Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Leesgoed. Jaargang 15 (1988)

Informatie terzijde

Titelpagina van Leesgoed. Jaargang 15
Afbeelding van Leesgoed. Jaargang 15Toon afbeelding van titelpagina van Leesgoed. Jaargang 15

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (14.11 MB)

ebook (11.95 MB)

tekstbestand






Genre

jeugdliteratuur
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Leesgoed. Jaargang 15

(1988)– [tijdschrift] Leesgoed–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Griffels en Penselen
Besproken door de redactie

Zoals in voorgaande jaren in Leesgoed (en En nu over jeugdliteratuur) bespreekt de redactie de met Griffels en Penselen bekroonde boeken. Daarvoor kreeg iedere bespreker in principe één kolom, met een beetje uitloop voor de besprekers van dubbelbekroonde boeken. Wie welke titel bespreekt is gevolg van een min of meer willekeurige verdeling. De volgorde is eerst Griffels en dan Penselen, en eerst Goud en dan Zilver, en dubbele bekroningen worden in één keer besproken. Zo, en nu blijkt dat diverse redactieleden er héél andere opvattingen op na houdt dan de jury. Maar ieder spreekt voor zich, niet voor de redactie; ook voor de redactie geldt dat over smaken heel goed te discussiëren valt, maar dat men zelden tot overeenstemming komt. En voor we het vergeten: een boek is niet goed, maar men vindt een boek goed.


illustratie

De titel alleen al, Toen niemand iets te doen had, riep een soort onbestemd verlangen in me op, dat wel wat weg had van vakantiegevoel. Ik heb altijd wat te doen, zelfs als ik geen zin heb om iets te doen. Het paradijs, dat moet een staat zijn waarin niemand iets te doen heeft. Het plaatje van Mance Post op de titelpagina toont een eekhoorn die zit te slapen in een tak, rug gerieflijk tegen de boomstam. Dat is de eekhoorn, de hoofdpersoon van de 61 verhaaltjes (ieder twee of drie bladzijden tekst lang), waarin de olifant net zo makkelijk naast de mier loopt als de karper het huis van eekhoorn binnen zwemt als er overstroming is, en de mier op bezoek bij de leeuw gaat. Er is een gemeenschappelijk decor, met een bos en een rivier, en een min of meer vaste bevolking van dieren die niets te doen hebben (of soms toch iets) en met elkaar praten. Er gebeuren wonderlijke dingen, zoals wanneer de pad, die zegt nooit boos te worden, bij tegenspraak zo boos wordt dat hij zich opblaast tot hij met zijn hoofd in de hemel komt. Dan krimpt hij weer, want hij kan niet tegen kietelen, en dat doet de mier. Of zoals de slak die leert vliegen. Of zoals de eekhoorn die een brief aan zichzelf schrijft en ook nog antwoord krijgt; de antwoordbrief is niet dezelfde als die hij verstuurde. Er zijn kleine peinsgesprekjes, zoals dat van de zwaluw die iets voorgoed is vergeten en daarnaar overal gezocht heeft. ‘Ik heb niets overgeslagen. Maar ik vind het nu niet meer.’ Of zoals de vraag of de duizendpoot óók op één hand kan staan, net als de eekhoorn (die er zelfs bij kan praten) en de mier (‘terwijl hij met zijn andere handen naar de eekhoorn wuifde’). En ook het soort spelletjes dat tot nadenken stemt. De mier en de eekhoorn die over een muur proberen te klimmen omdat ze er niet omheen willen lopen. De eekhoorn die een streep trekt voor zichzelf. ‘Tot hier. En verder niet.’ Daarvan krijgt hij natuurlijk spijt. De regenwolk die met vereende krachten naar boven de rivier wordt gesleept, omdat het zo droog is. ‘De eekhoorn en de mier moesten ten slotte nog hollen om voor de regen thuis te zijn.’ Tekenend voor de stabiliteit van dit paradijs is dat geen enkele gebeurtenis langer dan een verhaal duurt. De muur die de bever bouwt is volgend verhaal verdwenen. De zon vliegt maar één keer uit de kom bij het dalen en maakt van de zee een kookpot. De pad zwelt twee keer op, maar daarvan heeft

[pagina 157]
[p. 157]

niemand in de overige verhaaltjes last. Er zijn wat tragische figuren (koning kakkerlak) maar voor het overige kunnen de bewoners het redelijk met elkaar vinden. Dat allemaal verteld zonder een woord te veel, met hier en daar passende en mooie linoleumsneden van Mance Post.

