Leesgoed. Jaargang 15
(1988)– [tijdschrift] Leesgoed–
[pagina 171]
| |
Over musea
| |
VenloIk herinner me verschil in aandacht voor theater, muziek en film en voor beeldende kunst. Via de maandelijkse uitvoering van Jeugd en Cultuur maakten we met de eerste kunstsoort aardig kennis, maar de tweede was nagenoeg absent. Een leraar Grieks fietste met ons in de tweede klas van het gymnasium langs wat Noordlimburgse kerken en nog heel levendig staat me voor de geest hoe dr. Bos, onze geschiedenisleraar, foto's, met zijn Leica gemaakt, liet zien van stukjes Acropolis. De tekendocent blijft daarbij op de achtergrond waar hij, terwijl wij landschappen in perspectief schetsten of vazen en potten natekenden, stiekem naakten zat te schetsen. Van uitstapjes naar musea is het met hem ook nooit gekomen. Venlo had toen ook nog geen eigen museum voor beeldende kunst. Pas begin jaren '70 ‘schonk’ het echtpaar Bommel-van Dam, Amsterdamse bankiers, zijn collectie aan de stad op voorwaarde dat een museum met woonhuis gebouwd zou gaan worden. Een landelijke ontwikkeling: volgens CBS-cijfers groeide het aantal musea tussen 1950 en 1980 van 243 naar 485 en tussen 1975 en 1980 van 355 naar 485, terwijl Elffers en Molengraaf in 1980 meer dan 600 musea tellen, zo lees ik bij VaessenGa naar eindnoot2. Er zijn ook structurele redenen waarom prentenboeken in de ene plaats veel langer dan in de andere de weg naar het Stedelijk Museum en diens pendanten open moeten houden. Ook bij geschiedenis bleef het bij vertellen over vroeger, soms met foto's of dia's. Een wandeling langs historische stadsgevels of een bezoek aan het Goltziusmuseum kan ik me niet herinneren. Excursies stonden wel op het programma van de biologiedocent, maar daar heb ik nooit aan meegedaan. Misschien was ik vaker onvoldoende bij de les, maar toch heb ik de indruk dat binnen- en buitenschools onderwijs toen nauwelijks op elkaar werd afgestemd. Klopt dat voor meer leeftijdgenoten, dan schort het ook bij docenten, anders dan bij leren lezen, rekenen of jaartallen onthouden, aan zelf meegemaakte voorbeelden in museumbezoek. Tegen die achtergrond kan de kinderboekenweek dit jaar nog wat laten inhalen. Want, hoe massaal het museumbezoek thans ook is (volgens sommige museumdirecteuren en critici is intussen de lang gevreesde opstand der horden uitgebroken), een evenredige verdeling van dit erfgoed, vraagt nog altijd enige cultuurspreiding. In dat perspectief bespreek ik hier een aantal publikaties over museumjaar en kinderboekenweek. | |
Het erfgoed van BrinkmanLaat ik beginnen met een schandaal. WVC heeft via Wolters-Noordhoff alle scholen met gratis drukwerk opgezadeld. Ik zeg dat zo minachtend, gelet op het volstrekt gebrek aan kwaliteit van de brochure He, kijk daar ‘es! Het is als museumproject door de Stichting Museumjaarkaart met een voorwoord van Brinkman aangeboden. Het is bedoeld voor groep 5, 6, 7 en 8. Kaarten moeten zintuigen, vormen en ervaringen van de leerlingen bij alle vakken van de basisschool op zelfwerkzaamheid aanspreken, uiteraard ter promotie van de museumjaarkaart. Opvallend genoeg ontbreekt de naam van tekstschrijver en tekenaar. Het is typisch een produkt van een naam- en smaakloos reclamebureau dat bij een beetje bedrijf of partij niet aan de bak zou komen. Als symbolen voor landen dienen friteszak, kaas, Eiffeltoren en scheve toren van Pisa. Het gaat werkelijk nergens over Nederlandse musea, je zou eens scheve ogen kunnen krijgen. En alles komt op | |
[pagina 172]
| |
