan de Katholieke Universiteit Brabant, de tweede medewerker van het NBLC en redacteur van Leesgoed.
| |
Landelijke dienstverlening
In 1972 werd de dienst Schoolbibliotheken en Audiovisuele Media binnen het in hetzelfde jaar opgerichte Nederlands Bibliotheek en Lectuur Centrum ingesteld (met een afdeling schoolbibliotheken en een afdeling audiovisuele media, die later uitgroeiden tot afzonderlijke diensten). De dienst gaf en geeft voorlichting en advies over inrichting, gebruik en financiering van schoolmediatheken en schoolmediatheekdiensten, en werd begeleid door de landelijke Beleidscommissie Schoolbibliotheken (later: Schoolmediatheekwerk; per 1988: werkgroep Educatief Werk). Hierin zitten zowel vertegenwoordigers uit de bibliotheek- als uit de onderwijswereld. In eerste instantie leverde het NBLC niet rechtstreeks aan het onderwijs. Want (Ter Discussie nr.2): ‘Het aanvankelijke standpunt elke school lid van de Centrale Vereniging te laten worden en rechtstreekse dienstverlening te geven, is onder druk van de bibliotheken verlaten. Terecht kan worden gesteld dat in eerste instantie de contacten via de bestaande schoolbibliotheekdiensten dienen te verlopen.’
Uit het verslag van de hoorzitting (Infobulletin 6, 20-2-1973):
‘Een belangrijk probleem is de financiering van het schoolbibliotheekwerk.
Indien de bibliotheken verantwoordelijk zijn voor dit werk, wie moet het dan subsidiëren, C.R.M. of O. en W.?’ Dat probleem is er dus heden ten dage nog.
In 1974 verscheen de eerste aflevering van Onderwijsrecencies voor basis- en lager beroepsonderwijs. Ook werd besloten catalogusmateriaal voor het onderwijs bij het NBLC uit te geven. Iets later kwamen de eerste advieslijsten voor basiscollecties, het Trefwoordenregister voor de basisschool (nu: Register basisonderwijs) en de eerste aflevering van het tijdschrift De Schoolmediatheek uit (een losbladig periodiek dat drie maal per jaar verschijnt en met name bestemd is voor de beheerders van schoolbibliotheken). Van 1978 tot 1985 verscheen het tijdschrift Mededelingenblad voor schoolmediatheken. Daarna volgden allerlei uitbreidingen en veranderingen tot het huidige pakket van dienstverlening ontstond. (Wie wil weten wat dat inhoudt vrage de catalogus van het NBLC aan.)
In 1976 werd de werkgroep Schoolbibliotheken omgezet in een landelijke Beleidscommissie Schoolmediatheekwerk, die het beleid van het NBLC inzake schoolmediatheekwerk voorbereidt. In deze commissie zitten vertegenwoordigers uit het vele geledingen van het onderwijs en bibliotheken. Daarbij is intensief contact (deels door dubbele vertegenwoordiging) met de regionale adviesgroepen. In deze regionale adviesgroepen hebben medewerkers van schoolmediatheekdiensten en schooladviesdiensten zitting. Ze hebben als belangrijkste functie het uitwisselen van praktische zaken en werkervaring.
In de loop der jaren heeft de Beleidscommissie zich onder meer bezig gehouden met de normering van het schoolmediatheekwerk, de dienstverlening aan het kleuteronderwijs, de landelijke dienstverlening aan het voortgezet onderwijs, de boekwinkel op school, de filosofie van het schoolmediatheekwerk en de inhoudelijke kant van de dienstverlening door het NBLC.
Inmiddels is als gevolg van een interne structuurverandering van de vereniging NBLC de Beleidscommissie veranderd in een werkgroep, de Werkgroep Educatief Werk Openbare Bibliotheken, die zich beperkt tot het adviseren en begeleiden van medewerkers van de dienst Schoolmediatheekwerk van het NBLC.
| |
De wet
In 1975 verscheen een rapport van de Beleidscommissie Schoolbibliotheekwerk, in samenwerking met de schoolbibliotheekconsulent: De schoolbibliotheek en de dienstverlening van de Nederlandse openbare bibliotheken. Doel van dit rapport was duidelijkheid te geven over doel, inrichting, functie en exploitatie van de schoolbibliotheek, en over de dienstverlening van de Nederlandse openbare bibliotheken in het primair en secundair onderwijs.
In hetzelfde jaar wordt de Wet op het Openbaar Bibliotheekwerk (WOB) van kracht. Over het schoolbibliotheekwerk wordt alleen gezegd dat collecties en huisvesting geregeld zullen moeten worden in afzonderlijke normeringen.
Een jaar eerder schreef de staatssecretaris van CRM (Wim Meijer, nu lid van de Tweede Kamer voor de PvdA) in de Memorie van Antwoord over het schoolbibliotheekwerk: ‘Te verwachten is dat de afzonderlijke scholen onmogelijk afdoend voor zichzelf kunnen zorgen voor wat betreft boeken en andere materialen voor projectonderwijs e.d.; het zou in ieder geval ook niet economisch en doelmatig zijn. In de ontstane behoefte probeert het schoolbibliotheekwerk-nieuwe-stijl - en dit zal uiteindelijk het enige schoolbibliotheekwerk zijn - te voorzien.