Het is vooral een ideaal boekje om voor te lezen aan vier- tot achtjarigen (61 verhalen voor het naar bed gaan!) Maar ik kan mij voorstellen dat leesvaardige en dromerige acht- en negenjarigen het ook mooi vinden.

En ik vind het, dat mag duidelijk zijn, ook een mooi boekje, en kan mij geheel met de keus van de jury verenigen.

- Herman Verschuren

 

‘Mogelijk is dat een kenmerk van literatuur: dat er een geheim mee gemoeid is dat zich nooit helemaal laat ontsluieren... Lezen is altijd een vorm van boven je macht reiken. Hoe onbevangener de lezer, des te groter en ondoorgrondelijker èn verlokkender het mysterie. Kinderen die nog weinig weten - dus op een benijdenswaardige manier onbevangen zijn - kunnen al lezend een paradijs van geheimzinnigheid betreden’ (woorden van Jan Blokker als voorzitter van de jury bij de uitreiking van de eerste Libris Woutertje Pieterse Prijs aan Imme Dros voor haar boek Annetje Lie in het holst van de nacht.)



illustratie

Magie en werkelijkheid, isolement en verbondenheid zijn nauw verweven in het verhaal van Annetje Lie die een poosje bij haar moeder logeert. Ze is daar gebracht door haar vader, ze weet niet precies waarom en voor hoe lang en ze mist haar moeder. Als Annetje Lie daarover in bed ligt te piekeren komt ze diep onder haar donsdeken in het holst van de nacht dat als twee druppels water op het hol van de vos lijkt. Daar wordt het onzekere eenzame meisje opgenomen in een wereld van dromen en nachtmerries.

Droomfiguren als de vriendelijke, zorgzame maan, de onpeilbare vos, de jurkenvrouw en de griezelige Heintjevaar zijn voortdurend om haar heen.

Het verhaal is geheimzinnig, Imme Dros laat veel open en gaat voorzichtig met woorden om, vol zorg lijkt het, zodat ze nooit het raadsel van de vertelling en van het leven wegnemen. Het spreekt vanzelf dat iemand die aan de verwondering en angst van een klein meisje poëtisch vorm wil geven geen verhaal schrijft dat in de gebruikelijke zin gemakkelijk is.

De illustraties van Margriet Heymans hebben Annetje Lie ook grafisch tot een hoogtepunt verweven in de boekproduktie van 1987.

- Nettie Heimeriks

 

Mocht je per ongeluk niet voor de inhoud van Annetje Lie in het holst van de nacht vallen - en dat komt voor! -, dan zwicht je toch minstens voor het fraaie uiterlijk van dit grijsblauwe kinderboek.

Het begint al met het omslag: een bijzondere kleurstelling en een oogstrelende vlakverdeling. Daarnaast paart het een evenwichtig formaat aan een mooie, ruime bladspiegel, een heldere letter en een prachtige lay-out waarbinnen de tekeningetjes van Margriet Heymans een geheel eigen plaats innemen. Op iedere pagina één, dus in totaal 113 (!) prentjes, steeds van eenzelfde formaat en uitsluitend in zwart/wit, alle in de bekende Heymansarceerstijl en bevolkt met de bekende onbeholpen, aandoenlijke Heymansfiguurtjes. Dat lijkt saai, maar is het niet, want er gebeurt veel spannends op die plaatjes, zelfs als je het verhaal niet kent: een maan die meespeelt in het verhaal, een tikkeltje lugubere dieren, krijgshaftige theesoldaatjes, dokters en verpleegsters en een vrouwtje dat uit een foto stapt. Al lezend en kijkend kun je niet anders dan constateren dat verhaal en plaatjes naadloos op elkaar aansluiten.

En ik vermoed dat juist de schijnbare eentonigheid van die eindeloze serie even grote, grijzige tekeningen verantwoordelijk is voor het verrassende effect.

- Elly Nannings-Roozenburg

 

De puike postbode of: Briefgeheimpjes van Janet en Allan Ahlberg (Gottmer) is een boekje dat meteen al bij zijn publicatie in Engeland, niet onopgemerkt bleef. Het kreeg de Maschler Award en The Children's Book Award. In Nederland kreeg het dit jaar de Pluim van de Maand Januari en werd het genomineerd voor de Kinderjury. Nu krijgt het ook nog de Boekensleutel 1988.



illustratie

De Boekensleutel wil een boek-project bekronen dat nieuwe lezersgroepen aanboort of door zijn innoverende techniek en vormgeving nieuwe perspectieven opent. Door de CPNB ingesteld in 1979 werd de onderscheiding sindsdien maar twee keer uitgereikt: aan Virginia Allen Jensen voor het voelboekje Wat is dat? en in 1981 aan Dagmar Hilarova en Miep Diekmann voor Ik heb geen naam. De puike postbode heeft met zijn twee voorgangers niets gemeen. Het is een prentenboek dat vertelt van een postbode die op zijn kleurige fiets brieven bestelt bij sprookjesfiguren. Bij de familie Beer bevat de brief de excuses van Goudhaartje voor de ravage die ze in hun huisje heeft aangericht. Bij de Heks van Hans en Grietje wordt een aanbiedingsfolder van Koboldartikelen NV bezorgd.

