Leesgoed. Jaargang 15
(1988)– [tijdschrift] Leesgoed–Jenny Smelik-Kiggen-prijsTijdens de jaarvergadering van het Platform Kinder- en Jeugdliteratuur op 28 mei jl. (zie elders in deze rubriek) werd de Jenny Smelik-Kiggen-prijs uitgereikt aan de Turkse illustratrice Can Göknil door Jan de Zanger, voorzitter van de Nederlandse sectie van de International Board on Books for Young people (IBBY). Hij deed dat omdat genoemde sectie de prijs heeft ingesteld. En hij zei onder meer: ‘Toen de Jenny Smelik-Kiggen-prijs in 1983 voor het eerst werd uitgereikt, was dat één van de weinige taken waar wij ons aan konden wijden. De werkzaamheden die iedere IBBY-sectie eigenlijk moet uitvoeren, waren ons onmogelijk gemaakt door gebrek aan financiële middelen. De voornaamste taak van iedere internationale sectie is namelijk het bekend maken van de eigen kinder- en jeugdliteratuur in het buitenland, omdat de IBBY ervan uitgaat dat volkeren elkaar meer waarderen naarmate ze elkaar beter kennen en begrijpen. Daartoe kan kinder- en jeugdliteratuur een bijdrage leveren. 1988 lijkt een voorlopig hoogtepunt te worden. Joke van Leeuwen en Dieter Schubert zijn op onze voordracht in de IBBY Honour List opgenomen en ik vertel u echt geen nieuws meer, als ik zeg dat Annie M.G. Schmidt in september op het congres in Oslo de Hans Christian Andersenprijs in ontvangst zal nemen. Het prestige van deze prijs is zo groot, dat werk van Annie M.G. Schmidt sinds de bekendmaking in april in Bologna al voor vertaling in tal van landen verkocht is. Daarmee wordt niet alleen recht gedaan aan de grote kwaliteiten van Annie Schmidt, daarmee wordt ook de aandacht gevestigd op de Nederlandse kinder- en jeugdliteratuur in het algemeen. Wij vinden het daarom onbegrijpelijk, dat niet iedereen die de Nederlandse kinder- en jeugdliteratuur ter harte gaat, zich heeft aangemeld als Vriend van de IBBY. Dat geldt met name voor een aan- | |
[pagina 177]
| |
tal uitgevers en voor vrijwel alle auteurs. Maar troost u, het is een schande die snel uitgewist kan worden. Op deze plaats is het misschien zinvol te vermelden, dat onze verhouding tot het Platform het best gekarakteriseerd kan worden als een LAT-relatie. De IBBY-sectie is een werkgroep in het Platform en in zoverre leven we samen - maar we hebben allebei ons eigen huishoudboekje, en het kost de IBBY-sectie moeite genoeg om dat sluitend te krijgen. Zoals het International Board on Books for Young People internationaal begrip wil bevorderen door middel van kinderen jeugdliteratuur, zo wil de Nederlandse sectie die literatuur gebruiken om de verstandhouding tussen in Nederland wonende etnische groepen te verbeteren. Toen de Klasina Smelik Stichting ons destijds vroeg een bestemming aan de Jenny Smelik-Kiggen-prijs te geven, hebben we daarvoor gekozen: een prijs voor boeken die jonge lezers inzicht geven in de gewoonten, gevoelens en cultuur van mensen die anders lijken dan zij zelf. Het werk van Can Göknil voldoet aan die eis, maar om dat duidelijk te maken, kan ik beter het woord geven aan Fiel van der Veen, die als voorzitter dan de jury het juryrapport zal voorlezen. De Jenny Smelik-Kiggen-prijs 1988 zal daarna aan Can Göknil overhandigd worden door Geertje Gort; haar toespraak zal in het Turks vertaald worden door Gülin Erèr.’ Waarna inderdaad Fiel van der Veen het woord nam en het juryrapport voorlas. Dat luidde: ‘De Jenny Smelik-Kiggen-prijs is ingesteld ter aanmoediging van kinder-/jeugdboekenauteurs en -illustratoren, die zich speciaal richten op of een beeld geven van kinderen van etnische minderheden (en hun “thuislanden”) in ons land. Bij voorkeur zal er aandacht zijn voor auteurs/illustratoren die zelf uit de groepen van de etnische minderheden voortkomen. De prijs, groot ƒ 3000,-, wordt jaarlijks toegekend, waarbij in principe afwisselend een auteur of een illustrator wordt bekroond. De jury bestaat uit leden van de Nederlandse sectie van de International Board on Books for Young People (IBBY), desgewenst aangevuld met adviseurs, afkomstig uit de betrokken bevolkingsgroep. De Jenny Smelik-Kiggen-prijs wordt in 1988 voor de vierde keer uitgereikt. De IBBY-sectie Nederland is verheugd dat de jury van de sectie dit jaar opnieuw de Jenny Smelik-Kiggen-prijs heeft kunnen toekennen. De jury heeft de prijs toegekend aan de Turkse illustratrice Can Göknil voor haar illustraties bij De kleine groene worm. Redenen voor de toekenning zijn zowel de eenvoudige en adekwate vormgeving van de tekeningen alswel het heldere transparante kleurgebruik dat op passende wijze de zeggingskracht van de vorm ondersteunt. De serie getekende raadseltjes vormt door bovengenoemde kwaliteiten een harmonieus geheel. Aard, opzet en toegankelijkheid van de tekeningen bieden voldoende mogelijkheden om de tekst in meerdere talen bij de voorstellingen te plaatsen, hetgeen beantwoordt aan de doelstellingen van de prijs. Met het in manuscript-vorm aangeboden werk kan zonder twijfel een heel aantrekkelijk prentenboekje worden geproduceerd. Namens de jury: Jetty Krever-Hoppen, Françoise Berserik en Fiel van der Veen.’ Can Göknil is geboren te Ankara in Turkije (1945). Na haar middelbare schoolopleiding volgde zij van 1967-1969 beroepsopleidingen in Galesburg, Illinois, en New York (studio art). Zij exposeerde onder meer in de Verenigde Staten, Turkije en Tsjechoslowakije, en nam herhaalde malen deel aan de Bienále Illustracíi Bratislava, de illustratorenexpositie in Bologna en de Premi Catalonia d'Illustració in Barcelona. Zij legt zich toe op prentenboeken voor jonge kinderen, die meestal een educatieve functie hebben. Tot dusver zijn er een zestiental verschenen. Twee ervan zijn ook in Nederlandse vertaling uitgegeven bij uitgeverij De Geus te Breda. - Herman Verschuren | |
Congres ArbeitskreisVan 31 mei t/m 2 juni 1988 hield de Arbeitskreis für Jugendliteratur een congres in Bonn over het thema ‘Macht und Onmacht der Kinderliteratur’. Een zware titel, die gelukkig ruim werd uitgelegd zodat alles eronder kon vallen. Dus niet alleen: word je door kinderboeken een beter mens? Maar ook: worden kinderboeken serieus genomen als literatuur - en zo nee, waar ligt dat aan? Het congres werd geopend met de presentatie van een onderzoek van Klaus Doderer (de paus van de Duitse Jugendliteraturforschung) en Cornelia Riedel: ‘Der Deutsche Jugendliteraturpreis: eine Wirkungsanalyse’. Met de spreekwoordelijke Duitse Gründlichkeit hadden zij de bekendheid en de invloed van de belangrijkste Duitse kinderboekenprijs onderzocht. Hoeveel procent van de Duitsers kent de prijs eigenlijk? Houdt men er rekening mee bij de aanschaf van boeken? Is er een correlatie met woonplaats, geloof, beroep? Ja hoor, die is er, het werd met veel toewijding op overheadsheets getoond. Steeds meer deelnemers deden steeds minder moeite een glimlach te onderdrukken. In de wandelgangen werd gemopperd dat deze gegevens 400.000 mark hadden gekost (voor rekening van het Bundesministerium für Jugend, Familie, Frauen und Gesundheit). 