Over vertellen
Door Jos van Hest
Tijdens de studiedagen voor jeugdbibliothecarissen over verhalen vertellen die dit voorjaar te Woudschoten plaats vonden (zie ook het verslag in Leesgoed 1988/2 pag. 76) hield Jos van Hest een lezing die veel indruk maakte, niet in het minst omdat zijn lezing verhalen bevatte en ook in zijn geheel klonk als een verhaal. Hieronder de tekst, behalve van het verhaal over het vrouwtje Maraboe, want de tekst daarvan wordt niet gepubliceerd. Daardoor doet het begin wat abrupt aan; het zij zo.
Een verteller moet wat te vertellen hebben. Het gaat om het verhaal, dat is het belangrijkst. De verteller is als persoon niet belangrijk. Hij is alleen maar een anoniem doorgeefluik, een raam zonder naam dat opengezet wordt zodat de lucht in en uit kan waaien, de woorden kunnen stromen.
Een goede verteller heeft geen naam want zijn naam doet er niet toe. Een goede verteller stelt zich dienstbaar op; hij is, om eens een term te gebruiken uit het sociaal-therapeutische jargon, een dienstverlener.
Dat is een van de grootste verschillen tussen een verteller en een schrijver. Een verteller gaat volledig op in zijn verhaal, meestal een verhaal dat niet eens van hem zelf is. Hij verdwijnt in het verhaal dat gemeenschappelijk bezit is of wordt, dat saamhorigheid bewerkstelligt, een verhaal dat niet letterlijk of woordelijk vast ligt.
Een schrijver verzint zwoegend en zwetend zijn eigen verhaal, een individuele uiting voor een individuele lezer, en de schrijver zet daarom zijn schrijversnaam groot op zijn werk en zijn persoonlijkheid en originaliteit worden hoog gewaardeerd; termen als plagiaat en auteursrecht hangen daar ten zeerste mee samen. De tekst van de schrijver is onveranderlijk.
Het belangrijkste van een verteller is zijn verhaal. Zijn woorden en zijn zinnen waarmee hij het verhaal zich laat voltrekken. En de mimiek van de verteller, is de mimiek belangrijk? En zijn gebaren? Zijn stemgebruik, hard en zacht, hoog en laag, geheimzinnig fluisterend, gemeen schreeuwend, vrolijk zingend? Zijn rekwisieten belangrijk, een kostuum, poppen, muziek? Dat is allemaal belangrijk als het ten dienste staat van het verhaal. Acteurs, dansers en mimespelers die performances geven en daarin verhalen opvoeren, zijn nog geen vertellers. Ze laten een opvoering zien en zijn daarbinnen zeer aanwezig. Het publiek ziet hen performen maar daardoor is het onmogelijk om het verhaal te zien. Kunstenmakers zijn het, soms zeer knappe, die voor het verhaal gaan zitten en zodoende het uitzicht op het verhaal ontnemen. Wil het verhaal gezien worden, dan moet de verteller daarin verdwijnen.
Voor het verhaal is de verteller van levensbelang. Want zonder de verteller leeft het verhaal niet. Het ligt, schijnbaar dood, begraven in sprookjesboeken, boekenkasten, bibliotheken en in het collectieve geheugen van de mensheid. De verteller roept het verhaal tot leven. De verteller geeft het verhaal letterlijk adem. Het verhaal houdt van de verteller omdat het zijn stem, zijn adem is die het verhaal tot leven wekt. Het verhaal is op zoek naar een mond om door uit te komen, naar oren om door in te gaan. Voor het verhaal is de verteller van levensbelang.
Maar ook andersom is waar: voor de verteller is het verhaal van levensbelang. Een verteller die niet gegrepen is door zijn verhaal, kan vermoeien met een verhaal dat men zelf nauwelijks interesseert?