een hoop terecht met op een en dezelfde pagina drie vragen over Het Dagboek van Anne Frank en vijf over vervuiling in ons land onder het motto: ‘Hou Holland schoon!!!’. Rembrandt en de Beatles worden enkel vergeleken om hun lange haar en normen en waarden in de kunst voeren tot vergelijking van een schilderij (welk wordt niet gezegd) van Jeroen Bosch met bijgaand cartoon. Dit alles wordt voorafgegaan door een voorwoord van zijne excellentie, de minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur. Zou die nou nooit lezen wat zijn tekstschrijvers voor hem bedenken? Laat die zo'n vod ongezien van een voorwoord voorzien dat eindigt met: ‘een vanzelfsprekende betrokkenheid bij het cultureel erfgoed kan immers niet vroeg genoeg worden ontwikkeld’ en scheept die daarmee dan 8000 basisscholen op? Is dat toekomstgericht, kwalitatief en publieksgericht kunstenbeleid? Het lijkt me een kamervraag waard. ![]()
Jeroen Bosch?
![]() | |
Educatieve museumprojectenVoor de groepen 7 en 8 van de basisschool heeft het LOKV het project Nederland Museumland ontwikkeld. Zelfwerkzaamheid wordt hier in een prijsvraag gecombineerd met kwaliteit, inventiviteit en met Nederlandse musea. De prijsvraag betreft een affiche of folder voor een zelf gekozen museum met voor de docenten een handleiding. Daarin een handig tijdschema met lessuggesties voor 7 weken: week 1 introduceert project, museum en het verzamelen; week 2 gaat naar het museum voor het uitkiezen van een lievelingsvoorwerp en het schetsen en schrijven daarover; week 3 gaan publiciteitsteams op achtergrondmateriaal uit en aan de slag met het ontwerp voor affiche of folder; week 4 worden museummedewerkers geïnterviewd over lievelingsvoorwerp en museumopstelling en foto's en tekeningen in het museum gemaakt; week 5, 6 en 7 worden besteed aan produktie, bespreking en presentatie van folder en affiche. Een mooi, uitdagend en uitvoerbaar project als brug tussen binnen- en buitenschools onderwijs. De brochure kost maar tien gulden. Voor midden- en bovenbouw van de basisschool heeft Ruud Spruit, conservator van het historisch museum De Dubbele Palmboom te Rotterdam. Je kijkt je ogen uit. Op reis door museumland geschreven. Dit project heeft het bij het CPNB af moeten leggen tegen de door Querido voorgestelde kinderboekenweekuitgave. Gelukkig heeft Gottmer het aangedurfd om dit boek op eigen houtje voor ƒ 17,50 (Bfr 350) op de markt te brengen. Het verdient een breed publiek als aanvulling op de uitgave van Joke van Leeuwen. Ruud Spruit brengt spannend en met grote kennis van zaken de Nederlandse musea onder de aandacht. Musea zijn ontstaan uit particuliere verzamelingen van doorgaans deftige mensen; het gaat bezoekers om de kick van het zien van een authentiek object, of dat nou een schilderij, een skelet van een dinosaurus of een vroege stoommachine is; verzamelingen hebben historische en economische waarde; typisch museumwerk is restaureren en educatief informeren; er zijn depots en het verzamelen gaat door en tenslotte presenteert hij zijn gids met verwijzing naar het thematisch en alfabetisch register, een waarschuwing voor indigestie en een aanbeveling van de kleine musea. De Grande Parade die dan begint brengt zaken in beeld als de produktie van brood, prent, foto's, schoenen, poppenhuizen, doolhoven, maskers, porcelein, tin, zalfpotten, schaatsen, barometers, stoommachines, windmolens, vliegtuigen, tulpenbollen, klokkenspelen, scheepsmodellen, scheepssier, oude kaarten, muziekinstrumenten, silhouetten, eenhoorns, schilderijen en huizen als van Rietveld-Schröder. Daarvan weet hij in een notedop saillante bijzonderheden te schetsen samen met hun ontstaans- en mentaliteitsgeschiedenis. Kiekje is afgeleid van de Leidse fotograaf Kiek; de Franse minister Silhouette was bedreven in het knippen van poppetjes en in Zuid-Limburg dacht men dat schelpenfossielen uit de aarde