| |
| |
| |
Schoolmediatheekwerk en onderwijsvoorrangswerk in Amsterdam
Opbouw, afbraak, toekomst
Door Klaas de Graaf
Een stem over het onderwijsvoorrangswerk met betrekking tot het bibliotheekwerk, en uit de praktijk, in dit geval die van de hoofdstad van Nederland. De stem is van het hoofd onderwijsmediatheekdienst, tevens voorzitter van de Werkgroep Educatief Werk - Bibliotheken van het NBLC. Voor onze Vlaamse lezers: onderwijsvoorrangsbeleid is de naam voor het van rijkswege toebedelen van extra middelen aan scholen, bibliotheken, culturele centra en vergelijkbare instellingen die te maken hebben met kinderen en volwassenen die extra aandacht nodig hebben.
‘Het bijdragen aan het onderwijsvoorrangsbeleid en het deelnemen aan daarop gerichte activiteiten behoort een geïntegreerd onderdeel van het Openbare Bibliotheekwerk te zijn. Het behoort te delen in de prioriteit die wordt toegekend aan het bibliotheekwerk in achterstandssituaties’, zo stond te lezen in een in 1984 geschreven beleidsnota van de Openbare Bibliotheek Amsterdam. Vervolgens stortte de organisatie zich vol overgave en ambitie in het OVB-gebeuren. Het was niet de enige bibliotheekorganisatie die actief wenste te participeren binnen de samenwerkingsprojecten. Uit een overzicht van het ministerie van WVC blijkt, dat in de zeventig gebieden het bibliotheekwerk, naast het jeugd- en jongerenwerk en het peuter-werk, getalsmatig de meest betrokken instelling is.
Het bibliotheekwerk had zich klaarblijkelijk goed voorbereid en duidelijk geprofileerd bij het opstellen van de gebieds- en activiteitenplannen. Minister Brinkman had in 1985 in de Tweede Kamer dan wel gezegd dat het welzijnswerk voor het OVB onmisbaar en van belang is en een noodzakelijke aanvulling geeft op de onderwijsactiviteiten, daarmee was nog niet gezegd dat de bibliotheek automatisch zou deelnemen. Zeker niet als de middelen beperkt zijn.
| |
Voorgeschiedenis
In 1974 bracht de toenmalige minister van onderwijs, Van Kemenade, het Beleidsplan voor het onderwijs aan groepen in achterstandssituaties uit. In de daarop volgende periode werd het in de nota voorgestelde beleid in zes onderwijsstimuleringsprojecten uitgevoerd. In deze projecten werkten welzijnsinstellingen, waaronder de Openbare Bibliotheek, samen met kleuter- en lagere scholen. Ook daarna, in de zogenaamde combinatie-pakketten en in de van 1983 tot 1985 Voorlopige Onderwijsvoorrangsgebieden was de bibliotheek volop van de partij.
Ondertussen waren tal van publikaties over deze vorm van samenwerking verschenen (bijvoorbeeld van de dienst Deskundigheidsbevordering van het NBLC). Toen in 1986, een jaar later dan was bedoeld, het OVB dan daadwerkelijk startte, had de bibliotheek alle gelegenheid gehad te kunnen anticiperen op deze toch wel unieke ontwikkeling; Een gebiedsgerichte samenwerking tussen onderwijs en welzijn, gebaseerd op een wettelijk kader. Dat was althans de bedoeling. Maar het voorstel tot wetgeving, in november 1985 door een ruime meerderheid in de Tweede Kamer aanvaard, haalde het niet. Op 20 januari 1987 verwierp de Eerste Kamer het wetsvoorstel.
Geen wet dus, maar, zo verzekerde minister Brinkman, dat zou tot 1990 voor het gebiedenbeleid geen consequenties hebben.
Duidelijke taal. Helaas, duidelijke taal van een minister betekent in de praktijk niet altijd dat gedane beloften worden nagekomen.
| |
Het onderwijsvoorrangswerk
Bezuinigingen of niet, het onderwijsvoorrangsbeleid functioneert nu bijna twee jaar en zal, weliswaar in afgeslankte vorm, in ieder geval tot augustus 1990 doorlopen. Tijd voor een tussentijdse balans.
- | Er is in de relatief korte periode enorm veel werk verzet.