's Avonds hield schrijver Tilman Röhrig een pleidooi om het kinderboek te bevrijden uit het getto waarin het door de pedagogen was opgeborgen. Een prikkelend verhaal, dat de nodige boosheid veroorzaakte (en de aanwezige Nederlanders deed denken aan Kuijer's Het geminachte kind). (Dat ‘getto’ bleek overigens geen vondst van Röhrig: het is in Duitsland een gebruikelijke term voor ‘jeugdland’.) De tweede dag konden de deelnemers kiezen uit zes variaties op het thema macht en onmacht: variërend van het kinderboek als koopwaar tot de macht van klassieke kinderboeken. Persoonlijk vond ik het na alle Nederlandse studiedagen en symposia een verademing om nu eens sprekers te horen die hun lezing konden baseren op diepgaand onderzoek; heus niet allemaal zo vervelend gründlich, soms zelfs heel inspirerend. Iets meer contact met het buitenland zou ons geen kwaad doen. De derde en laatste dag onder meer een twistgesprek, met opvallend weinig vuurwerk. En veel pedagogische saus: de sfeer van de jaren vijftig, met als voornaamste doel de vorming van bewuste burgers en de bestrijding van Schmutz und Schund. En veel meer relicten uit de jaren zeventig dan we in Nederland gewend zijn (zoals de eis dat kinderboeken ‘emancipatorisch’ zijn, nog altijd). Bij navraag bleek dat humor en satirische fantasie als genre nauwelijks ontwikkeld zijn in de Bondsrepubliek. Roald Dahl? Ach ja, die Kiss-Kiss Geschichten! Kinderboeken? Ja, de GVR kenden ze wel. Had Dahl dan nog meer kinderboeken geschreven? Iets meer contact met het buitenland zou ook de Duitsers misschien geen kwaad doen. - Anne de Vries | |
Studiedag leesbevorderingOp zaterdag 28 mei organiseerde het Platform Kinder- en Jeugdliteratuur een studiedag over leesbevordering, met daarin opgenomen de jaarlijkse vergadering van donateurs. De samenstellers van het programma waren er zeer terecht van uit gegaan dat het bevorderen van lezen iets met onderwijs te maken heeft, en dat er in onderwijsvoorrangsprojecten veel leesbevordering te vinden is. Dat er echter onder onderwijsdeskundigen nog types rondlopen die zich uitsluitend bezighouden met leesonderwijs als hordenloop werd duidelijk door de prikkelende keuze van Gé van Dongen als inleider. Van Dongen is expert in het heden ten dage populaire diagnostisch leesonderwijs, in het opzetten van de bijbehorende toetsen, en in onderzoek naar leesprestaties. Hij bleek zich van de beperkingen van zulk onderzoek bewust: goed scoren op een leestest betekent nog niet dat de leerling beter leest, alleen dat hij beter scoort dan andere leerlingen, scores hebben uitsluitend een relatieve waarde. Dat ontwikkeling van leesvaardigheid ook zou kunnen samenhangen met de inhoud van oefenteksten, de zin die leerlingen er in zien en krijgen om die te lezen, wou hij best aanvaarden, maar het was iets dat in dit onderzoek geen rol speelt, of kon spelen, want niet meetbaar. Wat onder meer uit zijn onderzoekingen blijkt is dat leerlingen die aan het begin van hun schooltijd weinig moeite hebben met lezen leren aan het eind ervan ook beter kunnen lezen, en dat leerlingen die veel moeite hebben met leren lezen in het algemeen ook aan het eind van hun schooltijd minder goed lezen dan die andere leerlingen. | |
[pagina 178]
| |