waren ontstaan, omdat men geen weet van de zee had. Twee voorbeelden van mentaliteitsgeschiedenis: arbeiders sloegen de eerste stoommachines stuk, molenaars wilden er niet mee werken en huisvrouwen waren bang dat roet hun schone was zou bederven; het Amerikaans eetcafé van Kienholz in het Stedelijk Museum brengt bezoekers in beeld met een klok als gezicht en met aan de muur een krant uit augustus 1964 (Vietnam) met als kop: Kinderen doden kinderen. Het doden van de tijd in beeld. Spruit legt ook de verbinding met literatuur via spreekwoorden (‘schoenmaker pas op je leest’ dateert uit de tijd dat dit vak gecombineerd werd met spionage), fabels uit diverse landen over de eenhoorn, het bijbelverhaal van Simson bij het thema haar, toneelspel bij maskers, schatverhalen bij oude kaarten, Assepoester bij schoenen, de Icarus- en Ariadnemythe bij achtereenvolgens vliegtuigen en doolhoven. Dat alles kan men bij het CPNB onvoldoende hebben gevonden voor de relatie museumjaar en kinderboekenweek. Toch heeft dit boek ook sterke kanten die het boek van Joke van Leeuwen kunnen aanvullen. Spruit geeft een systematische introductie op het fenomeen museum en z'n Nederlandse representanten. Daarbij overheersen de kunstmusea terecht niet. Onderzoek wijst ook uit dat het kunstmuseum in de publiciteit het beeld van het museum domineert, terwijl andere musea het kunstmuseum in kwantiteit en in bezoekersaantal verre overtreffenGa naar eindnoot3. Zoals ook bij kinderliteratuur non-fictie onderbelicht blijft. Daar ligt ook in de uitgave van Joke van Leeuwen niet het accent. Bovendien veronderstelt dat boek als speelse en utopische verkenning van de museale traditie veel voorkennis. Had minister Brinkman nou maar gevoel getoond voor de kwaliteit die hij met Spruit in huis heeft en zijn geld aan diens boek gegeven, dan had hij de scholen iets in handen gegeven om museumbezoek een vaste plaats mee in het onderwijs te geven. Een opstap ook tot de kinderboekenweekuitgave. | |
Imaginair MuseumAnders dan Ruud Spruit geeft Joke van Leeuwen geen overzicht van alle bestaande musea, maar een beeld van alle mogelijke musea door een imaginair museum te ontwerpen en er de lezers in rond te laten dwalen. Zij is de gids van haar eigen, onalledaagse fantasie. Toch is die, anders dan vaak wordt beweerd, ‘niet ongebreideld, maar begrensd. De combinaties zijn niet realistisch, maar de elementen zijn vaak heel herkenbaar’Ga naar eindnoot4. Haar combinatie van esthetische en historische objecten, van kinderboeken en van het fictieve museum van een kind leidt tot een museaal doolhof. In haar keuze neemt zij als museumgids het woord van Bordewijk's leraar Bint tot diens collega De Bree ter harte: ‘De meester mag niet dalen, de scholier moet klimmen.’ Objecten die de revue passeren zijn Mae West van Dali, Baviaan met jong van Picasso, Ontbijt in bont van Meret Oppenheim, een ets van William Blake, de kathedraal van Gaudí en De groentekweker van Arcimboldo naast volksprenten. Uit de kinderliteratuur neemt ze tien klassieken: Pinokkio, Tijl Uilenspiegel, Alleen op de wereld, De reis naar de maan, Gullivers reizen, Anansi, Alice in Wonderland, Baron van Münchhausen, een brief van Plinius en Don Quichotte. In eerste instantie leek me dit alles veel en veel te hoog gegrepen. En ik hield het voor godsonmogelijk dat deze excursie het brede publiek van de kinderboekenweekuitgave tot aan het einde zou blijven boeien. Maar al lezend in de vuile vellen met nog veel negatieven voor het opgenomen fotomateriaal - mijn oordeel staat dus eigenlijk nog niet vast - ben ik daar anders over gaan denken. Juist in de combinatie met de gekozen grepen uit het leven van heel lang geleden tot zeer recent en met de verzamelobjecten van het kind dat daarmee een museum in het museum vormt, is Joke van Leeuwen er in geslaagd om al die zelf opgeworpen barrières ook weer af te breken. Hoe speelt ze dat nu klaar? Bijvoorbeeld door de lezer tot deelnemer te maken van een klassiek kinderboek | |
