‘Dit gedicht heeft het naar mijn gevoel dus wel. Het is misschien niet eens zó bijzonder, maar het is zuiver en rijmt niet nadrukkelijk. Ik heb destijds voorgesteld om een of twee regels te veranderen, waarin hij het tè mooi wilde zeggen. En die raad heeft hij opgevolgd.’
- Reageerde je altijd uitgebreid op ingezonden werk?
‘Het probleem van Karel Eykman is dat hij te graag aardig gevonden wil worden. En ik ben voorzichtig. Want misschien is het wel een meesterwerk en heb ik het niet door.’ (Lachend.) ‘Een assertiviteitstraining zou aan mij goed besteed zijn. Het beantwoorden van de post schoof ik vaak maanden voor me uit en dan nog schreef ik vriendelijk: “Het is iets voor een andere leeftijd, probeert u het eens bij Okki.”
Daarnaast was ik mild in mijn kritiek omdat ik mezelf niet zag als belangenbehartiger van de Blauw Geruite Kiel, maar van de schrijver. En met dichters omgaan vereist nu eenmaal een bepaalde tact. Eerlijkheid is dan niet het enige. Je bent bovendien in zó'n machtspositie. Je beslist over plaatsing en uiteindelijk gaat het daar natuurlijk om!’
- En kritische begeleiding is bij die weg daar naar toe niet goed mogelijk?
‘Nou, dat is soms gevaarlijk. Als je te duidelijke richtlijnen geeft dan gaan ze gedichten maken die ik misschien mooi zal vinden. Ze moeten op de eerste plaats zelf hun weg zoeken: is het gedicht alleen een notitie of heeft het net iets meer. En dat is moeilijk, ik kan me er ook wel eens in vergissen. Criteria als het gebruik van moeilijke woorden of de zinslengte spelen bij mij een ondergeschikte rol. Natuurlijk moeten kindergedichten een bepaalde toegankelijkheid hebben, maar dat zit 'm minder in zulke vrij technische dingen. Ze moeten over iets gaan dat kinderen kunnen vóelen. En op de eerste plaats moet je kijken of het jezelf aanspreekt.
Dat “volgens-mij-spreekt-dit-de-kinderenniet-aan” vind ik verkeerd en ook irritant. Zeg dan dat je er zelf niets aan vindt!’
- Hoe ging dat met ‘gearriveerde’ dichters?
‘De goede dichters stuurden eigenlijk nooit iets slechts op. En bovendien hebben die mensen vaak zoveel werk dat je als redacteur kan kiezen. Wel nam ik van hen altijd alleen maar het allerbeste. Terwijl ik bij beginnende dichters ook wel eens wat mindere kwaliteit plaatste, omdat je er altijd van leert als het gedrukt staat.’
- Stuurden kinderen ook wel eens gedichten in?
‘Een heel enkele keer. Soms kreeg ik op scholen iets toegestopt en bijvoorbeeld voor het themanummer “omgaan met je ouders” stuurde iemand het gedicht:
Later kwam ik op het Doe Maar Dicht Maar-festival die naam weer tegen. Ik ben op hem afgegaan en hij liet me meer van zijn puberpoëzie lezen. Toen ben ik echt gaan coachen, bracht hem in contact met Leendert Witvliet en zo. Bert Wagenaar heet-ie, onthoud die naam!’
- Je voelt je echt een pleitbezorger?
‘Jazeker! Wat Pierre Janssen heeft met beeldende kunst, heb ik met gedichten.
Op scholen, festivals, als redacteur van de Blauw Geruite Kiel, in de kunstredactie van Het Klokhuis: op een heleboel manieren ben ik bezig poëzie voor kinderen te verkopen. Dat grasduinen in zo'n bundel! Hier wat vinden, daar wat vinden. Of zoals Buddingh, Schippers of Komrij die lezers telkens op het verkeerde been zetten! Hoe meer mensen daar enthousiast voor worden (en met name kinderen omdat ik voor hen schrijf) hoe beter het is. Ik wil zowel kinderen aanmoedigen om die dingen te lezen, als schrijvers stimuleren om voor kinderen poëzie te schrijven. Ook als ze dat niet gewend zijn, maar ik vermoed dat ze de juiste toon kunnen treffen. Ik heb 't aan Toon Tellegen gevraagd en Rob Anker. Ook aan Schippers, maar van hem heb ik nooit iets los kunnen peuteren. En ik wijs Herman Kakebeeke op geschikt werk voor de Zonnewijzerreeks, of breng aankomende dichters met hem in contact.
Zelf las ik pas gedichten toen ik zestien, zeventien was. Lucebert, Schierbeek, Lodeizen noem maar op. Want voor jongere kinderen was er toen niets. Er was geen Annie M.G. Schmidt, er was Rie Cramer! Poëzie was iets moeilijker, iets ingewikkelds: “Wat bedoelt de dichter in regel veertien?” En niet iets waar je plezier mee kon hebben. Waar je mee kon spelen of jezelf in kon herkennen. Ik wil kinderen éérder enthousiast maken. Niet om ze voor te bereiden op “volwassen” literatuur, want kinderpoëzie heeft z'n eigen waarde. Maar als je er op je tiende niet van houdt is het nu eenmaal moeilijker er op je zeventiende van te houden.’