Schoolbibliotheekwerk (nieuwe stijl) is dan kort samengevat: de dienstverlening in bibliothecaire zin van de openbare bibliotheek aan het onderwijs, met het oogmerk de lectuurvoorziening en de informatieverstrekking binnen de school rationeel te organiseren.’
Dat zou geld kosten. Ook daaromtrent klonk een opgewekt geluid uit de mond van de staatssecretaris, tijdens de opening van de openbare bibliotheek in Wervershoof (28-2-1974):
‘Ik zal binnenkort dan ook richtlijnen publiceren voor het schoolbibliotheekwerk. (...) Het schoolbibliotheekwerk kan al als speciale afdeling rijkssubsidie ontvangen, nu nog alleen voor dienstverlening aan het basisonderwijs. Ik hoop en verwacht echter over enkele jaren de gelegenheid te hebben dat werk uit te breiden tot het voortgezet onderwijs.’
Dat ging dus niet door, zoals we nu weten.
Met de Wet op het Openbaar Bibliotheekwerk verviel de afzonderlijke subsidie voor schoolbibliotheekdiensten. Schoolbibliotheekwerk werd voortaan bekostigd als onderdeel van de totale gemeente-, provincie- en rijksbijdragen aan het openbaar bibliotheekwerk. Dit betekende dat het bedrag dat uitgetrokken werd voor schoolbibliotheekwerk bepaald werd door de bibliotheek of bibliotheekcentrale die verantwoordelijk is voor het schoolbibliotheekwerk. En dat geldt nog steeds.
‘De staatssecretaris zegt toe dat er met het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen contact opgenomen zal worden over de bekostiging van het schoolbibliotheekwerk’ staat er in het verslag van het gesprek van het NBLC-bestuur met de staatssecretaris van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk werk op 23 februari 1978.
Als dat al gebeurd is, leidde het tot niets.
| |
| |
De WOB regelde ook de installatie in 1975 van de Bibliotheekraad als opvolger van de Rijkscommissie van Advies inzake het bibliotheekwezen. In de memorie van overdracht stelde deze laatste: ‘Tot op heden zijn in de onderwijswetgeving onvoldoende mogelijkheden geboden voor schoolbibliotheken die aan de moderne onderwijsbehoeften voldoen. Weliswaar valt voor het basisonderwijs een sterke ontwikkeling van de schoolbibliotheekdienst te melden, maar met name voor het voortgezet onderwijs is de situatie nog hoogst onbevredigend. Ook de Bibliotheekraad zal bij de besluitvorming hieromtrent moeten worden betrokken. In dit verband kan worden verwezen naar de memorie van toelichting op de WBR, waarin het schoolbibliotheekwerk uitdrukkelijk wordt vermeld als een terrein waarover de Raad zal moeten adviseren.’
De Bibliotheekraad is inmiddels alweer opgevolgd door de RABIN, de Raad van Advies voor het Bibliotheekwezen en de Informatieverzorging. Over het lot van de bibliotheekwet komen we nog te spreken.
| |
Uitbreiding van de dienstverlening
Door vernieuwingen in het onderwijs werden de schoolbibliotheekdiensten meer bij het onderwijs betrokken. Het klassikale onderwijssysteem werd gedeeltelijk vervangen door een meer gedifferentieerd systeem, met andere werkvormen. Er werd projectmatig gewerkt en het houden van spreekbeurten en het maken van werkstukken werd ingevoerd. Vakken als aardrijkskunde, geschiedenis en biologie maakten plaats voor het nieuwe vak wereldoriëntatie.
Door deze vernieuwingen ontstond in de scholen behoefte aan documentatiemateriaal als studieboeken (‘informatieve boeken’ heet dat in veel bibliotheken), folders, brochures, foto's en dia's. Het documentatiecentrum doet zijn intrede.
Veel scholen begonnen met het opzetten van zo'n documentatiecentrum. In 1979 beschikte ruim 80% van de lagere scholen over een documentatiecentrum (in 1974 was dit percentage nog maar 50%).
Deze ontwikkelingen hadden natuurlijk ook gevolgen voor de schoolbibliotheekdiensten. Het aantal groeide en hun taak werd uitgebreid met het geven van bibliotheektechnische adviezen over het opbergen van materiaal, het maken van een catalogus, etc.
De groei van schoolbibliotheekdiensten breidt zich uit door een nog steeds toenemende vraag vanuit het onderwijs en een ruimere financiering op basis van de WOB. In 1980 waren aan alle provinciale bibliotheekcentrales en aan 48 zelfstandige bibliotheken schoolbibliotheekdiensten verbonden.
Door de toenemende vraag van het onderwijs naar projectcollecties bestaande uit boeken en audiovisuele media, veranderden een aantal schoolbibliotheekdiensten hun naam in school- of onderwijsmediatheekdiensten.
Naast uitbreiding kenmerkte het schoolbibliotheekwerk (verder dus maar schoolmediatheekwerk genoemd) zich in de zeventiger jaren door een toenemende professionalisatie en normalisatie.