[pagina 173]
| |
zoals bij Alleen op de wereld: ‘Weet je wat die twee mannen tegenover je in dit café aan het doen zijn? Die ene probeert jou te verkopen aan die andere. Heb je gehoord wat die oude man met dat bewegende jasje zojuist mompelde? Ik zeg niet dat hij lelijk is, dan zou ik hem trouwens ook niet willen hebben. Die man neemt je mee als je niet uitkijkt. Dan moet je rondzwerven en zelf geld verdienen. Dan kun je niet meer naar huis en helemaal nooit televisie kijken. Je zult van ouderdom sterven voordat het apparaat is uitgevonden.’ Maar de lezer wordt ook gewaarschuwd voor het bewerken en verkorten van klassieke verhalen. Daartegen wordt het museale argument gebruikt dat klassieke verhalen voltooid zijn en zich niet meer laten veranderen. En verkorten wordt zo op de korrel genomen: ‘Jij kijkt ook in de verte. Je ziet geen reuzen maar een rij windmolens. “Hee!” roep je naar beneden, “dat zijn molens hoor, toevallig, dat kan ik van hier af heel goed zien.” De kleine dikke man kijkt verstoord naar boven. Waar bemoei je je mee?! Ik zal zelf wel tegen mijn heer Don Quichotte zeggen dat het windmolens zijn. Blijf toch van ons boek af! Van waar ben je helemaal? Moet je zonodig naar 1605 komen? Wij zijn in jouw tijd heus nog wel te volgen’. En bij Baron van Münchhausen is er kritiek op de evenzovele tegemoetkomingen aan de lezer of luisteraar met zulke dilemma's: ‘Dit is een verkorte maar ongekuiste versie. Voor het horen van de onverkorte versie drukt u de Echte Toets in. Voor de gekuiste versie de Bovenste Extra Toets. Dank u’. De lezer betreedt de doolhof van de klassieke kinderliteratuur langs de achterdeur van het museum. Het is een terrein vol voetangels en valluiken, waardoor de bezoeker van het ene in het andere boek wordt geslingerd. Een tocht even opwindend als op de kermis in het Spookhuis langs vampiers en monsters. En bij de uitgang weer op adem gekomen, zullen de bezoekers de mond vol hebben van wat ze zagen en hoorden. Een wel zeer bijzondere vorm van boekpromotie en tevens een trefzekere introductie van elke titel apart. De voordeur van het museum is gereserveerd voor beeldende kunst, historische gedenkwaardigheden, uitvindingen en, in het hart van het geheel, het eigen museum van een kind. Opnieuw is de combinatie gedurfd, uitdagend en direct, vooral dankzij de keuze van de objecten. Even vervreemdend als het geselecteerde in de geschiedenis van de kunst en van de vooruitgang was zullen kinderen het gepresenteerde raar vinden en daarmee fascinerend. Zo zal bijgaande afbeelding van Oppenheim de vraag oproepen waar nu de kortsluiting zit met een normale kop en schotel. Eenzelfde onorthodoxe selectie geldt voor bijna alle voorwerpen. Er spreekt een zekere voorkeur voor het surrealisme uit. En steeds zit het ongewone in de onverwachte combinatie van realiteit en fantasie. Joke van Leeuwen speelt kunst en geschiedenis ook met regelmaat tegen elkaar uit. Zo plaatst ze een prent van William Blake waarop deze kunstenaar zijn verlangen uitdrukt om de maan te zien in de context van het bekende verhaal van Jules Verne en het recente omzetten van fantasie in echte maanreizen. Kunstenaars zijn voor haar uitvinders. De fietsen die ze bedacht voor De Metro van Magnus krijgen hier een vervolg met een nooit gebruikte luchtfiets uit 1888 en met een recente knikkerwielenfiets. ![]()
De fiets uit De Metro van Magnus.