De Boze Wolf wordt gevorderd het gekraakte pand - zijnde grootmoeders huisje - te ontruimen, en een pientere uitgever met een doorzichtige naam ziet brood in de romance van Assepoester en haar droomprins.

Overal krijgt de postbode thee, alleen bij Assepoester en haar prins, pas terug van huwelijksreis wordt champagne geschonken.

Voor de tekst onder de plaatjes tekent een grote naam: Ernst van Altena. Niettemin lijden de versjes naar mijn smaak teveel aan rijmdwang. De uitgever van zijn kant heeft het idee precies de juiste, speelse vorm gegeven waar het om vroeg. Niet goedkoop, wel àf. Dat die vormgeving wellicht niet voorzien is op intensief bibgebruik zou de pret niet mogen drukken. Tekeningen en vormgeving zitten zo vol grapjes dat je het boekje echt niet in één keer helemaal uitgelezen krijgt.

Janet en Allen Ahlberg hebben zich geen vragen gesteld over doelgroepen of pedagogische opzet, maar het plezier dat ze aan dit boekje beleefd hebben, straalt er gewoon van af. Het is speeltje, een presentje, een hebbeding.

- Majo de Saedeleer



illustratie

[pagina 158]
[p. 158]

Binnen de dagelijkse belevenisjes van de kleuter Noor en haar speelgoedbeer Lola in Lola de Beer heeft Trude de Jong fantasie en werkelijkheid op een nuchtere en vanzelfsprekende wijze verbonden. De voorvalletjes zijn eenvoudig, levendig en humoristisch weergegeven. Dit geldt ook voor de zwierige zwart-wit-illustraties, die een heel eigen beeldtaal hebben. Ze zijn tegelijk simpel en geraffineerd. Vignetjes, allerlei soorten perspectief en talloze kleine beeldgrapjes voegen bepaald iets toe aan de verhalen. Zorgen en verdriet worden vooral door gesprekken van Noor met haar speelgoedbeer en haar vader in tekst en beeld uitvergroot en vervolgens tot hun normale proporties teruggebracht. Een leuk, troostvol boek, dat zich leent tot voorlezen aan kleuters, zelf lezen (zo gauw dat maar mogelijk is) en vaak herlezen. Het heeft een heel bijzonder en aantrekkelijk versierd omslag en, wat zelden voorkomt, een aantrekkelijk versierde rug.

- Francien Braaksma



illustratie

Mijn beesten staan er gekleurd op van Kees en Katja Stip heeft me een slapeloze nacht bezorgd. Dat is heel wat voor een boekje. De zestig prentjes met bijbehorende tweeregelige rijmpjes riepen van die wroeterige vragen op. Maar toch ook dat het vereerd is met een zilveren griffel.

De eerste indruk die je bij lezing krijgt, is dat je te maken hebt met een eigenzinnige, nieuwe versie van het ‘dieren-ABC’. Achtereenvolgens verschijnen de Aap, de Beer, de Cavia, de Duif, de Eend, de Eekhoorn... Daar gaat iets mis. De volgorde van de dieren blijft weliswaar alfabetisch, maar er zijn letters, die veel meer dan één dier onderdak bieden, terwijl lastige letters als de F (?) worden overgeslagen. En is het nou erg, dat in een moment van onoplettendheid het schaap en de spin tussen de kangoeroe en de kauw verzeild geraakt zijn?

De rijmpjes zijn in de meeste gevallen een aardig commentaar op de tekeningen, doordenkertjes soms. Maar niet altijd.

Absurditeiten als ‘Mijn goudvis is een beetje dom. Hij heeft zijn arm weer uit de kom.’ worden afgewisseld met teksten als ‘Met mijn mol heb ik lol’. Dat laatste strookt in ieder geval met het bevattingsvermogen van de kleuters, waarvoor dit boekje bedoeld schijnt. Dat geldt helaas niet voor het taalgebruik en de taalgrapjes die bij de daarvoor gevoelige volwassenen een glimlach van waardering kunnen oproepen, maar die kleuters en kinderen tot pak weg tien jaar voor onoplosbare raadsels plaatsen. De voorlezers zullen het moeilijk hebben met het voortdurend uitleggen wat er grappig is. ‘Moet ik hier of daar naar toe kijk ik even op mijn koe.’ luidt het rijmpje dat hoort bij het rund met de wereldkaart in zwart op zijn witte vel.