In het rapport Functies in het openbare bibliotheekwerk (1979) en de Richtlijnen voor de normering van het openbaar bibliotheekwerk (1980) worden als hoofdtaken van een schoolmediatheekdienst genoemd:
- | ondersteuning van onderwijsinstellingen bij de aanschaf, het beheer en de ontsluiting van informatiedragers. |
- | ondersteuning bij het gebruik van informatiedragers. |
- | stimuleren van leerlingen tot lezen door bv. boekpromotie. |
- | ter beschikking stellen van aanvullende collecties materialen. |
- | onderhouden van contacten. |
In de loop der jaren groeide er nogal wat verschil in de plaatselijke invulling van het schoolmediatheekwerk, door verschillen in opvatting en verschillen in de vraag van het onderwijs. De ene schoolmediatheekdienst richt zich bijvoorbeeld sterk op gebruikersgroepen buiten het basisonderwijs en een andere dienst (de meeste) beperkt de dienstverlening tot het basisonderwijs.
| |
Schoolmediatheek en schoolbegeleiding
Het schoolbibliotheekwerk breidde zich uit en werd volwassen, en kwam daardoor steeds vaker in het vaarwater van de onderwijsbegeleidingsdiensten. Aan het eind van de jaren zeventig, begin jaren tachtig kwam hierover een discussie op gang.
In 1976 werd door de overheid een Landelijke Commissie Schoolbibliotheekwerk ingesteld, een samenwerkingsverband van de Onderwijsraad en de Bibliotheekraad (en niet te verwarren met bovengenoemde NBLC-commissie). Deze raad kwam in 1978 met een nota waarin werd gesteld dat het schoolbibliotheekwerk in een chaotische situatie verkeert en dat het beleid ten aanzien daarvan weinig of geen samenhang vertoont. De nota bevat ook een aantal aanbevelingen voor verder onderzoek naar:
- | financiering van schoolmediatheken. |
- | de aanstelling van schoolbibliothecarissen in het voortgezet onderwijs. |
- | taakverdeling tussen onderwijsbegeleidingsdiensten en de schoolmediatheekdiensten. |
In 1979 verscheen een rapport van de Harmonisatieraad Welzijnsbeleid. Hierin worden knelpunten en toekomstperspectief van de schoolbibliotheekdienst genoemd: ‘De activiteiten zullen in de toekomst zeker nog toenemen, maar welke vormen van dienstverlening de scholen in de toekomst kunnen verwachten hangt mede af van de algemene maatregel van bestuur, waarin de subsidiëring van het schoolbibliotheekwerk zal worden vastgesteld’.
De Harmonisatieraad Welzijnsbeleid (HRWB) concludeert in een in 1979 uitgebracht advies over onderwijsondersteuning ‘dat door het ontbreken van duidelijkheid op het gebied van “eigen” taken en functies het gevaar bestaat van een duidelijke overlapping in de werkzaamheden binnen schoolmediatheek- en schoolbegeleidingsdiensten’.
In 1981 publiceerde de NOBIN-werkgroep Basisonderwijs het rapport Basisonderwijs en informatiegebruik: ‘De school moet beschikken over informatie die overeenkomt met de aard en het niveau van het onderwijs en die is opgeslagen in een optimale verscheidenheid van informatiedragers met de grootst mogelijke toegankelijkheid’. De schoolbibliotheekdienst van de openbare bibliotheek werd hierbij genoemd.
De Stuurgroep Audiovisuele Media (SAM) schreef eveneens in 1981 in een deeladvies over de dienstverlening aan het primair en secundair onderwijs: ‘De minderheid stelt voor dat de schoolmediatheekdienst, voor zover deze diensten verleent aan het primair onderwijs, door de openbare bibliotheek wordt gedetacheerd bij de onderwijsbegeleidingsdienst en bij deze laatste dienst wordt gehuisvest. Dienstverlening aan het secundair onderwijs zou dan geheel door de openbare bibliotheek in engere zin verricht moeten worden’. De meerderheid was echter van mening dat de schoolmediatheekdienst gehuisvest moet blijven bij de openbare bibliotheek waar zij deel van uitmaakt. Op een enkele uitzondering na (Breda) is het zo gebleven.
In 1982 verscheen van de Bibliotheekraad het rapport Een inventarisatie van onderzoek en ontwikkelingen met betrekking tot schoolmediatheken en schoolmediatheekdiensten. Dit rapport signaleert onder andere een gevaar voor overlap van de werkzaamheden van schoolmediatheekdiensten en schoolbegeleidingsdiensten.
Uit het verslag van een WPRO-enquête (1982): ‘Desondanks bestaat de indruk dat de contacten tussen onderwijsbegeleidingsdiensten en het bibliotheekwerk de laatste jaren sterk zijn toegenomen’.
Elders in dit nummer wordt dat bevestigd.
De Beleidscommissie Schoolmediatheken gaf in het Mededelingenblad argumenten voor het behoud van het schoolmediatheekwerk door de bibliotheken:
- | Het schoolmediatheekwerk sluit aan bij de huidige structuur en wetgeving van het openbare bibliotheekwerk. |
- | Samenwerking tussen en taakomschrijving van schoolmediatheekdiensten en onderwijsbegeleidingsdiensten is wel degelijk mogelijk. |
- | De doelgroep van schoolmediatheekdiensten is breder dan die van onderwijsbegeleidingsdiensten. |
- | Schoolmediatheekdiensten hebben de ondersteuning van de openbare bibliotheek en kunnen efficiënt gebruik maken van de collecties. |
De Beleidscommissie pleit voor een goede kennis van onderwijszaken bij medewerkers van de schoolmediatheekdiensten.