Tal van samenwerkingsactiviteiten met scholen en welzijns-instellingen, al of niet in de bibliotheek, zijn uitgevoerd. |
- | Het onderwijsvoorrangswerk heeft gezorgd voor een positieve, beleidsmatige ontwikkeling. Door de samenwerking met anderen vond voor de bibliotheek een geleidelijke invoering van het werken met een jaarplanning plaats. Een verandering van veelal incidentele naar structurele samenwerking met het onderwijs. Hierdoor ontstonden meer mogelijkheden tot diepgang van de activiteiten en een groter rendement op lange termijn. |
- | Er konden nieuwe werkvormen worden ingevoerd en uitgeprobeerd ten aanzien van bibliotheek- en boekpromotie. Die nieuwe ideeën en activiteiten werkten eveneens stimulerend voor de andere jeugd- en schoolbibliothecarissen. |
- | Er werden nieuwe doelgroepen, waar nog weinig of geen contact mee was, bereikt. Het voortgezet onderwijs, etnische groeperingen, peuter- en kinderopvang. |
De uitvoering van al dat werk wordt voor een groot deel verzorgd door speciaal daarvoor aangestelde medewerkers. Vaak jeugd- of schoolbibliothecarissen. Soms aangesteld in een aparte dienst, vaak ook toegevoegd aan de jeugdafdeling van de bibliotheek. In een aantal gevallen ondergebracht bij een onderwijsmediatheekdienst.
Onderwijsvoorrangswerk kenmerkt zich door een gebiedsgebonden aanpak.
Daarom koos de O.B. Amsterdam er voor dat deelname van de bibliotheek in eerste instantie diende plaats te vinden vanuit de vestiging in het gebied. In feite in het verlengde van het werk van de reguliere jeugdbibliothecaris. Pas in tweede instantie, nadat bleek dat daarvoor voldoende financiële middelen waren, konden ook twee schoolmediathecarissen bij de Onderwijsmediatheekdienst worden aangesteld. In de praktijk is een goede samenwerking ontstaan tussen de jeugdbibliothecarissen, de OVB-bibliothecaris in het filiaal en de medewerkers van de Onderwijsmediatheekdienst. Een functionele afstemming, en in sommige gevallen een integratie van activiteiten.
| |
Activiteiten Onderwijsmediatheekdienst
De inzet van de Onderwijsmediatheekdienst is vooral schoolondersteunend. Een groot deel van de activiteiten speelt zich af in de school.
Het kunnen omgaan met informatie, het zelfstandig kunnen verwerven, verwerken en goed interpreteren van informatie is een vaardigheid die van grote waarde is voor het leerproces van kinderen. Als je er in slaagt kinderen die vaardigheid aan te leren, heb je een flinke bijdrage geleverd aan het bestrijden van onderwijsachterstand van die leerling(en) en daarmee de kansen op een goede (school)loopbaan vergroot. De inzet van de schoolmediathecaris richt zich voor een groot deel op het thema informatie verwerven en verwerken. Het documentatiecentrum kan daarbij een centrale rol vervullen. In het aanbod van de bibliothecaris kan aan de orde komen:
- | hoe zet je een documentatiecentrum op; |
- | hoe saneer je oud (boeken)bezit; |
- | op welke manier houd je rekening met de verschillende culturen in de school; |
- | welke materialen (boeken, dia's, casset- |
| |
| |
| tes, etc.) plaats je in het documentatiecentrum; |
- | welke criteria m.b.t. de kwaliteit van de materialen hanteer je; |
- | hoe ontsluit je het bezit. Via het trefwoordenapparaat of moet je (nog) gebruikersvriendelijker ontsluiten, bijvoorbeeld thematisch; |
- | hoe school je kinderen in het gebruik van de DC; |
- | hoe pas je het werken in het DC in het schoolwerkplan; |
- | hoe gebruik je verhalende boeken bij thematisch werken. |
Ook boekpromotie-activiteiten die gericht zijn op het stimuleren van leesplezier vormen een essentieel onderdeel van het aanbod.