De tekeningen op zich kostten me ook al hoofdbrekens. Is dat nou leuk voor kleuters, dat ik-poppetje met een ovaal lijfje, een rondje als hoofd en benen en armen als draadjes? Alsof ze het zelf getekend hebben. Maar dit slordige poppetje bevindt zich altijd in het gezelschap van een dier dat pretendeert naar de natuur getekend te zijn. Niet dat dat gelukt is.

Alle tekeningen hebben iets onbeholpens. Zonder tekst zijn ze vaak niet te interpreteren. ‘Een bedje met kropsla’, is er een kleuter die dat begrijpt?

Uiteraard is het te schoolmeesterachtig om te stellen dat een haas en een konijn van elkaar te onderscheiden moeten zijn als ze beiden in één boekje voorkomen. Maar welke kwaliteiten mag je dan wel verlangen van een boekje voor kinderen, die intensief bezig zijn met het leren kennen van de wereld waarin ze leven, vooralsnog toegerust met een beperkte taalvaardigheid en een observatievermogen dat nog in ontwikkeling is? Eigenlijk geeft de titel het antwoord op al mijn vragen: het gaat om een zeer particuliere verzameling gekleurde tekeningen en rijmpjes van en voor Kees en Katja. Ik zal die twee er niet om lastig vallen. Ze zullen ongetwijfeld veel plezier beleefd hebben samen. Maar wat bezielt een uitgever? Wat bezielt het ministerie van WVC, dat deze uitgave mede mogelijk maakte? En wat bezielt een jury om aan dit boekje een zilveren griffel toe te kennen in de categorie ‘0-6 jaar’? Daar lig ik van wakker.

- Karel Maartense

 

Mijn eerste gedachte bij het openslaan van Tin Toeval en de kunst van het verdwalen was: gelukkig, Guus Kuijer is weer terug bij het schrijven voor jonge kinderen. De inhoudsopgave geeft kleine stukjes aan, waardoor een onmiddelijke reminiscentie aan Met de poppen gooien voor de hand ligt. De eerste hoofdstukken versterken die indruk hoewel ze meer met elkaar samenhangen. Opnieuw met groot gevoel voor kinderen geschreven stukjes met veel dialoog, die voor de lezers of hoorders direct herkenbaar zullen zijn.

Twee kinderen van zes en de iets jongere Bas, die nog niet toe is aan de verrukkingen van de derde groep zijn de hoofdpersonen. Tin is net als Madelief indertijd degene die het overwicht heeft, zij het nu over twee jongetjes. De eerste acht verhaaltjes zijn vanuit alledaagse voorvallen geschreven. Maar met Verdwaald zet zonder dat je het al lezend merkt een nieuw gegeven in. Gaandeweg blijkt dat het boek verder een lang verhaal vormt, dat in deze drie pagina's op gang wordt gebracht. Het worden steeds fantastischer belevenissen van de drie kinderen.



illustratie

De sprong van werkelijkheid naar fantasie is natuurlijk voor kinderen niet zo groot. Mijn bezwaar echter is dat met alle drie de hoofdpersonen de meest absurde dingen gebeuren die Kuijer toch in een realistischer kader wil brengen. Binnen het verhaal spelen nu ook met name de vaders van Tin en Job een rol. Maar anders dan in Kuijer's eerst bekroonde boek worden zij tamelijk grotesk voorgesteld. Daarnaast groeit Tin zo in wijsheid dat zij wel tien lijkt in plaats van zes.

Het is jammer dat Kuijer zich gedwongen heeft gevoeld een echt verhaal te gaan vertellen. Daardoor wordt de dialoog tussen de kinderen onderling - een van Kuijer's sterkste kanten in het verleden -steeds minder. Het verhaal neemt de overhand over de hoofdpersonen zelf. Dat is zeker gezien het begin van het boek erg jammer. Daarom acht ik ook de bekroning van dit boek niet zo gelukkig. Hoewel ik natuurlijk razend nieuwsgierig ben naar het juryrapport, vind ik het betreurenswaardig dat dit boek van Guus Kuijer, hoewel zwakker dan een aantal Madelief boeken toch weer een griffel krijgt.