In 1983 verschijnen de resultaten van een onderzoek uitgevoerd door de genoemde gezamenlijke commissie van de Onderwijsraad en de Bibliotheekraad in de nota Taakafbakening en samenwerking tussen schoolmediatheek- en schoolbegeleidingsdiensten. Aanbevelingen die in deze nota gedaan worden zijn onder meer: ‘Het is
| |
| |
noodzakelijk dat schoolmediatheek- en schoolbegeleidingsdiensten die in dezelfde regio werkzaam zijn onderling een taakverdeling afspreken, waarbij recht zal moeten worden gedaan aan elkaars specifieke deskundigheid. Afspraken over samenwerking (meldingscode en doorverwijzing) moeten vastgelegd worden in voorschriften. Naast overleg naar aanleiding van specifieke vragen van scholen zou er regelmatig onderling overleg moeten plaatsvinden met het oog op de evaluatie van werkzaamheden voor zover deze zowel voor het schoolmediatheek- als het schoolbegeleidingswerk van belang zijn.’ We weten inmiddels dat de samenwerking meestal niet zo ver gaat. Deze aanbeveling blijft dus nog steeds van kracht.
In hetzelfde rapport staat over de erkenning als perifeer instituut (in het kader van de wet op de onderwijsverzorging): ‘Het schoolmediatheekwerk heeft een hechte relatie met het openbare bibliotheekwerk: de dienstverlening van het schoolmediatheekwerk is daarvan een noodzakelijk onderdeel.’ En: ‘Schoolmediatheekdiensten vallen niet onder de perifere instituten. De wettelijke begripsomschrijving zou naar het oordeel van de Bibliotheekraad op zichzelf genomen echter wel een interpretatie kunnen toelaten op grond waarvan zij toch in aanmerking kunnen komen voor een zodanige erkenning.’
De HRWB schreef echter in 1981 al: ‘Onduidelijk is welke vormen van nietonderwijskundige ondersteuning wel en welke niet tot deze perifere diensten moeten worden gerekend. Van onder andere de kunstzinnige vorming enerzijds en de jeugdgezondheidszorg en de bibliothecaire ondersteuning anderzijds is wel duidelijk dat ze er wel, respectievelijk niet onder vallen.’ (Onderwijsverzorging: reactie op het discussiestuk Voorontwerp Wet op de onderwijsverzorging.)
| |
Bezuinigingen
Na 1980 volgden woelige jaren voor heel het openbare bibliotheekwerk, en zeker ook voor het schoolmediatheekwerk, als gevolg van grote bezuinigingen: zie ook het kader bij dit artikel. De bezuinigingen in het openbaar bibliotheekwerk leken in eerste instantie vooral ten koste te gaan van speciale bibliotheekvoorzieningen. De Bibliotheekraad gaf in haar advies Bezuinigingen openbaar bibliotheekwerk (1984) als mogelijke maatregel: ‘afstoten van dienstverlening ten behoeve van bijzondere publieksgroepen (onderwijs, bejaarden/zieken, volwasseneneducatie, sociaalcultureel werk e.d.)’, met hierbij de opmerking dat in de bestaande behoefte zo mogelijk elders voorzien zou moeten worden, indien de afzonderlijke bibliotheken besluiten om deze taken af te stoten en dat de aanwezige deskundigheid zoveel mogelijk behouden dient te blijven.
In het Meerjarenplan NBLC 1984-1988 staat over bezuinigingen op het bibliotheekwerk: ‘Bijzondere vormen van dienstverlening, zoals schoolbibliotheek- of muziekbibliotheekwerk zullen onder hevige druk komen. De lokale bibliotheek zal deze belangrijke onderdelen van haar dienstverlening moeten verdedigen door deze een rechtmatige plaats te geven bij de afweging van de juiste prioriteiten.’
De Beleidscommissie Schoolmediatheken gaf in het Mededelingenblad voor schoolmediatheekdiensten een aantal overwegingen die een rol kunnen spelen bij de discussie over bezuinigingen op schoolmediatheekwerk. Deze overwegingen hebben betrekking op uitbreiding van de dienstverlening en de rol van schoolmediatheekdiensten bij de ondersteuningstaken van regionale netwerken.
In hetzelfde bulletin werd een Handreiking voor het opstellen van een visie op schoolmediatheekwerk als bijlage opgenomen. Het doel van deze handreiking is hulp te bieden aan schoolmediatheekdiensten bij het ontwikkelen van een visie op het eigen schoolmediatheekwerk en het opstellen vanuit die visie van een beleidsplan. Zo'n beleidsplan is onder andere nodig om de plaats van de schoolmediatheekdienst binnen de openbare bibliotheek of provinciale bilbliotheekcentrale en het werk van de schoolmediatheekdienst voor de subsidieverstrekker en de doelgroep duidelijker te maken. Dit is vooral belangrijk in het kader van de Welzijnswet (waarover later in dit artikel meer).
Het schoolmediatheekwerk werd echter tot nog toe redelijk ontzien, althans niet ‘afgestoten’ en breidde soms zelfs de dienstverlening uit. Dat de bezuinigingen echter toch invloed hadden blijkt elders in dit nummer duidelijk.
| |
Overzicht bezuinigingen openbare bibliotheken.
