bibliotheekwetenschappen en houdt zich voornamelijk met de verschijningsvorm bezig. Langzamerhand beginnen de universiteiten ook aandacht te schenken aan kinderboeken, maar veel heeft dit nog niet opgeleverd.
Manorama Jafa lukte het om in de haar toegemeten tijd, iets minder dan een half uur, heel India, Bangladesh, Sri Lanka en Nepal te behandelen. Ook hierbij weer ruim aandacht voor de geschiedenis, vooral de orale traditie. In India wordt onderzoek verricht, maar dit is eerder aan personen dan aan instituten gebonden (de situatie in Nederland vertoont hiermee veel overeenkomst!). Sinds 1981 bestaat er een kwartaalblad Writer and illustrator waarin onderzoeksresultaten worden gepubliceerd. De overige landen kennen bijna geen onderzoek en wijden zich volledig aan de opbouw van hun kinderboekenproduktie.
Het land waar alles vandaan moet komen is de Verenigde Staten. Betsy Hearne gaf een overzicht van de disciplines die zich bezighouden met kinderboeken. Bibliotheekwetenschappen, opvoedkunde en onderwijskunde, literatuurwetenschappen, psychologie, sociologie, antropologie, geschiedenis en de kunstwetenschap. Het meeste onderzoek is zeer pragmatisch van aard. De eerste vraag die echter nog steeds beantwoord moet worden: ‘what does literature do for - or to - children.’
De roep om een interdisciplinaire samenwerking klonk mij eveneens enigszins bekend in de oren.
Het bestaan van een nationale kinderliteratuur in Cuba kent geen lange geschiedenis. Zo'n dertig jaar geleden werden de eerste kinderboeken gepubliceerd. Vanaf 1959 is er een groot netwerk van bibliotheken opgezet. Het onderzoek is nog veel jonger. Tot nu toe zijn 20 boeken met kritische essays verschenen en bestaat er een professioneel tijdschrift voor onderzoek: En julio como en enero (In juli zowel als in januari). Volgend jaar zal er een documentatie- en informatiecentrum voor kinderliteratuur worden geopend.
Een van de meest opvallende dingen bij het bekijken van onderzoek in Latijns-Amerika was volgens Clare Budnik het gebrek aan informatie. In haar lezing ging zij dan ook vooral in op het werk van de Banco del Libro in Venezuela (IBBY's Rising Sun Prize 1988). Hopenlijk zal in de toekomst meer aandacht besteed kunnen worden aan dit instituut.
De voordracht van Igor Motjasjow (USSR) maakte duidelijk dat de perestrojka ook in kinderboekenland langzaam doordringt. Natuurlijk krijgen we nog steeds niet alles te horen, maar binnen het onderzoek naar kinderliteratuur wordt nu aandacht geschonken aan wat kinderen zelf graag willen lezen. Dit is nieuw, want tot nu toe is alleen onderzoek verricht naar wat kinderen zouden moeten leren. In hoeverre bij de produktie van boeken rekening wordt gehouden met resultaten van dit onderzoek werd niet duidelijk. Ook de vraag waarom de resultaten niet in het Engels gepubliceerd werden, werd niet bevredigend beantwoord, maar misschien is hier nog een paar jaar voor nodig, we mogen ook niet alles in een keer verwachten.
In Australië is de laatste jaren erg veel werk verzet voor een bibliografie van Australische kinderboeken. Ook de geschiedenis is vastgelegd, door H.M. Saxby: History of Australian literature 1941-1941. Later (1971) is een vervolg verschenen over de periode 1941-1970. Australië heeft een groot aantal historische collecties die allemaal beschreven zijn.
In Groot-Brittannië en de Gemenebest zijn het weer vooral individuen die zich werpen op de studie van het kinderboek. Het zijn ook weer de disciplines letteren, opvoedkunde en bibliotheekwetenschap die meer naast dan met elkaar werken. ‘It would also seem that there is some conflict of interest between the ‘book’ people and the ‘child’ people; between literature as ‘art’ and as ‘commodity’, aldus Maurice Saxby in zijn boeiende voordracht. Waar heb ik dat meer gehoord?
Sonja Svensson van het Zweeds instituut voor jeugdliteratuur gaf een zeer geordend (dus overzichtelijk en bruikbaar) verhaal over het onderzoek in de ‘nordic’ landen. Echt tevreden was zij niet, maar er was wel een duidelijke vooruitgang te bespeuren de laatste jaren. Aan de hand van het bekende, maar altijd weer bruikbare schema van zender, boodschap, ontvanger, liet Sonja ons voorbeelden van onderzoek zien. Naast de goede opbouw van haar lezing was haar presentatie eveneens een welkome afwisseling.
Van 9.00 uur 's morgens tot 7.00 uur 's avonds kregen we zo twaalf lezingen over ons uitgestort. Van onverstaanbaar Engels, via gebrekkig Engels, tot ware kunstenaars als Brian Alderson (jammer dat hetgeen hij te vertellen had niet geweldig was, van iemand met zo'n reputatie had ik meer verwacht).
De duitstalige landen presenteerden gezamenlijk hun onderzoek. Waltraut Hartmann uit Oostenrijk kwam voor de zoveelste keer met het project Buch - partner des Kindes aanzetten; de interesse was gering en terecht, men kan niet jaren met hetzelfde project komen. Op een conferentie in Klagenfurt (1987) werd mij verteld over een vervolgproject. Daarover had ik best meer willen weten; het zou een multi-mediaal project worden waarbij de scholen en bibliotheken ingeschakeld zouden worden. Gertrud Paukner, eveneens uit Oostenrijk, refereerde aan een aantal, eveneens bekende onderzoeken. Vooral het lezersonderzoek uit Wenen werd genoemd. Aan de studie van Ernst Siebert, Children's literature in the transition period between Josephinism and the Restoration hoop ik nog ooit een bespreking te wijden.
Wolfgang Schneider uit Frankfurt am Main hield een pleidooi voor andere vormen van jeugdliteratuur. ‘For children's theatre, children's films, and children's television are, in truth, literature.’
Heinz Wegehaupt gaf toelichting op onderzoek in de DDR. De laatste tien jaar zijn hier meer dan 70 dissertaties op het gebied van kinderliteratuur verschenen. Enkele hiervan verschijnen in de Schriftenreihe zur Kinderliteratur. Ook de Beiträge zur Kinder und Jugend literatur (verschijnen al 26 jaar) geven een goed overzicht van onderzoeksresultaten. En het werk van Wegehaupt zelf mag natuurlijk niet vergeten worden.
De conferentie was voor de deelnemers zeer vermoeiend, maar informatief. Te weinig werd dieper ingegaan op onderzoek en/of de problemen die zich hierbij voordoen. Misschien worden de resultaten van deze bijeenkomst gepubliceerd. Als dat het geval is, dan kunnen de volgende keer andere landen aan de orde komen (vooral Afrika) en kan naar onderzoeksresultaten gekeken worden.
De conferentie mag geslaagd genoemd worden, al beloofde de titel meer. De informatie hebben we nu, maar hoe nu verder?
- Toin Duijx