De toegepaste vorm en inhoud van het tweede stuk van het boeksteken m.i. negatief af bij de eerste acht hoofdstukken. Het ware te wensen dat Guus Kuijer zich meer bezig hield met dialogen van kinderen vanuit hun denkwereld dan met het schrijven van fantastische verhalen over kinderen. In het eerste ligt zijn grote kracht.

- John Verhallen

[pagina 159]
[p. 159]

Net als Tin Toeval en de kunst van het verdwalen verscheen Tin Toeval en het geheim van Tweebeens-eiland in 1987, en de jury besloot beide boeken samen een Zilveren Griffel toe te kennen. Niet zo'n gek besluit van de jury. Net als Madelief leent Tin zich ook uitstekend voor een serie. Zesjarige Tin is een eigenwijs, ondernemend, nieuwsgierig, (soms) brutaal maar hartelijk meisje, met zin voor avontuur. Zo ook haar lieve, blinde oma, met wie ze een tochtje maakt op de pont over het IJ in Amsterdam. Het avontuur begint pas goed als de veerbootkapitein verliefd wordt op oma en haar wens vervult: hij vaart niet voor de zoveelste keer naar de overkant, hij vaart het zeegat uit, naar een onbewoond eiland, waar zich uiteraard een schat bevindt en waar kapers op de loer liggen. Vooral dit fantastische deel van het verhaal is sterk: een avontuur vol wensvervulling maar toch zonder in cliché's te vervallen. Integendeel, Kuijer verandert de vaste zeeroversverhaalingrediënten heel handig, zodat het verhaal fris en levendig blijft. De zeeroverskapitein voert bijvoorbeeld mooie, onlogische gesprekken met zijn ondergeschikte. Hij heeft twee houten benen in plaats van één en het graf waar de twee benen begraven liggen speelt een verrassende rol. De terugkeer in de realiteit - een landerige vakantiedag vol verveling - zal niet alleen voor Tin, maar ook voor de lezer een ontnuchtering betekenen.

- Max Verbeek



illustratie

Wie zich herinnert hoe recensenten vorig jaar de loftrompet staken over De rode prinses van Paul Biegel, en op bladzijde honderdzeven van dat boek de yell ‘Wij willen ons zillever, wij willen ons zillever, wij willen ons zillever, ons zillever en goud’ gelezen heeft, zou kunnen denken dat de Griffeljury en de Penseeljury hun verantwoordelijkheid ontliepen toen ze het verhaal van Paul Biegel met de Zilveren Griffel bekroonden en de tekeningen van Fiel van der Veen met de Zilveren Penseel.

Tijdens de persconferentie waarop de bekroningen bekend gemaakt werden, bleek uit de reacties van sommigen dat op een dubbele bekroning met goud waarschijnlijk weinig kritiek gevolgd zou zijn. En citaten uit recensies maken duidelijk dat de beide jury's een wel heel eigenzinnige smaak te verdedigen hadden gehad als ze aan het boek voorbijgegaan waren: ‘Biegel schreef zijn nieuwe roversverhaal met meesterhand en aanstekelijk plezier.’ (Bregje Boonstra); ‘Alleen al vanwege dat taalgebruik zouden zelfs mensen die niet van prinsessen en reuzen houden, dit boek toch moeten lezen.’ (Rindert Kromhout); ‘Fiel van der Veen, die ook nogal eens werk van wisselende kwaliteit levert, illustreerde het boek prachtig. Er zijn levendige uitbeeldingen van massascènes, fraaie sfeertekeningen en een uitgewogen spreiding van de pentekeningen over de pagina's. Klassewerk kortom.’ (Joke Linders-Nouwens).

Paul Biegel en Fiel van der Veen kunnen tevreden zijn. De jury's bleven volstrekt onverstoorbaar en onaantastbaar bij het aanhoren van de kettingzang die door zo veel partijen gezongen werd: De rode prinses heeft gekregen wat het verdient. Toen niemand iets te doen had van Toon Tellegen is immers een geschenk uit de hemel, en enkele boeken waarvan ‘iedereen’ aannam dat ze in de prijzen zouden vallen, vielen daar net buiten.

Het is onzin hier en op dit tijdstip nog eens dunnetjes te doen wat Paul Biegel in honderd zevenentwintig pagina's zo voortreffelijk gedaan heeft. Het is ook niet nodig, want voor lezers van dit blad is De rode prinses met het bijvoeglijk naamwoord Biegeliaans nauwkeurig bepaald, en dat betekent behalve lekker lezen ook veel puzzelen en genieten van hoe het geschreven is.