1982 De rijksbijdrage wordt bevroren.
1983 Korting van een zesde deel op de niet-personele kosten. (Die bedroegen in die tijd 40 % van de totale begroting.)
1984 Korting van 18, 1 % op de totale rijksbijdrage.
Bij de invoering van de Bibliotheekwet (1975) werd een rijksbijdrage vastgelegd in de door gemeenten en provincies vergoede kosten tot een bedrag van 100 % van de personeelskosten en 15 % van de overige kosten. Het pakket kortingen op de rijksbijdrage vanaf 1982 komt er op neer dat de rijksbijdrage voor 1982 is bevroren en in 1983 een korting van 1/6 van de overige kosten is doorgevoerd (15 miljoen gulden, te vergelijken met 300 miljoen frank).
Per 1 oktober 1983 heeft een wetswijziging plaatsgevonden. De gedeelde doeluitkering (100 % + 15 %) maakte plaats voor een ongedeelde doeluitkering. Daardoor was de rijksbijdrage dus niet meer gerelateerd aan de werkelijke exploitatiekosten. Gemeenten en provincies kregen van het rijk één bijdrage voor het bibliotheekwerk en konden daarmee hun eigen beleid bepalen.
Daardoor kon in 1984 een algemene korting van 18, 1 % (50 miljoen; vergelijkbaar met een miljard frank). Bij elkaar sinds 1982 een korting op de rijksbijdrage van ruim 20 %. Ter compensatie stonden hier tegenover inkomsten uit de afkoopsom voor de wachtgeldregeling, die in 1987 ophielden, zodat vaak toen pas het effect van de bezuinigingen merkbaar werd. Verder bleken gemeenten en provincies althans tijdelijk bereid tot aanvullende subsidies, en werd hier en daar ook nog een extra projectsubsidie in de wacht gesleept. In de periode 1983-1985 stegen de inkomsten van ruim 40 % van de openbare bibliotheken gemiddeld met ruim 10 %. De helft ontving geen extra inkomsten en zag in deze periode de begrote totale inkomsten dalen met gemiddeld 4 %.
1988 Korting van 6 % (30 miljoen) op de rijksbijdrage voor het welzijnswerk (waarvan het bibliotheekwerk sinds 1987 deel uitmaakt).
Korting van 35 % (5 van de 14 miljoen) op het budget voor onderwijsvoorrangsbeleid. (De resterende 9 miljoen bleef door actie van de Tweede Kamer behouden.)
1989 Korting van 8 % (40 miljoen) op de rijksbijdrage voor het welzijnswerk.
Korting van 40 miljoen op het welzijnswerk dat door het rijk rechtstreeks wordt betaald.
Korting van 20 % (140 miljoen) op de rijksuitkering aan gemeente- en provinciefonds.
‘Niet uit te sluiten valt dat, onder dwang van budgettaire omstandigheden, verdere maatregelen overwogen moeten worden.’
Bron: OBelix; NBLC-databank voor beleidsvoering in openbare bibliotheken. (Interne databank; uitdraaien worden op verzoek toegezonden.)
| |
Niet alleen basisonderwijs
In Richtlijnen voor de normering van het openbaar bibliotheekwerk werd de normering van het schoolmediatheekwerk opgenomen. Hierin staat: ‘De dienstverlening van de schoolmediatheekdiensten is gericht op het kleuter- en lager onderwijs, voortgezet onderwijs en onderwijs- en lerarenopleidingen.’ De dienstverlening van schoolmediatheekdiensten richtte en richt zich echter in het algemeen hoofdzakelijk tot het basisonderwijs: zie ook elders in dit nummer. In mindere, hoewel niet onaanzienlijke mate zijn er contacten met het voortgezet onderwijs (met name lager beroepsonderwijs en mavo) en vormen van het hoger beroepsonderwijs (met name pabo's). Ook de dienstverlening van het NBLC was en is voornamelijk gebaseerd op de wensen van en ontwikkelingen in het basisonderwijs, hoewel er wel publikaties (bijvoorbeeld Selectie aanschafinformaties voortgezet onderwijs) en materialen werden samengesteld. Het opzetten van een behoorlijke dienstverlening voor het voortgezet onderwijs bleek en blijkt moeilijker dan voor het basisonderwijs. Het aantal scholen voor voortgezet onderwijs is kleiner, en de variatie in onderwijssoort veel groter.
In 1984 verscheen het Deelrapport openbare bibliotheken in SeCu-projecten als deel van de reeks Culturele vorming in het voortgezet onderwijs (SeCu = Samenwerking secundair onderwijs culturele instellingen, een inmiddels afgesloten reeks projecten met wisselende resultaten, waaronder het uitgavenpakket Op zoek
| |
| |
naar de bibliotheek en het bij het Landelijk Ondersteuningsinstituut Kunstzinnige Vorming uitgebrachte pakket Kijken naar boeken.