Toch blijft de dooltocht zeer speels met tal van grappen en verrassende gebeurtenissen onder weg. Ze waakt er ook voor dat een en ander niet te zwaar op de maag komt te liggen. Zo heeft het eigenzinnige hoofdfiguurtje dat aan Deesje doet denken op het hoofd een hoeddoos of een dooshoed - dat kan ik niet goed zien - die over de ogen valt, als het wat teveel wordt. Oogkleppen dus tegen een teveel aan museum. Haar appèl aan de bezoeker toch vooral een museum naar eigen voorkeur en behoefte in te richten spoort met wat het open en onvoltooide karakter van wat ze presenteert: een prachtige puntsgewijze brief van een mislukte liefde, de onafgemaakte kathedraal van Gaudí, een onvoltooid Groot Woordenboek der Geheimtaal, een mislukte middeleeuwse kookpot of het in 1941 in een oud huis in Amsterdam verstopte koperen pannetje en tinnen suikerpotje. Als het ooit opgegraven wordt, komt het vanzelf in een museum terecht. ![]()
Nog een fiets.
Niet onbelangrijk voor zo'n Museum van de Toekomst is wat kinderen, want die hebben toch de toekomst, zelf verzamelen. Het hart van Duizend Dingen achter Deuren wordt dan ook gevormd door het Museum van Mezelf. Dat bevat voorwerpen als een kopje met nog een beetje drinken er in (vergelijk Oppenheim), een doos met onmogelijke verzamelingen, mooie dingen, jaszakdingen, een eerste schoentje en een gouden ring, een afgeknabbeld velletje, een Wafel, Ukkie, de beer, een Washandje, Eigen zelfgemaakte foto's of een verzameling Erge Dingen met Dieren. Zo'n egodocumentatie draagt alleszins bij aan de assertiviteit van de museumbezoeker in spe en anders dan bij een bezoek aan Madame Tussaud raakt die niet versteend tussen al de pilaarheiligen van het verleden, maar als wezen met eigen historische sporen betrokken bij het heden dat de belofte van een mooi verleden krijgt. Met die visie op het museum heeft Joke van Leeuwen voor elk kind de deuren geopend om in het museum van de toekomst duizend dingen achter deuren te krijgen. Ik zou er graag een kijkje willen gaan nemen. ![]()
En nog een.