Waarom moet er thuis, op school en in de bibliotheek vaak en veel verteld worden? De antwoorden op die vraag liggen op het educatieve, didactische terrein voor het oprapen:
- | Het is voor kinderen (trouwens ook voor volwassenen) belangrijk om kennis te nemen van het eigen culturele erfgoed. |
- | Vertellen en voorlezen zijn motiverende activiteiten om kinderen aan het lezen te zetten: een voorbereiding tot leesonderwijs, leesbevordering, boekpromotie, bibliotheekonderzoek. |
- | Via vertelliteratuur kunnen verhalen uit verschillende etnische achtergronden op school aan bod komen. |
- | Via vertelliteratuur kunnen culturele en morele normen en waarden worden doorgegeven, kan geschiedenis worden verteld, teruggehaald, opnieuw beleefd, overgedragen. |
- | Vertellen, luisteren naar verhalen en zelf verhalen vertellen stimuleert kinderen in hun taalontwikkeling. |
Dat zijn allemaal zeer juiste, heel belangrijke en volstrekt terechte bedoelingen maar de meest essentiële motivatie is er niet bij:
het verhaal wil gewoon verteld worden. Het verhaal is zo mooi, zo intens treurig, zo verschrikkelijk erg, zo poëtisch prachtig, zo weergaloos spannend dat het zich een uitweg baant, een mond uit en oren in.
Als de meester of de juf vertelt, wordt de klas muisstil. Kinderen houden van verhalen. Grote mensen ook. Waarom? Waarom houden mensen van verhalen? Waarom vertellen ze elkaar geschiedenissen, legenden, grappen, belevenissen van de afgelopen week? Waarom worden kinderen en grote mensen stil bij de magische formule Er was eens? Omdat verhalen waar mensen werkelijk stil van worden over hen zelf gaan. Omdat mensen af en toe en vaak op verhaal moeten komen. Omdat iedereen zijn eigen verhaal leeft en er vol van zit. Omdat vertellen oplucht. Omdat vertellen bevrijdt. Omdat vertellen kracht vrij maakt. Omdat vertellen verbeeldingskracht oproept. Omdat mensen in verhalen soms woorden gebruiken voor dingen waar ze eigenlijk geen woorden voor hebben.
Zolang er mensen zijn, zijn er verhalen. Juist door die verhalen zien mensen verhoudingen, verbanden, oorzaken, gevolgen, wonderen. Vertellers met hun verhalen geven vorm aan de wereld. Van het ontstaan van de wereld weten wij weinig of niets. Maar er zijn scheppingsverhalen. Zangen der sterren van de Algonkin-Indianen, scheppingszangen van de Quiche-stam uit Guatemale, het Genesisverhaal uit de bijbel, verhalen van de Bataks uit Indonesië. Van het ontstaan van de wereld weten wij alles. Een verhaal van de Quiche's, uit Guatemala:
Wij verhalen hier hoe de aarde lag verzonken in zwijgen en rust, hoe zij wiegde en hing in de ruimte en verlaten en eenzaam was. Geen vogel, geen vis en geen kreeft, geen stenen, geen grassen, geen bomen, slechts de hemel was boven haar en overal was water. Twee wandelden over de aarde, gehuld in groen en blauw: de Meesteres in het bouwen en met haar Tzutzumatz, de grote Moeder en Vader, ook wel genoemd: ‘De geverfde slang’. Zij wisten, zij kenden alles, alles kenden en wisten zij. En daar was ook weer de hemel en het hart van de hemel was God. Zijn woord ging uit naar beiden, de Machtige en Tzutzumatz. Zij beraadslaagden en zij spraken, wikken over en weer.
En zie: het oerlicht ging op en in dat licht stond de mens.
Een verteller maakt de oren van zijn publiek tot ogen. Met woorden roept hij beelden op. Kleuren, geuren, geluiden, smaken, tactiele gewaarwordingen. Zijn taalgebruik is oproepend, evocatief. Dat via taal beelden opgeroepen kunnen worden, is een wonder. In de meeste schoolsituaties wordt de taal sterk gerationaliseerd; taal wordt geminimaliseerd tot een middel voor informatie-uitwisseling. Het zou een wezenlijk bestanddeel van het taalonderwijs moeten zijn om kinderen op school via vertelliteratuur de evocatieve kracht van taal te laten ervaren.
Bij de informatiepapieren die horen bij deze studiedagen ‘Vertel ik het mijn kinderen?’ - wat mij betreft moet dat vraagteken dus onmiddellijk doorgestreept worden - trof ik een lijst met de titel ‘audiovisuele media’. Het is een lijst van boeken die voorzien zijn van dia's, geluidscassettes en videobanden. Om op zo'n manier het oorspronkelijke boek overbodig te maken, het zal voor bepaalde groepen gebruikers vast zijn nut hebben. Boeken op geluidsband zetten,