Leesgoed. Jaargang 15
(1988)– [tijdschrift] Leesgoed–Een elfstedentocht langs educatief actieve musea
| |
DoelstellingenMet het bovenstaande in gedachten is het interessant om te kijken naar een aantal resultaten van de gehouden enquête. Het was een onderzoek naar de educatieve activiteiten van een aantal musea in Nederland. Hiervoor selecteerde zij 80 | |
[pagina 166]
| |
musea rond het thema archeologie. 76 musea ontvingen een schriftelijke enquête, en bij 4 musea (in Den Haag, Leiden, Nijmegen en Assen) werd deze enquête mondeling afgenomen. In totaal 42 musea reageerden, een respons dus van ruim 50%. Van de musea die reageerden op de enquête doet 75% (31 van de 42 musea) aan educatief werk. Soms is dit werk de doelstelling van het museum zelf: ‘De doelstelling van het museum is educatie, vooral bij de jeugd’ (Museum Hofland, Laren, 3). ‘Doel van het Museon is onder andere het populariseren van de mens- en natuurwetenschappen’ (Museon, Den Haag, 5). Bij verreweg de meeste musea ligt het educatief werk in de doelstelling van de educatieve dienst opgesloten. ‘... wat betreft het onderwijs probeert de educatieve dienst een bijdrage te leveren aan de aanschouwelijkheid van het geschiedenis- en maatschappij-onderwijs en de kunstzinnige vorming van de leerlingen.’ (Fries Museum, Leeuwarden, 1). ![]()
Elfstedentocht Nederlandse musea.
Wat betreft de eigen inbreng of medewerking van leerkrachten bestaan er bij musea verschillende verwachtingen. In Stein (Archeologisch Reservaat, 7) verwacht men van de onderwijsgevende dat deze zelf deskundig is en belangstelling heeft voor het tentoongestelde. Dan is het vasthouden van de aandacht van leerlingen tijdens de rondleiding (die het Reservaat verzorgt) geen probleem. ‘Zijn onderricht moet voor hem leven zijn’. In Leiden (Rijksmuseum van Oudheden, 4) hoopt de medewerkster van de educatieve dienst dat de leerkracht met behulp van door haar geleverde materialen in staat is om zelf een rondleiding te verzorgen. In het algemeen vragen musea wel enige vorm van voorbereiding van de leerkrachten op school, zodat het museumbezoek in lessen ingepast wordt. Een uitzondering op dit beeld vormt het Drents Museum (10), waar een educatieve medewerker vertelde dat de praktijk hen heeft geleerd dat het te veel verlangd is van docenten om voor het bezoek aan het museum een hoeveelheid materiaal met de leerlingen door te nemen. Slechts weinigen hebben daar de tijd voor. De programmaverzorging is daarom niet gebaseerd op een les waarop men zich moet voorbereiden, maar wordt daarentegen zo gegeven dat ze ondersteunend werkt voor de lessen die op school reeds worden gegeven. | |
Voorbeelden van educatief werkHoewel musea inderdaad geen scholen zijn wordt er in de museumwereld veel educatief werk verricht. Uit het onderzoek blijkt dat dit werk niet op één, gemeenschappelijke manier wordt aangepakt. Een rondgang langs elf door Nederland verspreide musea levert een gevarieerd beeld aan educatieve activiteiten op. (Overigens worden van deze musea voornamelijk de archeologische aspecten belicht. De beschrijvingen zijn dus zeker niet volledig.) Het Fries Museum in Leeuwarden toont kunst en cultuur van Friesland van 10.000 jaar voor Christus tot heden. Op de archeologische afdeling vormt de terpencultuur een belangrijk onderdeel, en er zijn uit de Prehistorie gereedschappen van vuursteen, brons en ijzer, potten van aardewerk en sieraden te zien. De educatieve dienst verzorgt inleidingen (met dia's) bij de diverse onderwerpen, en daarna kunnen de kinderen met werkblad of speurtocht