Met andere woorden, de ontwikkelingscurven vertonen voor beide groepen leerlingen dezelfde opwaartse stijging, ondanks extra inspanningen van scholen voor de slechtst lezende leerlingen. Zulke curven, dat spreekt vanzelf, bestaan uit resultaten van leestests. Alleen de leerlingen die met het grootste gemak leren lezen hebben al na een paar jaar schooltijd hun beste score bereikt en blijven dus verder op dat niveau. Zulk onderzoek, met zijn beperkte waarde, doet verlangen naar diepgaander onderzoek naar het effect van remediërend leesonderwijs, en naar het effect van zinvolle leesteksten en boekpromotie. Het middagprogramma bood de mogelijkheid om twee van zes geplande lezingen bij te wonen. Voor de thee was er keuze uit Ellen Duvigneau, medewerker van de projectafdeling onderwijsvoorrangsbeleid Rotterdam, over leesvaardigheidsprojecten voor allochtone kinderen in het voortgezet onderwijs, Anne de Vries, over het project Doe maar dicht maar (Groningen), en Marjan Werts plus Petra Vink, respectievelijk over werken met boeken in de ‘verlengde basisvorming’ (zie ook Leesgoed 1987/6) en ervaringen met heterogene groepen op het Ashram College in Alphen aan de Rijn. Na de thee was er keuze uit Dolf Janson plus Henk Campschroer, schoolbegeleider en schoolhoofd, over de projecten receptieve taalvorming van het Regionaal Steunpunt Kunstzinnige Vorming ‘Gelders Rivierengebied’, Annerieke Freeman-Smulders plus Anneke Verbeek, over het project Kijken naar boeken en ervaringen daarmee, en Everhard Huizing, redacteur Bumper en Tikker, over toekomstige ontwikkelingen in het voortgezet onderwijs en gevolgtrekkingen voor de redactie. Verslagen van deze lezingen zullen t.z.t. verschijnen in het orgaan van het Platform, Documentatieblad Kinder- en Jeugdliteratuur. Men was over het gebodene redelijk tevreden. Het drukte bovendien auteurs en bibliothecarissen nog eens met hun neus op het feit dat het lezen bevorderen zonder daarbij het onderwijs in te schakelen zinloos is. Na afloop van de lezingen werd de Jenny Smelik-Kigge Prijs uitgereikt: zie elders in deze rubriek. - Herman Verschuren | |
Juryrapport ZwijsenprijsNog een staartje uit het vroege voorjaar. Toen werd aan Joke van Leeuwen de (eerste!) Zwijsenprijs uitgereikt, wegens haar verdiensten bij het overbruggen van de kloof tussen school en vrije tijd op leesgebied. Hier is het juryrapport: ‘De geestdrift van kinderen is aan te wakkeren door hen kansen te geven en hen in aanraking te brengen met geëigend en voldoende uitdagend materiaal. Het maken van dit materiaal is geen gemakkelijke opgave. Een enkeling is het maar gegeven om, bijvoorbeeld, boeken te maken die tegelijk amusant en leerzaam zijn. Nu hebben we gelukkig iemand gevonden die het geheim kent en het talent bezit om op een heel oorspronkelijke wijze, zelfs binnen de ongerieflijke en soms zelfs benauwende perken van leesmethodes, zeer speelse, humoristische en boeiende boeken, verhalen en boekjes te maken die de verbeelding van de jonge lezers stimuleren en hen door een wonderlijk samengaan van tekst en tekening aanzetten tot het appreciëren van boeken op school, of thuis, of waar dan ook. Volgens de jury komt Joke van Leeuwen in meerdere opzichten in aanmerking voor deze de eerste maal uit te reiken prijs. Zij weet door haar tekeningen en teksten een boek te maken tot een avontuurlijk gebied waarin veel te ontdekken en te beleven valt. Ze is vooral bekend door de speelse, avontuurlijke, hersenprikkelende boeken: De appelmoesstraat is anders (1978), Een huis met zeven kamers, De metro van Magnus, Deesje. Haar bijdragen aan tijdschriften als Jippo en Okki en Ezelsoor aan het muziekboek voor kleuters Hoor wat ik doe, de boekjes Sus en Jum en andere boekjes voor beginnende lezers als De mus en de vis, De vis en het boek, Papa en de nies ademen dezelfde sfeer. De meer educatief en didactisch bedoelde boekjes krijgen er een extra dimensie door. Het mag dan ook niemand verbazen dat de teksten en tekeningen die zij maakt kinderen aanzetten tot lezen, of