Als redenen voor de geringe omvang van de dienstverlening aan het voortgezet onderwijs tot dan toe geeft het rapport:
- | Het basisonderwijs kent een langere traditie wat betreft samenwerking met de openbare bibliotheek. |
- | Het basisonderwijs is door haar organisatie een eenvoudiger tak van onderwijs om mee samen te werken. |
- | Het basisonderwijs krijgt didactische ondersteuning van een schoolbegeleidingsdienst. |
- | Veranderingen in het onderwijs krijgen nauwelijks een plaats in het voortgezet onderwijs (meer individueel onderwijs, projectonderwijs en wereldoriëntatie). |
- | Subsidiegevers (gemeente, provincie) hebben doorgaans als beleid dat de ontwikkeling van de basisschool prioriteit heeft. |
In 1986 verscheen van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) het rapport Basisvorming in het onderwijs, een advies aan de regering over een nieuwe inhoud en opzet van het onderwijs aan kinderen van 12 tot 15-16 jaar, een advies dat door de regering met enkele wijzigingen is overgenomen (zie hierover onder meer Leesgoed 1987/6). In het rapport geeft de Raad een beschrijving van veertien vakken die ieder kind in de genoemde leeftijdsgroep op school zou moeten krijgen en geeft de Raad globaal de inhoud van die vakken aan. Het is tekenend dat de mogelijke dienstverlening van de openbare bibliotheek slechts in één zinnetje wordt genoemd.
Een onderdeel van de voorbereiding van het WRR-rapport was de studie Bibliotheken en basisvorming, waarin de mogelijkheden en problemen verkend worden die verbonden zijn aan het gebruik in het onderwijs van allerlei schriftelijke en audiovisuele materialen en van bibliotheekvoorzieningen in het bijzonder. Conclusies uit dit rapport zijn dat de ideeën ‘over basisvorming belangrijke aanknopingspunten bieden voor een effectief gebruik van bibliotheken in het voortgezet onderwijs. De bibliotheekvoorziening is echter ver achtergebleven bij de normen die daaraan worden gesteld. De belangrijkste oorzaken liggen bij het onderwijs zelf.’ De studie noemt de volgende oorzaken:
- | Gedifferentieerd onderwijs wordt slechts op beperkte schaal toegepast. |
- | Er is vrijwel geen sprake van samenwerking tussen of integratie van vakken. |
- | Het gebruik van schriftelijke en audiovisuele materialen maakt geen integraal onderdeel uit van het onderwijsgebeuren; het belang van het gericht (leren) omgaan met informatie komt niet in het onderwijs tot uitdrukking. |
Daarnaast geeft de studie als oorzaken de geïsoleerde positie van de schoolbibliotheken, onvoldoende communicatie tussen bibliotheekwereld en onderwijs en een te weinig gedifferentieerd aanbod van bibliotheken. De studie concludeert tevens dat ondersteuning van de bibliotheken aan het reguliere onderwijs een zeer arbeidsintensieve taak is en dat bibliotheken door bezuinigingen en decentralisatiegevolgen wellicht de kosten gedeeltelijk gaan doorberekenen. Daarnaast kan worden gedacht aan aanvullende financiering (van de dienstverlening) op basis van bijzondere dienstverlening, zoals die al bestaat voor volwasseneneducatie en onderwijsvoorrangsprojecten.
De studie geeft de aanbeveling dat wanneer bibliothecaire ondersteuning aan het voortgezet onderwijs wordt uitgebreid, overleg met nieuwe lerarenopleidingen noodzakelijk is. Dit om afspraken te maken over taakafbakening en eventuele samenwerking. Een perspectief voor een betere toekomst van bibliotheken in het voortgezet onderwijs ziet het rapport in ontwikkelingen rond het voortgezet basisonderwijs, onderwijsvoorrangsprojecten, aandacht voor andere culturen en de informatietechnologie. Niets van dit al is dus doorgedrongen in het uiteindelijk advies van de WRR.
Iets beter ziet het er uit voor de jongste kant van het leeftijdsspectrum. In 1981 verscheen een nota van de Beleidscommissie Schoolmediatheken over de dienstverlening aan het onderwijs voor vier- tot achtjarigen. De Beleidscommissie nam het volgende standpunt in:
- | Schoolmediatheken zoals die in het lager onderwijs zijn opgezet zijn niet gewenst voor de groep leerlingen van 4 tot 8 jaar. |
- | Zij adviseert het inrichten van een leeshoek in de klas met een centrale collectie in de school. |
- | Het ontwikkelen van een ontsluitingssysteem heeft geen prioriteit. |
De taken van de schoolmediatheekdienst zijn hierbij het aanbieden van materiaal voor wissel- en projectcollecties en adviseren over materialen en over de opzet en inrichting van de leeshoek. De beschrijving van de huidige stand van zaken elders in dit nummer wijst uit dat een flink aantal schoolmediatheekdiensten diensten verleent aan peuterspeelzalen.
Men mag bovendien aannemen dat in de dienstverlening aan het basisonderwijs ook de jongste groepen betrokken worden, de vroegere kleuterschool met zijn boekenhoek.
| |
Onderwijsvoorrang
De samenwerking tussen openbare bibliotheken en basisonderwijs kreeg in de zeventiger jaren een extra impuls door de start van projecten in het kader van het onderwijsstimuleringsbeleid. Dit had als doelstelling ‘het treffen van zodanige maatregelen binnen en in de relatie tot het onderwijs, dat de achterstand in onderwijskansen van kinderen uit achterstandssituaties wordt opgeheven, c.q. verminderd.’ Bibliotheken werden bij diverse stimuleringsprojecten betrokken.