Voor kinderen tussen acht en twaalf jaar is het boek vooral een sprookjesachtig, emotierijk en baldadig verhaal over een twaalfjarig meisje dat tijdens een moeizame tocht bizarre, onverwachte en opwindende avonturen beleeft. Misschien genieten ze ook van de soms schelmse humor waarin ze een (erotische) spanning vermoeden die ze niet onder woorden kunnen brengen. In ieder geval krijgen ze geen kans uit het verhaal te stappen, omdat ze zich steeds zullen afvragen hoe het af zal lopen; wat ze zelf zouden doen in bepaalde situaties, en waarom ze die-en-die niet aardig vinden of juist wel. De tijd van één jaar uit het leven van de rode prinses valt voor hen waarschijnlijk samen met de leestijd en die is uiterst kort, in één ruk uit.

Die korte leestijd komt overigens voor de helft op rekening van Fiel van der Veen die heel veel plezier beleefd moet hebben aan zijn eigen tekeningen. Kritische volwassenen zullen opmerken dat zijn poppetjes door het leven moeten met gemakzuchtige mondjes, en dat veel verwijzingen niet aan kinderen besteed zijn. Als ze volhouden dat de figuranten in zijn schouwspel in een modehistorisch allegaartje gekleed gaan, vergeten ze dat sprookjes van alle tijden zijn. Hoe overtuigend ook Bob Dylan op bladzijde zes ‘The times they are a-changin’ zingt.

Het succes van het boek bij De Nederlandse Kinderjury moet trouwens voor een gedeelte toegeschreven worden aan dat tijdloze karakter. Zelfs jonge lezers zijn al in staat zo veel afstand van het fantastische avontuur te nemen, dat ze zich er van bewust zijn dat ze met de verborgen camera van Paul Biegel en Fiel van der Veen ook naar zichzelf kijken. Een betere laatste zin dan ‘Toen sloot ze de deur, draaide de drie sleutels om en werd koningin’ was dan ook niet denkbaar geweest. De rode prinses blijft daarmee een boek voor kinderen. Het verhaal van de koningin zou een roman voor volwassenen geworden zijn.

- Jan Smeekens



illustratie

Het meest verrassend aan Het onbegonnen feest van Els Pelgrom vind ik dat Hannibal ook werkelijk komt. Naar die komst is dan een heel boek lang uitgezien door de dieren die op de Olifantsberg wonen; dezelfde dieren die dat in De olifantsberg (1985) deden, met de Zeugster en haar huisgenoten als middelpunt, maar in dit verhaal ook een belangrijke rol voor de Marter. Een kranteknipsel zet dat verhaal aan het rollen. Het ging over Hannibal, een olifant die de dieren hadden bevrijd uit een reizend circus, en die plotseling was verdwenen. ‘Sinds die tijd had Marter dat gevoel in zijn lijf alsof hij altijd honger had.’ Het knipsel toonde een foto waarop Hannibal uit een over een brug rijdende trein valt. Of springt.

Het lijkt alsof hij valt, maar om de moed er in te houden verzint Pad dat het springen is (en misschien is het dat ook) en verzint Marter dat Hannibal spoedig terug komt. Daarop bereiden de dieren zich voor, maar ze moeten erg veel geduld hebben, en beginnen er steeds minder in te geloven. Juist op het ogenblik dat ze allen de moed dreigen op te geven, komt hij.

[pagina 160]
[p. 160]

Dit is een iets ander dierenverhaal dan dat van Tellegen, hoewel er overeenkomsten zijn. De figuren van Els Pelgrom leven ook in een enigszins gesloten wereld met eigen sociale gewoontes en praten ook met elkaar als verstandige wezens.

Maar ze hebben een naam, al is dat hun tot eigennaam bevorderde soortnaam, en ze hebben veel duidelijker onderscheiden karakters. En er komt ook, al is het zeer minimaal, een mensenjongen in voor (Mario, zie De olifantsberg). Ook de opbouw verschilt: hier niet 61 losse verhaaltjes, maar één in hoofdstukken verdeeld verhaal. Dat verhaal is dan ook duidelijk voor oudere kinderen bestemd dan de verhalen van Toon Tellegen. De jury heeft het mijns inziens in de juiste categorie geplaatst: negen jaar en ouder.

Met de kanttekening dat deze verhalen zich ook heel goed lenen tot voorlezen, en dan toegankelijk zijn voor zeven jaar en ouder. Dat voorlezen vereist enige voorleestechniek, want de hoofdstukken tellen om en nabij tien bladzijden. Misschien iets te lang voor het naar bed gaan? Dan toch niet te lang voor in de klas.