het museum in. De kinderen kunnen na het bezoek als extra informatie vouwbladen mee naar school krijgen. Het vouwblad ‘Pottekijken’ laat kinderen bijvoorbeeld een kijkje nemen achter de schermen van de archeologische afdeling van het museum. Er wordt met behulp van foto's en korte teksten onder andere uitgelegd hoe een gebroken pot van vroeger aan elkaar gelijmd wordt. De collectie van het Allard Pierson Museum te Amsterdam (2) bevat voorwerpen uit de oude beschavingen (Egypte, het Nabije Oosten, Cyprus en Griekenland, het Romeinse Rijk.) Er worden gedurende de wintermaanden lezingen georganiseerd over onderwerpen als; ‘Opgraven, hoe doe je dat?’, ‘Sport in de Oudheid’. Er zijn teken/kleurplaten voor de kleineren, diaprogramma's en videofilms, rondleidingen, en iedere woensdagmiddag is er een spreekuur voor leerlingen. 1 à 2 keer per jaar is er een open dag waarbij speciale kinderrondleidingen worden gegeven, en Griekse Mythen worden verteld en nagespeeld. Het Hofland Museum in Laren (3) bezit een uitgebreide collectie mineralen, fossielen en gesteenten, vergezeld van duidelijke teksten en tekeningen. Er is een grote wereldkaart waarop de continentverschuivingen en de vulkanen zijn aangegeven. Na overleg is er een lezing over de geologie mogelijk, aangepast aan het niveau van de groep. Het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden (4) heeft het beheer over de nationale collecties van Egypte, het Oude Nabije Oosten, Griekenland, het Romeinse rijk, de Etrusken, en de archeologie van Nederland. Kinderen worden hier echt aan het werk gezet wanneer ze meedoen aan het educatieve project ‘Leven na de dood’. Dit project is bestemd voor de brugklassen, en tot stand gekomen na initiatief van de educatieve diensten van het Rijksmuseum van Oudheden en het Rijksmuseum voor Volkenkunde. De leerlingen gaan op school in groepjes van drie of vier een rondleiding voorbereiden over ‘Leven na de dood’ in een bepaald land. Zij krijgen daarvoor een informatieblad waarop ook tips staan voor het slagen van de rondleiding, en een plattegrond waarop de te bespreken voorwerpen staan. Er zijn bladen over Egypte, Mexico, Borneo, China, Nepal en Nederland. Zo beschikt de klas per land over een groepje ‘deskundigen’, en kunnen de leerlingen iets leren over andere, oude, culturen waar de dood niet zo van het leven is afgescheiden als in onze hedendaagse westerse cultuur. Het Museon in Den Haag (5) is specifiek voor kinderen opgezet. Op de binnenring van de eerste etage is een permanente expositie ingericht over de geschiedenis van de aarde en de mensen, met als titel ‘Tussen mens en nevelvlek’. De buitenring van deze etage wordt gevormd door 18 les-expositieruimten, waar op bepaalde onderwerpen wat dieper wordt ingegaan. In het lesprogramma van '87/'88, dat uit 50 verschillende lessen bestaat, kunnen leerlingen onder andere een film zien over de reconstructie van een prehistorisch huis (de les ‘De prehistorie van Nederland’), leren hoe elk fossiel informatie geeft over het leven van planten en dieren van vroeger (de les ‘De dinosaurus’), of door middel van een speurtocht meer te weten komen over de evolutie van de mens (de les ‘Op zoek naar de mens’). Museum De Doornboom is genoemd naar een van de vele legendes uit Hilvarenbeek (6) en omgeving. Een boer werd ten onrechte beschuldigd van diefstal en werd ter dood veroordeeld. Hij zei tegen de rechters; ‘Om te bewijzen dat ik niet schuldig ben zal ik deze doornstok wegwerpen en waar hij terecht komt zal hij wortel schieten en eeuwig bloeien.’