Op zich geen spectaculaire activiteiten en eigenlijk weinig verschil met het reguliere schoolbibliotheekwerk. Maar door de extra medewerkers kunnen die contacten met de scholen wel langduriger en intensiever dan normaal zijn. Bovendien zijn de contacten, doordat met een jaarplan wordt gewerkt, minder vrijblijvend dan binnen het reguliere werk soms het geval is. Voor de Amsterdamse Onderwijsmediatheekdienst geldt bijvoorbeeld dat er dankzij het OVB ook een aantal interessante projecten van de grond zijn gekomen.
| |
Interculturele boekenhoek
In vijf filialen van de bibliotheek is een kijk- en luisterhoek ingericht. In deze hoek wordt gewerkt met materiaal van ‘Het prentenboekenproject’, ontwikkeld door het Katholiek Pedagogisch Centrum. Prentenboeken met daarbij een cassetteband met de tekst in het Nederlands, Turks, Arabisch en Berbers. In samenwerking met de Amsterdamse schoolbegeleidingsdienst wordt gewerkt aan nog meer materiaal in verschillende talen. Hoofddoel van dit project is bruikbare werkvormen ontwikkelen voor het gebruik van de hoek in de bibliotheek, maar ook binnen de onderwijssituaties op school. De hoek trekt erg veel kinderen en lijkt daardoor aan zijn eigen succes ten onder te gaan. In een verslag over deze activiteit is het volgende te lezen:
‘Sinds de inrichting van de luisterhoek loopt het op maandag- en woensdagmiddag storm met kinderen die een prentenboek willen luisteren/bekijken. De kinderen krijgen instructie voor het zelfstandig bedienen van de recorder en luisteren dan alleen of met z'n tweetjes, terwijl ze ondertussen het prentenboek kunnen bekijken. De meeste Marokkaanse en Turkse kinderen kiezen een bandje in de eigen taal. Soms komen ook ouders meeluisteren met jonge kinderen. Maar meestal doen oudere broers of zusjes dat. Opvallend is, dat de prentenboeken ook door tien- tot twaalfjarigen met plezier worden beluisterd. Een groot winstpunt is, dat het boek ook daadwerkelijk wordt “uitgelezen”, iets dat ze met een boek alleen weinig doen.
Het is vaak zo druk, dat ze netjes in een rij, op hun beurt moeten wachten. Maar dat hebben ze er duidelijk voor over...’.
In juni zal het project worden geëvalueerd en wordt er bekeken in hoeverre het als zelfstandige activiteit in de bibliotheek kan functioneren en op welke manier de Onderwijsmediatheekdienst deze vorm van boekpromotie binnen het onderwijs kan introduceren.
| |
Materialenhoek OVB informatie en documentatie
Dankzij extra financiële mogelijkheden zal een informatie-netwerk OVB worden opgezet. Materialen die in de elf Amsterdamse gebieden zijn ontwikkeld, zullen door de Onderwijsmediatheekdienst worden verzameld, geordend en ontsloten.
Ook bruikbare, landelijke materialen zullen in de collectie worden opgenomen. Dit project is een samenwerkingsproject met de zes Onderwijswerkplaatsen van de schoolbegeleidingsdienst, het ABC. Deze OWP's vervullen ook een rol bij acquisitie en ontsluiting van het materiaal. Zo zullen zij in ieder geval een signalerende functie hebben voor de materiaalontwikkeling in het OVB-gebied waarbinnen zij werken. Ook zal elke OWP een deelcollectie opbouwen. De materialen zullen d.m.v. een geautomatiseerd bestand worden ontsloten. Via een off-line systeem zal in elke OWP en bij de Onderwijsmediatheekdienst te zien zijn welke materialen zijn verzameld. De OME, tenslotte, zal voor uitleenmogelijkheden zorgdragen. Dankzij het onderwijsvoorrangsbeleid is er een structurele samenwerking met de onderwijsbegeleidingsdienst van de grond gekomen. Iets, dat in alle vorige jaren, ondanks een intensieve, goede, maar vrijblijvende samenwerking nooit was gelukt.
| |
Samenwerking met het jeugdbibliotheekwerk
Samenwerking tussen jeugdbibliothecaris en schoolmediathecaris was er gelukkig altijd al. Het OVB heeft de samenwerking met het jeugdwerk in de filialen echter wel geïntensiveerd. Overleg over en gezamenlijk uit te voeren activiteiten in het OVB-gebied, op een school of voor een andere welzijnsinstelling, komt frequenter voor en noopt, alleen al door die intensievere aanpak, tot goede afspraken over inhoud en taakverdeling. Daarbij versterken de verschillende deskundigheden en manieren van werken elkaar. Het schoolmediatheekwerk ondersteunt ook als tweedelijns werk de activiteiten van de jeugdbibliothecaris. In de materiële sfeer gebeurt dit door het beschikbaar stellen van (deel)collecties, het vervaardigen van keuze en/of themalijsten, het ontwikkelen van lessencyclussen en het zoeken en aanbieden van geschikte teksten en materialen.
