Goed gelezen
Uit de C-kast
Door Max Verbeek
Boeken voor lezers van 12-16 jaar
De trouwe lezer van deze rubriek weet zo langzamerhand hoezeer ik de Tillermanstory van Cynthia Voight waardeer. De trilogie Onder de blote hemel, Samen onder dak en Het verhaal van Dicey over de vier Tillermankinderen en het daarmee nauw samenhangende Niemand anders dan ik (over de vriend van Dicey) besprak ik eerder in En nu over jeugdliteratuur 1985/4, 1986/1, 1986/3 en Leesgoed 1987/4. Aan dit rijtje prachtboeken kan nu De hardloper worden toegevoegd. (Querido, ƒ 25,-, 460 Bfr.). Hoofdpersoon is Bullet, een oom van de Tillermankinderen, die zij nooit gekend hebben en over wie zij van hun moeder en hun oma weinig, maar des te intrigerender informatie kregen. Dat gold dus ook voor de lezer van de trilogie. Door nu het verhaal van Bullet te vertellen, voegt Voigt weer enige stukjes toe aan de Tillermanlegpuzzel. De gebeurtenissen in De hardloper gingen aan de eerder verschenen Tillermanboeken vooraf. Het speelt in 1967-1969, ten tijde van de oorlog in Vietnam en de rassenonlusten in het zuiden van de Verenigde Staten. Met terugwerkende kracht krijgt de lezer veel en verrassende informatie over de centrale figuren: de oma en opa, Liza, de moeder van de Tillermans, en haar twee broers en van die twee vooral Bullet.
Belangrijke motieven maar ook vreemde details worden nu duidelijk. Je snapt nu waarom die oma zo eigenaardig is geworden, maar ook waarom ze steeds op blote voeten loopt in de trilogie: een postume reactie op haar dictatoriale man, die haar dwong op hoge hakken te lopen. Je snapt waarom Frank zijn vrouw en vier kinderen in de steek liet en waar James zijn voorliefde voor wetenschappelijke boeken vandaan heeft. Ook herken je in Bullet de eigenzinnige karaktertrekken van oma en Dicey. Maar ook voor wie nooit eerder een Tillermanverhaal las, is de hardloper een boeiend boek.
Het thema is de uiteenlopende manier waarop twee broers en een zus op hun harde, autoritaire vader en zwijgzame, meegaande moeder reageren.
Centraal staat de zwijgzame Bullet, die vast van plan is zo snel mogelijk volwassen te worden, want dan kan hij eindelijk zelf zijn problemen oplossen. Bullet twijfelt tussen die verstikkende vader ontvluchten en kiezen voor dienst in Vietnam, òf op de boerderij gaan werken, zijn vader trotseren en de oorlog ontlopen.
Omdat hij niet bang en laf wil zijn, kiest hij voor het eerste. Ook uit wanhoop, omdat hij thuis niet in staat blijkt zijn moeder tegen zijn vader te helpen.
Een psychologisch knap getekende figuur, die je leert kennen dankzij voortdurende monologues interieurs, waarin Bullet met zichzelf debatteert. Hij kiest voor de eenzaamheid van het lange afstandlopen, omdat hij zo daadwerkelijk aan zichzelf kan bouwen en waarschijnlijk ook omdat hij op school geen contacten kan maken. Hij vindt zichzelf namelijk veel volwassener en verstandiger dan zijn leeftijdgenoten, die in schijn maatschappijkriisch en vredelievend zijn, maar in feite uit angst en eigenbelang tegen de oorlog in Vietnam protesteren. Bullet is een eigenheimer, geen meeloper. Hij kiest geen partij voor racistische blanke rugbyspelers, hoe graag ze hem ook in hun midden opnemen. Hij kiest wel, zij het aanvankelijk schoorvoetend, voor de negerjongen die karakter genoeg heeft om de rassenintegratie op school af te dwingen.
Die confrontaties tussen Bullet en Tamer, blank tegen zwart, zijn overigens soms te mooi, te geïdealiseerd. Ik kijk nu al verlangend uit naar Wilhelmina Smiths, dat in oktober verschijnt en dat weer andere figuren uit het Tillermanbestaan zal belichten.
Een compositorisch en psychologisch veel eenvoudiger, maar toch ook levensecht en aangrijpend verhaal is Bluf van Marion Dane Bauer (Van Goor ƒ 18,50, 340 Bfr.). Een verhaal over twee vrienden, Joel en Tony, die ‘gevaarlijke rotsen’ beklimmen. Tony is de roekeloze lefgozer, Joel is voorzichtiger en verstandiger, maar ook volgzaam. Onderweg verzint Tony een zo mogelijk nog riskanter plan: zwemmen in een snelstromende rivier. Weer verzet Joel zich, tevergeefs. Dat gaat natuurlijk mis. Tony, de waaghals, blijkt een slechte zwemmer te zijn, hij verdrinkt. Joel kan wel goed zwemmen, waagt zijn leven, maar vindt zijn vriend niet meer in de diepte. Joel voelt zich schuldig aan de dood van zijn vriend. Thuis verzint hij in paniek een smoes. Tony was alleen naar de gevaarlijke rotsen gefietst. Hijzelf was halverwege teruggekeerd en hij weet ook niet waar Tony blijft. Stom, want de ware toedracht komt toch uit. Zijn radeloosheid, verdriet, schuldgevoel zijn goed beschreven, evenals Joels inwendig commentaar op zijn vriend en zijn vader.
Ontroerend is de slotscène tussen Joel en zijn vader: een gesprek over de dood en een mogelijk hiernamaals.
Schrijven is een vak: de taal foutloos hanteren is een van de belangrijkste voorwaarden voor vakmanschap. Pas wanneer een schrijver taal- en stijlfouten maakt, merk je hoe moeilijk en hoe belangrijk correct schrijven is. De eerste zinnen van De tunnel van Wim Daems (Infodok 345 Bfr., ƒ 18,75) maken al meteen moedeloos: ‘John was al vaak verhuisd, al wel vier keer, maar nog nooit was het een rotverhuis geweest als deze. Het bedierf de pret van zijn laatste vakantie honderd procent. Honderd? Nee, achthonderd verdomme.’ Voor een Noordnederlander is het moeilijk goed van slecht Vlaams te onderscheiden, maar desondanks krijgt ‘Johny’ (het hele boek zo gespeld) in België echt maar één n? Is ‘zo'n rotverhuis’ niet beter, en ‘voor honderd procent’?
Het hele verhaal lang blijf je struikelen over slecht of lelijk taalgebruik, ook al gun ik als Noordnederlander de auteur het voordeel van de twijfel. Wie weet hoort dat wel zo in het Vlaams: ‘deed Maggie’ waar ‘zei Maggie’ bedoeld wordt. Enfin, het verhaal. De ouders van ‘Johny’ zijn gescheiden. De vader is een artiest die er woest op los leeft (één fles wijn per dag!). Hij vindt dat zijn zoon en dochter