zij nu op school zijn of elders. Het bijzondere bij het werk van Joke van Leeuwen is echter dat het verder gaat dan het op een aangename wijze leren lezen. Kinderen die geconfronteerd worden met haar verhalen, teksten, rebussen, woordspelingen, afbeeldingen e.d., blijken er steeds zeer associatief en met extra veel verbeeldingskracht op te reageren. Kennelijk worden meerdere vermogens tegelijk bij hen aangesproken. Wij zijn van mening dat Joke van Leeuwen erkenning en waardering verdient voor haar werk op dit gebied en willen derhalve deze prijs aan haar toekennen.’ Aldus de jury, die bestond uit Wim Hofman (voorzitter), Piet Mooren, Tom Vallen, Kees Vreugdenhil en ondergetekende. Joke van Leeuwen liet in een gave dankrede weten blij met de prijs te zijn. - Herman Verschuren | |
Poes Waar? Prentenboek met gebaren in moedertaalVrijdag 17 juni was de feestelijke presentatie van twee oorspronkelijk Noorse prentenboeken met gebarentaal in het Bibliotheektheater te Rotterdam. Voor het eerst een perspresentatie buiten een dovenschool of een instituut, en in samenwerking met een jeugdbibliotheek om aan te geven welk een belangrijke schakel de openbare bibliotheek voor het lezen van dove kinderen kan zijn. ‘Stil, hè!’ zei Meike de Raadt, hoofd van de jeugd, ‘terwijl het toch best vol is!’. ![]() Vreemd inderdaad voor horende kinderen en volwassenen, zo weinig geluid. Wel veel gewapper van handen: er wordt volop gecommuniceerd! De kinderen van de Jenaplan-school uit Delfgauw keken hun ogen uit. Ze deden een jaar lang dovengebarentaal als facultatief pauzevak en kwamen voor de stands van Vitaal met kaarten, kalenders, pennen en andere handjeshandel. Naast de Leopold- en de bibliotheek-stand was er nog een expositie van tekeningen van dove kinderen over en van de nieuw titels: Foei poes. De laaste jaren waren er al kinderboeken met ondersteunende gebaren verschenen. We hebben de boeken van Krever en van Wely: Kom naar het bos en Ik ben jarig. Het bijzondere van deze nieuwe titels werd door Tony Bloem, medewerker van het ontwerpbureau Vitaal en zelf doof, deskundig in het visualiseren van gebaren, toegelicht. Gelukkig werd er getolkt. De gebarentaal in deze boeken laten de doventaal zien als zij is: de eerste taal met een eigen zinsbouw en zonder werkwoordvervoeging. De nadruk ligt op de gebarentaal als moedertaal en daarna komt pas de Nederlandse taal van de horende. Zo is ook de volgorde van de taalontwikkeling van het jonge dove kind. Het Doves Center for Total Communication in Kopenhagen is ook tot een dergelijke aanpak gekomen, vandaar dat Ritva Bergmann in gebarentaal over de ontwikkelingen in Denemarken vertelde. Door een symbolische ruit wordt de internationale samenwerking tot uitdrukking gebracht. Foei poes en Kom buiten kijken werden door uitgeefster Liesbeth ten Houten aan een ook enthousiast gebarende jeugdbibliothecaris overhandigd, die voor de dienstverlening van de bibliotheek aan doven verslag deed. Herman Pieter de Boer vergastte daarna het dove en horende publiek op zijn ideeën over het nut van gebarentaal in binnen- en buitenland. De dove kinderen vonden vooral de wat vulgaire gebaren uiterst leerzaam. Dit bleek uit het applaus en het dovenequivalent: een zaal vol draaiende handen op armen in de lucht! Er werden nog een affiche met gebarentaal en een aantal prijzen uitgereikt, daarna begon de poppenkast ‘Wapper’. Een zeer emotioneel sprookje in mime en gebarentaal. Ik ging het bibliotheektheater uit met het vaste voornemen een gebarencursus te gaan volgen. - Mieke Starmans-van Haren |
|