. De boer werd opgehangen. Maar de stok schoot wortel en er groeide een doornboom. Toen de mensen dat zagen werden ze kwaad en toen werd de galg gebruikt om de rechters op te hangen. De boom bloeit nog ieder jaar, en ouders vertellen aan hun kinderen het verhaal van de doornboom en hoe het komt dat Hilvarenbeek geen rechters meer heeft. Het museum heeft twee vaste collecties, ‘De dorpsdokter van vroeger’ en ‘De geschiedenis van Hilvarenbeek en Diessen van 8000 voor Christus tot nu.’ Over het ontstaan van deze dorpen is er een videoband, en in samenwerking met de basisscholen zijn er 14 lesbrieven gemaakt met vragen, opdrachten e.d. Het Archeologisch Reservaat in Stein (7) is een museum dat gebouwd is om het enige galerijgraf dat in Nederland is gevonden. Een galerijgraf is een gemeenschapsgraf uit het Nieuwstenen tijdperk, ongeveer 2800 voor Christus. In het midden van dit graf zijn crematie-resten gevonden van 30 tot 37 personen. Ook zijn op deze plaats resten gevonden van een bandkeramische nederzetting van 4000 voor Christus. In die tijd stichtten de eerste landbouwers dorpen, terwijl daar- | |
[pagina 167]
| |
voor jagers en vissers een trekkend leven geleid hadden. Voor scholen is het mogelijk een afspraak te maken voor een rondleiding. Het Bonnefantenmuseum in Maastricht (8) is begonnen als museum van oudheden in Limburg, en heeft zich ontwikkeld tot een museum met een bredere collectie. Op de eerste verdieping is hedendaagse kunst te zien, en op de tweede oude kunst en archeologie. Archeologisch gezien is Limburg de rijkste Nederlands provincie. De Maasvallei was de levensader van culturen uit alle periodes. De voorwerpen op de archeologische afdeling zijn chronologisch/thematisch geordend met als uitersten in de tijd de werktuigen van de kampplaats Belvédère (280.000 jaar voor Chr.) en de inhoud van een beerput van ca. 1800. Er wordt in dit museum elk jaar een ‘Kindermuseum’ gehouden: een speciale opstelling uit de collectie gericht op kinderen, met bijbehorend informatiemateriaal. Het Provinciaal Museum Kam toont vondsten uit de tijd dat Nijmegen (9) nog Noviomagus heette. Vier eeuwen lang woonden er Romeinen, van ongeveer het jaar 0 tot 400 na Christus. De collectie vertelt o.a. over het leven van de soldaten die er gelegerd waren. Tijdens de rondleiding wordt bijvoorbeeld verteld over de grafstenen, waarvan er verscheidene in het museum staan. Deze schijnbaar oninteressante voorwerpen blijken dan boordevol informatie over vroeger te staan. Omdat natuursteen kostbaar was werden letters volgens een vast systeem door elkaar geschreven, en werden veel woorden afgekort. Uit de inscripties blijkt dat de soldaten allemaal uit het Zuiden kwamen (Italië, Spanje, Frankrijk). Tekenen voor dienst betekende 20 jaar in het leger dienen. Vandaar dat veel mannen nog soldaat waren toen ze stierven. (Dan staat er MIL op de steen, afkorting van MILES ofwel soldaat). Ook staat op de steen hoe oud ze waren op het moment van overlijden en hoeveel jaar ze in dienst zijn geweest (ANN, afkorting van ANNUM = jaar, XL = 40, STIP, afkorting van STIPENDIORUM = dienstjaren, XXI = 21. Deze soldaat is dus op zijn 19e jaar uit het Zuiden vertrokken en in dienst gegaan.). Ook deden de Romeinen al aan graffiti, net zoals mensen nu iets van zichzelf op muren of wc-deuren schrijven. Voor een schoolbezoek aan Museum Kam zijn er vragenlijsten, speurtochten. Ook is er een bouwpakket van een originele Romeinse helm, en een uitleencollectie met materiaal dat allemaal vastgepakt mag worden. ![]()
Ook de Romeinen kenden graffiti.