Een andere overeenkomst met de verhalen van Tellegen is het sobere, zeer trefzekere woordgebruik. Ook hier geen woord te veel. En zo hoort dat ook.

- Herman Verschuren



illustratie

De Trimbaan van Imme Dros besprak ik eerder in Leesgoed 1987/4. Het is een verhaal waar waarschijnlijk heel wat 14- en 15-jarige lezers zichzelf of vrienden in zullen herkennen. Onzekerheden over wie je bent, wie je eigenlijk wil zijn, waarom je niet anders bent, hoe je met anderen om moet gaan, kortom, puberteitsproblemen zijn knap in het verhaal verwerkt.

Filip komt tot de ontdekking dat hij verliefd is op zijn vriend. Samen werken ze aan de aanleg van een trimbaan, het leitmotiv. Door het hele verhaal heen is dat een belangrijke plaats van handeling en hij is zinnebeeldig voor Filip's wedstrijdmentaliteit.

In versneld tempo zien we flarden van Filip's jeugd; vluchtige impressies en flarden dialoog geven aan hoe Filip aan zijn tegendraadse karakter is gekomen: te weinig liefde en begrip vanuit zijn omgeving. Terecht legt de auteur geen verband met zijn sexuele voorkeur. Zijn worsteling met het plotselinge besef dat hij homofiel is, is aangrijpend en subtiel beschreven. Als Filip eindelijk toegeeft, betekent dat een bevrijding: hij is niet meer alleen.

Jammer dat Filip's vriend zo probleemloos, begrijpend en rustig is. Dat lijkt een wat onwaarschijnlijk contrast. Desondanks een prachtig verhaal.

- Max Verbeek



illustratie

In De hardloper, het vierde boek van Cynthia Voigt over de familie Tillerman speelt Bullet (Samuel) Tillerman de hoofdrol. Bullet is een fanatiek hardloper: lopen is zijn manier van leven en overleven. Hij houdt niet van mensen en kiest heel bewust voor een eigen levenspatroon en de consequenties daarvan. Hij is keihard voor zichzelf en anderen, maar hunkert naar genegenheid. Zijn vader koeioneert hem, met zijn moerder heeft hij een heel subtiel beschreven relatie van weinig woorden. Patrice, de visser waarvoor hij geregeld werkt, is de enige die hij in zijn leven toelaat en waarvan hij iets wil aannemen.

De spanningen die de geforceerde integratie van zwarten op zijn school met zich meebrengen en de manier waarop Bullet en zijn klasgenoten hierop reageren worden indringend weergegeven. Bullet houdt niet zo van zwarten. De coach van het schoolteam verplicht hem de zwarte Tamer Shipp te trainen en daardoor komt er een verandering in zijn standpunt.

De manier waarop Voigt de wedstrijden en de techniek van het lopen beschrijft is zo minutieus dat je als het ware meeloopt. Voigt's beschrijving van een aantal jaren uit het leven en de denkwijze van deze puber en de veranderingen daarin is ontroerend en getuigt van een scherp waarnemingsvermogen. Ik vind het een uitstekend boek, dat veel lezers verdient, ondanks de ‘diepzinnige’ passages die voor leeftijdsgenoten met weinig leeservaring een struikelblok kunnen zijn.

- Mieke Truijen

 

Af en toe hoor ik, bij het zien van een militaire parade met borstkassen vol medailles, gerammel alsof van die ijzervreters nu al slechts een stel skeletten is overgebleven. Ook hoge krijgsroem vergaat gelukkig. Toch krijgen dit jaar een paar geraamtes een Zilveren Penseel uitgereikt. En dat is iets nieuws in de kinderboekenweek.

In 1985 gaf ik in dit blad in het artikel This is how the story begins een ereplaats aan diezelfde geraamtes. Ik prees toen in het kader van taalverwerving de cyclische verteltrant van en de herhaling in het prentenboek Funnybones (Bot en Botje) van Janet en Allan Ahlberg.