| |
Classificatie en erkenningEen van de museale taken is classificeren. Voor enig plezier in de uitkomst van die | |
[pagina 174]
| |
bezigheid moet je een beetje ingewijd zijn. Zeker nu er tussen de specialisatie van musea en het per definitie ongeschoolde kinderpubliek een permanente kloof bestaat. Hugo Verdaasdonk benadrukt in zijn bijdrage aan Kinderen en non-fictieGa naar eindnoot1 het belang dat Bourdieu en hij hechten aan scholing als voorwaarde tot museumparticipatie. Dat aangeleerde en niet aangeboren - dat is een wijdverbreid misverstand - vermogen stelt in staat tot classificatie van kunstwerken. Daarvoor zou direct contact met het kunstwerk weinig belangrijk zijn, want ‘eerst zal men in enige mate het vermogen moeten verwerven om kunstwerken naar soort in te delen’. Maar wat betekent dat voor de didactiek? Aan de basis begint het immers allemaal heel rudimentair, zoals in het geval van een vijfjarig jongetje dat zichzelf lezen had geleerd en dat twee stapeltjes boeken naast zijn bed had gemaakt met daarop het zelf gemaakt bordje: uit en niet-uit. Het uitbouwen van zulke leesgierigheid in verdere vormen van classificatie moet behoedzaam gebeuren en wel degelijk ‘in direct contact met het kunstwerk’ zelf en met wat het kind in kwestie daarvoor in aanmerking wil laten komen. Het Museum van Mezelf spreekt in dat opzicht boekdelen. Hoe pakt Herman Kakebeeke dat dit jaar in zijn speelwerkbrief aan? Hij opent met een handvol fraaie citaten over verzamelen en noemt het museum op gezag van het woordenboek daarna een verzamelplaats van ‘getuigenissen over de mens en zijn omgeving’. Boeken als Afke's Tiental of Met de poppen gooien vullen musea aan. Op die gedachte baseert hij algemene en specifieke suggesties. Algemeen zijn kijkdozen rond een lievelingsboek, een adventshuisje met achter elk genummerd deurtje een figuur uit een boek waaruit voorgelezen of mee gewerkt gaat worden, het zingen van het speciaal gemaakte lied Duizend dingen kun je sparen op de wijs van Berend Botje en de presentatie van een eigen museum. Specifieke boeksuggesties gaan over verzamelen met natuurlijk Frederick, over duizend dingen achter deuren met Mijn eigen boek, Het gele huis of Wie komt er in mijn huisje of over verzamelen in het verlengde van een boek zoals Lola, de beer. De suggestie is om bij de verschillende hoofdstukken voorwerpen te laten collectioneren in het Museum van Lola de Beer. Andere titels daarvoor zijn o.a. Japie en de dingen of Pief poef paf mijn broek zakt af. Ook de natuur zet aan tot verzamelen en tot het lezen van boeken daarover evenals de wereld van de kunst. Stenen en strand worden genoemd naast poppen en knuffeldieren met in het laatste geval titels als Moumouk en het speelgoed, Geel en rood of Monkie. Kunstboeken en - musea laat hij introduceren via ansichtkaarten over diverse onderwerpen. In de lijn van het pleidooi van Annie M.G. Schmidt en Truusje Vrooland-Löb om het Stedelijk Museum bij prentenboeken te laten beginnen is het voorstel ‘een museum van illustraties’ te laten maken met opnieuw geschikte onderwerpen en toepasselijke boeken. Een andere weg van boek naar museum werkt hij uit voor Hasse Simonsdochter en Van rendierjager tot roofridder onder verwijzing naar andere historische titels. De kinderboekweekpublikaties en -manifestaties komen aan bod met terecht aparte aandacht voor de postzegeltentoonstelling over lezen en kinderboeken in Den Haag. Een tuiltje gedichten vormt een fraaie bloemlezing over het thema ter afsluiting. Een zeer geslaagde speelwerkbrief dus, waarin kinderen indirect heel wat aan het classificeren raken zonder dat het direct contact met het kunstwerk of het authentieke verzamelobject verloren is geraakt, gelukkig. In aanvulling op deze brief verdient hier de tentoonstelling vermelding die plaats gaat vinden naar aanleiding van Eric Carle's zestigste