Het Drents Museum (het museum van de veenlijken) in Assen (10) heeft een bereik van 400.000 mensen (de gehele provincie) doordat de educatieve dienst ook buiten de museummuren lessen verzorgt. Er worden lessen gegeven op individuele scholen, maar ook aan meerdere scholen in een plaats tegelijk, waar zij dan een aantal dagen hetzelfde programma afdraaien. Alle benodigdheden (grotendeels vervaardigd door de experimenteel archeoloog die in het museum werkzaam is) worden in ingenieus uitklapbare karren en kisten geladen, en op de plaats van bestemming aangekomen is de betreffende collectie binnen een half uur weer opgebouwd. Voor elk programma wordt een ‘rode draad’ opgezet, die bij iedere groep wordt gevolgd. De mate waarin rond deze draad wordt uitgeweid, en op welk niveau dat gebeurt is dan afhankelijk van de groep. Deze aanpak maakt het mogelijk de lessen min of meer aan de hand van gestelde vragen te laten verlopen. Dia's of video worden hierbij op flexibele wijze als ondersteuning gebruikt. Een ‘plaatje bij het praatje’ in plaats van ‘een praatje bij het plaatje’. In bijvoorbeeld het programma ‘Hoe logisch is archeologisch?’ gaat het erom hoe mensen steeds dat gemaakt hebben wat ze nodig hadden om in leven te blijven, op een gegeven moment niet alleen biologisch maar ook geestelijk. Ook laat dit programma zien hoe die voorwerpen ook nu nog steeds gebruikt worden. Het gaat erom dat kinderen bepaalde ontwikkelingen zien en gaan begrijpen. Ze kunnen de voorwerpen zelf in de hand nemen, zien op dia of video, of zelfs meehelpen te maken. Zo kunnen ze zelf een paar steekjes naaien met een benen naald op een stukje huid, of een echte prehistorische (op originele wijze nagemaakte) bontjas passen. De geschiedenis komt letterlijk en figuurlijk dichterbij als je die oude voorwerpen zelf kunt aanraken. Het Groninger Museum in Groningen (11) toont op de afdelingen archeologie en historie het ‘Groninger verhaal’. De voorwerpen op deze afdelingen zijn grotendeels afkomstig uit de wierden (terpen), dat zijn kunstmatig opgehoogde woonplaatsen in een gebied dat regelmatig werd overstroomd. De wierden in Groningen werden gebouwd in de periode 700 voor - 700 na Christus. Vanaf het einde van de vorige eeuw werden de wierden afgegraven vanwege de vruchtbare grond. De voorwerpen die daarbij tevoorschijn kwamen gaven het sein tot nader onderzoek. Het schoolvoorbeeld van wetenschappelijk wierdenonderzoek vormt de opgraving van Ezinge in de jaren 1913-1914, onder leiding van professor A.E. van Giffen. Ezinge is een van de weinige wierden die een continue bewoning heeft gehad van 700 voor tot 700 na Christus. De bewoners leefden in woonstalhuizen, waarvan de wanden bestonden uit stijlen met vlechtwerk. Het Groninger Museum heeft voor scholen onder andere ‘kijkwijzers’, die een onderdeel van de tentoonstellingen specifiek toelichten. Zoals deze elfstedentocht laat zien doet ieder museum in meer of mindere mate en op heel verschillende wijze aan educatief werk. Dit werk is een dienstverlening voor de scholen, maar moet tevens een nieuw publiek kweken, zoals al eerder in dit stuk is betoogd. Wat dat betreft hebben onderwijs en musea elkaar nodig, of zouden ze elkaar nodig moeten hebben. Een evenwicht tussen de educatieve, wetenschappelijk en kunstzinnige aspecten van het museumwerk is wenselijk. Daarvoor zal in zeer veel musea het educatieve werk sterk opgewaardeerd moeten worden. ![]() |
|