illustratie

Het boek begint en sluit af met een klassiek gedicht met een strakke parallelle zinsbouw en met het woord dark in een centrale en bovendien steeds herhaalde positie. Daardoor kan het niemand ontgaan dat heuvel, stad, straat, huis, trap en kelder met de geraamtes waarop de camera steeds meer inzoomt, in het nachtelijk duister gehuld zijn. Dat is ook de ondertoon in de verbeelding die het echtpaar Ahlberg aan het gedicht heeft gegeven en daardoor heeft hun weergave de spanning van een goed kampvuurverhaal. Maar, in contrast met die zwarte achtergrond, is er binnen de strakke mise en page met stripachtige kaders, met egale, heldere kleurvlakken, extra omlijnd en slechts af en toe doorbroken door een uitstekend bot en in ‘actiepagina's’, een spel aan de hand dat aan het genre van het spookverhaal ook een kinderlijke onschuld meegeeft. Voor dat effect zorgen de vele, ingevlochten grapjes in woord en beeld (de schilderijen van de vooroudersskeletten bijvoorbeeld als de hoofdpersonen de kelder uit en de trap opgaan), de stripstijl met de spreekwolkjes, de kinderlijke weergave van huisjes, boompjes, beestjes, maan en sterren, de slapstick en bovenal het thema zelf: zullen we andere

[pagina 161]
[p. 161]

mensen eens aan het schrikken brengen? Door dat alles zullen kinderen zich maar al te graag met de geraamtes vereenzelvigen om met hen in het holst van de nacht op avontuur te gaan. Normaal zouden ze van zo'n bravourestukje op dat nachtelijk uur alleen maar diep onder de dekens durven dromen.

Typerend voor het feit dat we hier met een moderne variant van een oud genre te maken hebben is ook het mislukken van de missie van onze helden. Hoe omzichtig ze ook de donkere, donkere kelder uitsluipen, de donkere, donkere trap op, de donkere, donkere straat in, de donkere, donkere vijver langs, de donkere, donkere tennisbaan voorbij tot bij de donkere, donkere schommels, al die tijd valt nergens een levende ziel te bekennen, zo uitgestorven is het stadje. Bij het spelletje dat ze dan maar even gaan spelen valt de hond in een berg botjes uit elkaar. De eerste reconstructiepoging mislukt jammerlijk zoals te zien en te horen valt: WOFE!, OEFW!, OWEF! en FEOW! Dat brengt een van de hoofdpersonen uit Funnybones tot dit laconieke commentaar: ‘That dog looks a bit funny to me’. Als elk botje weer op zijn plaats zit, bekronen ze dat met het zingen van een liedje dat in de vertaling van Martine Schaap op onze kinderoren aansluit: ‘Toen onze hond in botjes lag / was ie aak'lig om te zien / nu kan hij weer hard lopen / en blaft nog bovendien’. Het origineel blijft echter veel dichter bij het thema: ‘These bones, these bones can bark again!/ Can run around in the park again!/ Can Frighten People in the park again!’. Met de vondst van de vertaler gaat er toch ook wat verloren. Dat geldt ook voor andere centrale elementen zoals de parallelle, ritmische en hier ook thrillerachtige zinsbouw zoals dit voorbeeld kan laten zien: ‘So the big skeleton, / the little skeleton / and the dog skeleton / left the dark dark cellar, / climbed the dark dark staircase / and stepped out into the dark dark street’. Of: ‘Daar gingen Bot, Botje / en hun hond. / De donkere, donkere kelder uit. /de donkere, donkere trap op, / en de donkere, donkere straat in’.

Al is de vertaling veel minder strak dan het origineel, het verhaal blijft ijzersterk, ook al kiezen de helden binnen de kortste keren het hazepad, wanneer niemand in het stadje beschikbaar is en zelfs Hermandad slaapt evenals de dieren in de dierentuin - behalve de skeletdieren uiteraard. Ze gaan elkaar dan maar de stuipen op het lijf jagen en doen dat met zoveel succes dat de schrik hen om het hart slaat, tot ze weer veilig thuis zijn.

Het zijn ook geen echte helden, deze funnybones. Maar ze beloven ons wel een aardig hiernamaals en dat kan ik van die generaals met hun medailles die ons zo graag op hun slagveld zien sterven, niet geloven. Want zullen zij ons wel de botten overlaten voor zo'n Wederopstanding als van de Funnybones?

- Piet Mooren


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Toen niemand iets te doen had

  • over Annetje Lie in het holst van de nacht

  • over Mijn beesten staan er gekleurd op

  • over Tin Toeval en de kunst van het verdwalen

  • over De Rode Prinses

  • over Het onbegonnen feest

  • over Annetje Lie in het holst van de nacht

  • over De trimbaan

  • over De hardloper


auteurs

  • Herman Verschuren

  • Netty Heimeriks

  • Elly Nannings-Roozenburg

  • Majo De Saedeleer

  • Francien Braaksma

  • Karel Maartense

  • Max Verbeek

  • Jan Smeekens

  • John Verhallen

  • Piet Mooren

  • Mieke Truijen

  • over Mance Post

  • over Margriet Heymans

  • over Janet Hall

  • over Allan Ahlberg