verjaardag. Er hoort een wedstrijd bij naar aanleiding van Een zaadje in de wind met voor de winnende school als hoofdprijs een werkbezoek van Carle of een signeringsbezoek aan de winkel met de mooiste door kinderen gemaakte Carle-etalage. Zo'n actie moet wel teleurgestelde deelnemers opleveren, maar Truusje Vrooland-Löb zorgt voor enige troost met de brochure Eric Carle - kunstenaar voor kinderen. Dit interview-essay geeft een sleutel tot het geheim van zijn werk en succes. Met annotaties van alle boektitels, bibliografie en lijst van bekroonde werken. Manifestatie en brochure illustreren dat de weg naar het Stedelijk niet alleen bij het prentenboek begint, maar dat het prentenboek inmiddels ook de weg naar het museum gevonden heeft. Mede dankzij pleitbezorgers als Truusje Vrooland-Löb. | |
Musea en onderwijsIn de ministeriële nota Naar een nieuw museumbeleid van 1976 stond nog te lezen: ‘De thans veelal vrijblijvende en niet op het leerplan geënte verbinding tussen onderwijs en musea dient zodanig te worden omgevormd dat de mogelijkheden die musea te bieden hebben beter benut worden. Hiertoe moet onderzocht worden op welke wijze het gevariëerde museumaanbod beter in de leerplannen van het onderwijs ingepast kan worden, alsmede welke methodieken daarvoor toegepast kunnen worden’. Inmiddels zijn we meer dan tien jaar verder en er is intussen ook heel wat gebeurd aan de integratie van het museum in het onderwijs. Ik doel nu niet op alles wat hiervoor besproken is, maar op de opname van musea in onderwijsmethodes als bewijs van structurele aanwezigheid. Twee voorbeelden wil ik daar tenslotte van geven. In het verlengde van hun magnifieke methode Tekenvaardig publiceerden Koppers en De Winter bij Cantecleer Goed bekeken. Een weg door kunst en museum. In dat boek leren beeldende kunstenaars ons de werkelijkheid weer op een oorspronkelijke manier zien, hebben musea de functie om deze voorbeelden voor onze waarneming te conserveren en illustreren twintig voorbeelden uit Nederlandse musea deze stelling. In de geschiedenismethode Bij de Tijd (Malmberg) wordt in de delen 2, 3 en 4 bij de diverse thema's steeds naar relevante musea verwezen. In deel 1 is de band met het museum nog nadrukkelijker. Centraal daarin staan 11 verhalen van Wim Hofman rond vooral te verzamelen objecten uit het recente verleden. Het begint met een bespieding van een man die in een huis zeldzame tegels van de muren haalt. Zo zijn er verhalen over puzzelen met duizend stukjes stoomschip, speelgoed, hoedenwinkels, schoenen van dames en dienstbodes, foto-album, huiswerkapparatuur, diverse verzamelingen en tenslotte eigen uitvindingen van kinderen zoals een stoel zonder zittingen of een boek dat zichzelf leest. Zo wordt het verleden dichterbij gehaald in nauwe aansluiting bij wat mensen en kinderen zoal verzamelen. Twee voorbeelden die illustreren hoezeer het museumaanbod verankerd is geraakt in het basisonderwijs. Is WVC daar eigenlijk wel van op de hoogte? Gelet op de door Brinkman van een voorwoord voorziene uitgave heb ik niet de indruk. Toch biedt dat een basis om naar dwarsverbindingen te gaan zoeken en bijvoorbeeld de relatie museum- kinderboekenjaar verder uit te gaan bouwen. Een aardig voorbeeld van een boek dat een heel gebied tot een museumpark weet om te toveren is Het vlot van Wim Hofman. Al net als zijn inspiratiebron De lotgevallen van Huckleberry Finn speelt in dit indrukwekkende, autobiografische boek het water in zijn boek de Westerschelde en bij Twain de Missisippi een machtige rol. Zozeer zelfs dat de schrijver, toen ik hem een jaar of vijf geleden interviewde - zijn kinderen hielden op dat moment bij de ingang van het huis een tentoonstelling van verzamelde voorwerpen - over de aard van zijn werk tot deze museale uitspraak kwam: ‘schrijven is het strandjutten van dingetjes die aan komen spoelen’Ga naar eindnoot5. |
|