Het onderwijsstimuleringsbeleid is inmiddels overgegaan in onderwijsvoorrangsbeleid dat zich ook tot het voortgezet onderwijs uitstrekt (4-18 jarigen). Er is niet alleen een verschil in naam. Subsidie voor onderwijsvoorrangsgebieden vooronderstelt een gestructureerde samenwerking tussen onderwijs- en welzijnsinstellingen in die gebieden, waarbij de bibliotheek tot de welzijnsinstellingen wordt gerekend. Het is opmerkelijk, hoewel natuurlijk zeer verklaarbaar, dat in vrijwel alle onderwijsvoorrangsgebieden de bibliotheek een actieve deelnemer is. Of dat zo blijft is niet helemaal zeker, gezien de bezuinigingen; vorig jaar kondigde de minister van WVC aan het gehele onderwijsvoorrangsbudget van de begroting te willen schrappen. Slechts door actie van de Tweede Kamer werd dat gedeeltelijk ongedaan gemaakt, maar niemand weet nog wat de toekomst zal brengen. Zie voor een schets van de deelname van de openbare bibliotheek aan het onderwijsvoorrangswerk een bijdrage elders in dit nummer.
Geen extra subsidie voor bibliotheekwerk is er op het gebied van het onderwijs in eigen taal en cultuur dat in het basisonderwijs aan anderstalige minderheden wordt geboden. Toch hebben de bibliotheken zich ingespannen om in hun dienstverlening met dit onderwijs rekening te houden, zowel door de aanschaf van kinderboeken in minderheidstalen als in de dienstverlening van schoolmediatheekdiensten. Het NBLC levert materialen die voor intercultureel onderwijs en onderwijs in eigen taal en cultuur (ETC) bruikbaar zijn. Dit betreft zowel informatie over andere culturen, als informatie die bruikbaar is in bibliotheekprojecten waarbij culturele minderheden zijn betrokken. Een aantal schoolmediatheekdiensten ontwikkelt zelfstandig of in samenwerking met een onderwijsbegeleidingsdienst materiaal.
| |
Volwasseneducatie
In de Handreiking voor het opstellen van een visie op schoolmediatheekwerk staat dat tot de doelgroep van het schoolmediatheekwerk kunnen behoren:
a | onderwijs |
b | sociaal-cultureel en -educatief werk, waaronder volwasseneneducatie |
c | andere instellingen behorende tot de verzorgingsstructuur alleen in die gevallen waarbij sprake is van dienstverlening van de schoolmediatheekdienst aan deze instellingen.’ |
In Steunfuncties en netwerkvorming staat: ‘De dienstverlening aan andere educatieve instellingen, onder andere aan groepen uit de volwasseneneducatie, wordt langzamerhand uitgebreid. Dat leidt in enkele gevallen tot de opzet van “educatieve diensten / onderwijsmediatheekdiensten” waar het schoolmediatheekwerk onderdeel van uitmaakt. Verwacht mag worden dat de koppeling tussen de dienstverlening aan het reguliere en die aan het niet-reguliere onderwijs steeds meer zal voorkomen. De Beleidscommissie bepleit dat ook.
In algemene zin kan de doelgroep als volgt omschreven worden: iedereen die planmatig bezig is met onderwijs en/of vorming.’
Vooral na de start van de proefprojecten Open School raakten openbare bibliotheken ook meer betrokken bij de volwasseneneducatie. Met financiële steun van het ministerie van WVC werd in 1982 bij het NBLC een project Volwasseneneducatie gestart. Doel was:
| |
| |
- | de uitbouw van dienstverlening van openbare bibliotheken aan volwasseneneducatie-groepen. |
- | de uitbouw van de ondersteuning van openbare bibliotheken door het NBLC. Bij het NBLC werd een afdeling Volwasseneneducatie ingesteld. |
In de praktijk zijn er verschillende vormen van samenwerking tussen openbare bibliotheken en volwasseneneducatie gegroeid. De aard van deze samenwerking, de wijze waarop en de mate waarin deze heeft vorm gekregen is verschillend. Bij sommige grote bibliotheken en provinciale bibliotheekcentrales werd een afzonderlijke afdeling voor volwasseneneducatie ingesteld. Andere bibliotheken en provinciale bibliotheekcentrales creëerden een educatieve dienst die zowel het gebruikelijke schoolmediatheekwerk als de dienstverlening voor de volwasseneneducatie verzorgde.
Een belangrijk verschil tussen schoolbibliotheekwerk en het bibliotheekwerk ten behoeve van de volwasseneneducatie is dat in het eerste geval de bibliotheken zich niet inlaten met de onderwijsleermiddelen. Voor de volwasseneneducatie worden wel leermiddelen ontwikkeld. Het NBLC spoort bruikbaar leermateriaal op, verzorgt de distributie en produceert zelf ontbrekend materiaal of geeft de opdracht hiervoor aan derden.