| |
Knelpunten
Los van de ministeriële obstakels op het pad van het OVB lijkt alles even mooi en fijn. Maar knelpunten zijn er ook. Eén daarvan is de motivatie van sommige schoolteams. Een jeugdbibliothecaris vertelt in een verslag daarover het volgende: ‘Ik ging werken in een stimuleringsproject. Dat leek me ideaal! Iedereen wil graag samenwerken en heeft daar ook ideeën over. Anders stap je toch niet in een samenwerkingsproject, dacht ik. Nou, ik heb nog nooit zo'n moeilijke toestand meegemaakt. Scholen stappen namelijk ook wel om andere redenen in een project. De extra formatie-uren die zo'n project oplevert. Ook waren een deel van de plannen op bestuursniveau bedacht en hadden de scholen weinig inbreng gehad. Ze hadden vaak geen idee wat ze met een welzijnsinstelling zouden kunnen doen...’. Ze besluit haar verslag met een uiteenzetting over de zaken die wel goed gingen en stelt dat de resultaten des te meer voldoening geven, omdat de weg erheen zo moeilijk was. Een knelpunt kan ook voortkomen uit het succes. Als scholen ontdekken wat de bibliotheek kan bieden en merken dat de kwaliteit goed is, willen ze vaak op een heel intensieve manier gebruik maken van de dienstverlening.
Dan is er nauwelijks tijd genoeg om te voldoen aan alle vragen die worden gesteld. Het betekent voor de filialen een verhoging van de werkdruk. De collectie biedt ook niet altijd voldoende mogelijkheden om adequaat in te spelen op de behoefte.
Door de nog steeds doorgaande bezuinigingen, die ook het bibliotheekwerk treffen, zal het moeilijk zijn voor deze problemen aan goede oplossing te vinden.
| |
De toekomst
Heeft OVB nog wel toekomst? Een vraag die ons de tweede helft van 1987 sterk heeft bezig gehouden. Die vraag kan nu positief worden beantwoord: ja. Weliswaar moet er op het welzijnsaandeel per januari 1988 worden bezuinigd, totaal 27%, maar er blijven gelukkig middelen beschikbaar om het gezamenlijk gebiedenbeleid van onderwijs en welzijn tot augustus 1990 voort te zetten. En daarna? Daarna zal er ook Onderwijsvoorrangsbeleid zijn, mét een herkenbare functie voor de welzijnsinstellingen. Naast de ellende die de bezuinigingsplannen van minister Brinkman hebben veroorzaakt, is de positieve kant van het verhaal dat de Tweede Kamer zich in grote meerderheid heeft uitgesproken voor een voortzetting, ook ná 1990, van een gezamenlijk gebiedenbeleid. Dat de vormgeving wellicht anders wordt en een beperking van het aantal thema's (en waarschijnlijk ook participanten) zal worden aangegeven, lijkt zeer waarschijnlijk. Maar een thema als taal, tweede taalverwerving en/of taligheid zal ook na 1990 in de activiteitenplannen voorkomen. Voor dat thema heeft de bibliotheek heel wat te bieden. Nog dit jaar zal minister Deetman met een nieuw ontwerp van wet komen. Wij moeten dus nog even wachten. Dat hoeft overigens niet passief te gebeuren. De bibliotheek moet ondertussen werken aan de implementatie van alle verworvenheden van de huidige OVB activiteiten en alvast anticiperen op de tweede OVB periode. Dat betekent dat er grondig moet worden nagedacht over de collectie. Aanvulling op deelgebieden, misschien ook (in ruimere mate) opnemen van nieuwe media en aan- | |
| |
passing van de collectie met het oog op andere taalgebieden.
Vormen voor een gebruiksvriendelijke(r) ontsluiting moeten worden bestudeerd en/of ontwikkeld en (geleidelijk) uitgeprobeerd en ingevoerd.
Ook moet worden gewerkt aan de verdere ontwikkeling van de medewerkers; het informeren over cultuur en achtergronden van anderstaligen en andere doelgroepen, maar ook bij- en nascholing en het leren omgaan met deze (nieuwe) doelgroepen.
Want, wie zei dat ook alweer...‘een bibliotheek die leeft, bouwt aan zijn toekomst...’
|
|