beren, alle dieren die in de stad leven, en alle dieren met tanden. Een negenjarige die een spreekbeurt over een van deze onderwerpen moet houden, kan zo de inhoud van het boekje oplepelen en de plaatjes laten zien. Selecteren van gegevens is er niet meer bij, want dan wordt de spreekbeurt te kort.
Echt bijzonder vind ik de ‘literaire toevoegingen’ aan het einde van deze 36 pagina's tellende boekwerkjes: bij het onderwerp passende prozafragmenten, uitdrukkingen of poëzie met daarin een sterke voorkeur voor Willem Wilmink en een enkele keer een te enthousiast gekozen (met het oog op de doelgroep dan) engelstalig vers. Maar de combinatie van feiten, literatuur en beeldende kunst maakt alles weer goed. Een duidelijke aanwinst dus (Zwijsen, ƒ 10,95 of Bfr 195 per deel). Voor het overige heb ik weinig gevonden om eens breed over uit te pakken. Wel het nodige aan acceptabele waar. Vakwerk dat het uitstekend zal doen bij kinderen. Een hele stapel waaraan men het predikaat ‘kinderboek’ in volle overtuiging kan toekennen. Enige spanning, redelijke opbouw en taal, herkenbare kinderproblemen en emoties, hier en daar een snuifje grensverlegging en natuurlijk een verstandig lesje. Veel goedgelukte goede bedoelingen, maar weinig sporen van bevlogenheid.
Om te beginnen En bende in de bovenbouw van Jacques Vriens (Van Holkema & Warendorf, ƒ 19,90 of Bfr 395). Na Een rotschool met fijne klas, De zesde tegen het soepie en Een stelletje mooie vrienden zijn vierde ‘schoolboek’. Goed van taal, opbouw, herkenbaarheid en les. Het verhaal is gesitueerd in een bovenbouw waarin kinderen van groep 6, 7 en 8 bij elkaar zitten. Hun eigenste en zeer geliefde juf Ineke gaat weg. Er komt een nieuwe, Jan Willem. Wel aardig, maar een beginneling die niet zo gauw in de gaten heeft wat hij voor vlees in de kuip heeft en hoe de patronen in de klas liggen. Diederik, een bijdehandje en tamelijke nieuweling in de klas, ziet zijn kans schoon. Met behulp van veel snoep, geheimzinnigheid en grootdoenerij doet hij een greep naar de macht. De bende van Donkervliet lijkt voortaan te bepalen wat er wel gebeurt en wat niet. Een moderne versie van Lieverdjes en ijzervreters, twee leesboekjes die An Rutgers van der Loeff in 1966 publiceerde. De opzet - veel dialogen, een goede spanningsopbouw en zo af en toe een waarschuwende of toelichtende vinger van de schrijver - roepen herinneringen op aan haar werk. Maar ook in opvattingen zijn er overeenkomsten te vinden. Vriens gelooft in kinderen en in volwassenen, hij gelooft ook in redelijkheid, in samenwerking, in gelijkheid. Prettige idealen die hij op een acceptabele manier over het voetlicht krijgt. Een bende in de bovenbouw zal het beslist goed doen bij kinderen door vele herkenbare gegevens.
De tekeningen van Joep Bertrams, ondeugende lijntekeningen met een totaal eigen interpretatie van het verhaal, zijn in dit traditionele schoolverhaal de verrassende vernieuwing. De vergelijking met Tirannen van Aidan Chambers dringt zich op. Niet alleen de omgeving, schoolsystemen en de leeftijd van de hoofdpersonen verschillen, in Tirannen is de visie van auteur minder expliciet aanwezig. De lezer heeft de kans zelf te ontdekken van de hoed en de rand en dat is misschien wel een grotere uitdaging.
In het nieuwste boek van Els de Groen, De olifanteruiter (Van Goor, ƒ 22,50 of Bfr 450), is op onderdelen met succes gepoogd de lezer niet van alles en nog wat onder de neus te wrijven. In het fantasierijke idee van een heks die vanuit een andere planeet naar de aarde afdaalt om een kind in haar buik te krijgen en vervolgens in allerlei ingewikkelde situaties terecht komt, is die kwestie van het zwanger willen worden met net genoeg geheimzinnigheid omgeven om uitdagend te zijn. Je krijgt als lezer de kans een tijdje rond te lopen met een raadsel. Als de twee aardse kinderen Govert en Sara willen weten waarom Henna naar de aarde is gekomen, een reis van dertig jaar, lijkt ze opgelaten en zegt ‘Ik dacht dat ik dat al verteld had.’ Even later is er sprake van een kind dat niet in de leegte geboren mag worden en als ze vertelt dat haar moeder ook op aarde is geweest ‘om mij in haar buik te krijgen....’ beginnen de kinderen er iets van te snappen. Dat zwanger worden krijgt nog een staartje als Govert bedenkt dat het toch ook vrij onredelijk is tegenover de vader die daarvoor moet zorgen... Maar zoals gezegd, het is een fantastisch gegeven waarin De Ouden figureren, heksen die in het spoor lopen van Roald Dahl en herinneringen oproepen aan buurvrouwen en tantes, maar ook aan heksenvervolgingen. De vermenging van fantasie en realiteit wringt als Govert en Sara worden geschetst als twee keurige kinderen in een keurige familie met onhebbelijke ouders die altijd de krant lezen bij het ontbijt en die vinden dat de kinderen stil moeten zijn.
(Waar kom je dat nog tegen?) Ouders die geplaagd worden door tegenslag in hun werkzaamheden en dan voortdurend uit hun humeur zijn en niet in de gaten hebben dat hun bloedjes van kinderen de meest vreemde zaken meemaken. Tot overmaat van kinderboekenramp speelt het verhaal ook nog eens tijdens de vakantie, een bekend alibi voor het beleven van vreemde avonturen met buitenaardse wezens. Binnen het oeuvre van Els de Groen is De olifanteruiter zeker geen onaardige variant op het familieverhaal met de problemen van twee kinderen, maar er is wat veel leenwerk van Roald Dahl (De Heksen), van Guus Kuijer (Net als bij Tin Toeval een groot verschil tussen verstandige kinderen en domme ouders); de ouders komen slecht uit de verf en het morele vraagstuk van de bevruchting blijft zweven tussen hemel en aarde. De opbouw van het verhaal is goed geslaagd ook door de wijze waarop een paar motieven door het verhaal heen zijn geweven. Bijvoorbeeld de bespotting van de ambtenarentaal: het rapport van de minister van onderwijs was Henna wel bevallen ‘omdat het iets van het raadselachtige van een spreuk had gehad’. Ook de journalistiek wordt op een aardige manier op de hak genomen.
Dat de combinatie fantasie - realiteit uit de hand kan lopen bewijst de poging van Thea Beckman een boekje te schrijven voor jongeren kinderen Een bos vol spo-