Er zijn veel raakvlakken tussen volwasseneneducatie, onderwijs in eigen taal en cultuur (en in samenhang hiermee intercultureel onderwijs) en onderwijsvoorrang. Tussen deze onderdelen van het overheidsbeleid bestaat echter onvoldoende samenhang, wat tot uitdrukking komt in het beleid ten aanzien van de bibliotheken. Deze spelen wel een rol in het onderwijsvoorrangsbeleid en de volwasseneneducatie, maar worden in plannen voor intercultureel onderwijs en onderwijs in eigen taal en cultuur niet of nauwelijks genoemd.
| |
Decentralisatie en welzijnswet
In het begin van de jaren tachtig gaan plannen voor decentralisatie van beslissingsbevoegdheden met daaraan officieel niet, maar voor iedere goede verstaander officieus wel gekoppelde nieuwe bezuinigingen een rol spelen in het bibliotheekwerk. Die decentralisatie betrof namelijk ook het welzijnswerk, en de minister besloot dat het bibliotheekwerk een vorm van welzijnswerk was, ondanks protesten van de bibliotheken. De bibliotheken hielden liever hun Bibliotheekwet, maar zagen zich door het ministerie ondergebracht in de plannen voor één algemene overkoepelende welzijnswet, de Kaderwet Specifiek Welzijn. Die wet ging niet door, maar wel werd op 1 januari 1987 de Welzijnswet van kracht. De invoering van deze wet betekende dus tevens de opheffing van de Wet op het Openbare Bibliotheekwerk.
Naast een aantal algemene bepalingen is in de paragraaf over het bibliotheekwerk aandacht voor het leenrecht; aan de wettelijke contributievrijdom voor de jeugd komt een einde; artikel 30 regelt de samenhang van het bibliotheekwerk. Er wordt een sterk beroep gedaan op bibliotheken, provincies en gemeenten om samen te werken in lokale, provinciale en landelijke netwerken. In de wet is aangegeven op welke wijze die samenwerking zou moeten plaatsvinden. Over het schoolmediatheekwerk wordt niet meer gezegd dan dat het vormen van een lokaal of provinciaal netwerk in ieder geval inhoudt: ‘het maken, schriftelijk vastleggen en meewerken aan de uitvoering van afspraken over het schoolmediatheekwerk’. Zeer mager dus.
Belangrijk is dat per 1987 ook de afzonderlijke financiering door het rijk van openbaar bibliotheekwerk ophield. Het hiervoor uitgetrokken bedrag werd toegevoegd aan de som die gemeenten en provincies voor al het welzijnswerk ontvingen (de zogenaamde brede doeluitkering).
Inmiddels is er weer iets nieuws bedacht: deze som wordt, als de minister zijn zin krijgt, per 1989 opgeteld (nu ja, opgeteld... zie het kader over bezuinigingen) bij wat gemeenten en provincies überhaupt van het rijk aan inkomsten ontvangen, middels het gemeentefonds en het provinciefonds.
De verantwoordelijkheid voor het openbare bibliotheekwerk ligt nu in principe geheel bij de lokale overheden. Provincies en gemeenten krijgen de vrijheid zelf te beslissen hoeveel zij over hebben voor het openbaar bibliotheekwerk, en dus ook hoe dat er uit moet zien. Om te voorkomen dat de samenhang van het bibliotheekwerk geheel verloren gaat, is de passage over netwerken in de wet opgenomen. (Netwerk: een systeem van bibliotheekinstellingen, op lokaal en bovenlokaal niveau binnen een bepaalde territoriale eenheid, die met elkaar en in aanvulling op elkaar, de gehele of een gedeelte van de bibliotheekdienstverlening verzorgen.)
De Beleidscommissie Schoolmediatheken zette haar standpunten uiteen in de nota Steunfuncties en netwerkvorming (juli 1985). De Beleidscommissie gaf argumenten om het schoolmediatheekwerk op regionaal of provinciaal niveau te organiseren. Advisering aan scholen vraagt specialistische kennis zowel op het terrein van onderwijskundige processen als op bibliotheektechnisch terrein. Naarmate er meer met scholen wordt samengewerkt ontstaat er een grotere deskundigheid die weer aan de scholen ten goede komt. Om die reden kunnen ‘eenpersoonsdiensten’ vaak onvoldoende bieden. Samenwerken in een dienst van verschillende schoolmediathecarissen maakt specialisatie voor verschillende materialen en schooltypen eveneens mogelijk. Het opzetten van achtergrondcollecties en tooncollecties vereist speciale deskundigheid en kan alleen bij een zekere omvang efficiënt beheerd en gebruikt worden.
In 1987 publiceerden het bestuur van de Sectie Jeugdbibliotheekwerk (eveneens van de vereniging NBLC) en de Beleidscommissie Schoolmediatheekwerk ‘gezien de steeds toenemende samenwerking tussen de beide werksoorten en de grote overeenkomst in beide notities’ een gezamenlijke nota over netwerkvorming. Inhoudelijk is de nota vrijwel onveranderd gebleven, alleen wordt in de inleiding de nadruk gelegd op het belang van samenwerking: ‘De netwerkgedachte begint op lokaal niveau door samenwerking met of integratie van met name die afdelingen die voor dezelfde groepen werken. In ieder geval komen delen van de verschillende werksoorten, zoals het jeugdbibliotheekwerk, het schoolmediatheekwerk en het bibliotheekwerk ten behoeve van de volwasseneneducatie voor nauwe samenwerking of integratie in aanmerking’.
Inmiddels is het niet alleen tijd voor samenwerking en integratie, maar ook voor een krachtige verdediging van wat de openbare bibliotheek voor het onderwijs doet, en kan doen. In het belang van de bibliotheek, zeker, maar vooral in het belang van het onderwijs.
|
|