| |
Beluisterd en bekeken
Dit nummer heeft Beluisterd en beken een lange staart, met venijn. Dat venijn treft niet Leesgoed, wel de Internationale Jeugdbibliotheek te München. Een nobele instelling, maar er valt véél te verbeteren, aldus iemand die er enkele maanden doorbracht en het dus kan weten.
Andere verslagen betreffen de werkgroep modulen van het Platform voor Kinder- en Jeugdliteratuur, met opzienbarende plannen, een dag over de toekomst van het schoolmediatheekwerk, met weinig opwekkende uitkomst, en de jaarlijkse vaart van de Boekenboot.
Bijdragen voor deze rubriek zijn altijd welkom, en ook tips betreffende gebeurtenissen die een verslag waard zouden kunnen zijn. Die gebeurtenissen moeten iets met lezen en kinderen te maken hebben, en van meer dan locaal belang zijn. Neem contact op met de redactie.
| |
Jeugdliteratuur, de opleidingen, en modules
Het hoger onderwijs in Nederland heeft de grootste fusieperikelen nu achter de rug en is nu toe aan het vorm geven aan de nieuwe opzet van het onderwijsaanbod, die het Ministerie van Onderwijs & Wetenschappen van de betreffende scholen verwacht. Het toverwoord daarbij is module, zijnde een blokje onderwijsaanbod bestaande uit een zekere hoeveelheid lesuren (‘contacturen’), practica, veronderstelde zelfstudie enzomeer.
Hoe staat het met de jeugdliteratuur, en met belendende onderwerpen als vertellen & voorlezen en leesgedrag van kinderen, welke plaats zal dat krijgen in dat nieuwe onderwijsaanbod?
Daarover boog zich een klein gezelschap dat daartoe op initiatief van het Platform Kinder- en Jeugdliteratuur op 1 oktober in Amsterdam bijeen was gekomen. Binnen dat Platform opereert namelijk een werkgroep die zich ten doel heeft gesteld te onderzoeken of het zinnig is zulke modulen te gaan formuleren en aanbieden, en zo ja die dan met hulp van docenten te gaan maken. De werkgroep heet dan ook gemakshalve Werkgroep Modulen.
Werkgroepvoorzitter (en pabo-docent) Tonny Meelis-Voorma schetste de stand van zaken, daarbij gebruik makend van het rapport van de Inspectie van het Hoger Beroepsonderwijs, dat net enkele weken tevoren was verschenen. De inspectie had een enquête gehouden, om aan haar adviezen enige grond te geven. Uit die enquête blijkt onder meer dat het aantal uren voor Nederlands tussen 1984 en 1987 met een derde is teruggelopen (van 18 % naar 12 % van het totaal aantal uren), terwijl daarentegen het aantal onderwerpen waaraan de betreffende docenten aandacht moeten besteden gestegen is. Nee, denk nu niet dat de inspectie aanbeveelt het aantal uren te vergroten, of het aantal onderwerpen of het onderwijsniveau te beperken. Het onderwijs moet effectiever. (Nog zo'n toverwoord dat in de Nederlandse discussie over het onderwijs in zwang is geraakt. Zoek voor een introductie dat themanummer van School over de ‘effectieve school’ maar eens op.) Er bleek nog iets uit die enquête. Het belang dat docenten hechten aan jeugdliteratuur en vertellen & voorlezen als onderdeel van hun aanbod is zeer hoog, hoger dan andere onderwerpen. En dat is niet in tegenspraak met de tijd die ze daaraan volgens eigen zeggen besteden.
Bovendien wordt in ieder geval de kennis over jeugdliteratuur ook getoetst; de helft van de 45 respondenten gaf te kennen dat een voldoende voor jeugdliteratuur een sine qua non is om te kunnen slagen. Dat is bemoedigend.
Niettemin valt volgens Tonny Meelis te voorspellen dat door de eisen van de nieuwe opzet en de beperkingen waarvoor docenten zich gesteld zien het onderwerp jeugdliteratuur in het gedrang komt, evenals vertellen & voorlezen. Docenten zullen meer dan nu gebruik moeten maken van gereed liggend materiaal; dat is er wat betreft de genoemde onderwerpen in onvoldoende mate. De werkgroep die zich onder de hoede van het Platform heeft gesteld denkt hieraan iets te kunnen doen door een basispakket te schrijven, met daarop aansluitend verdiepingsmodules.
Maar eerst wou de werkgroep, middels deze bijeenkomst, eens peilen hoe collega's en anderen over hun plannen dachten, en eventueel co-auteurs vinden.
Tom Baudoin schetste de hoofdlijnen van het plan. Het materiaal zou geschikt moeten zijn voor opleidingen voor jeugdwelzijnswerk, bibliotheekwerk, basisonderwijs en voortgezet onderwijs (HBO-J, BDI (vroeger BDA), PABO en NLO). Het zou flexibel moeten zijn, ofwel op diverse momenten in het onderwijsproces bruikbaar, en dat per deel. Het zou praktijkgericht moeten zijn, met een doel dat ook de studenten duidelijk is. En het zou alle elementen van het onderwijsproces moeten bevatten, in ieder geval zowel ‘contacturen’ als zelfstudie.
Het basispakket zou zes aandachtsgebieden (basismodulen) omvatten: Informatiekanalen (bronnen; waar vindt men inlichtingen); geschiedenis (van de jeugdliteratuur); de lezer; het beoordelen van jeugdliteratuur; tekstrepertoire; werken met boeken. Kern is werken met boeken, de vijf overige delen werken daarnaartoe. Zie voor het onderling verband figuur 1. En om de centrale functie van werken met boeken nog eens te benadrukken toverde de inleider ook nog figuur 2 tevoorschijn. Iedere basismodule zou bestaan uit een doelstelling (relevantie, theoretische en
| |
| |
praktische component), een uitwerking (theoretische en praktische component) en verwerkingsopdrachten.
Figuur 1
Figuur 2
Voorbeeld de basismodule beoordelen. Doelstelling. Relevantie: de selectie van boeken. Theoretisch: inzicht in selectiecriteria en opvattingen daarover. Praktisch: in staat om oordelen kritisch te bezien en eigen oordelen te formuleren.
Uitwerking. Theoretisch: tonen dat er geen eenstemmigheid is en diverse functies aan jeugdliteratuur en aan lezen toegekend worden, ingaan op de verschillen tussen oordelen van volwassenen en kinderen. Praktisch: een beoordelingsplan op laten stellen en toepassen.
Vervolgens verdeelde het gezelschap zich in twee groepen, een PABO- en een BDI-groep (van NLO was er niemand, van HBO-J slechts één representant), om de merites van dit voorstel te bekijken. Daaruit volgde onder meer dat voor de documentatie- en bibliotheekopleidingen grotere diversiteit nodig zou zijn wegens grote onderlinge verschillen, en dat de PABO's vooral behoefte zouden hebben aan een zelf nader in te vullen raamplan.
Toch voorzag iedereen dat een behoorlijk uitgewerkt pakket in een behoefte zou voorzien, en er meldden zich enkele coauteurs. Tevens gaf men de suggestie dat er per basismodule (en uiteraard ook per verder nog niet uitgewerkte verdiepingsmodule) een readertje zou kunnen komen. Per module dus zowel docentenals studentenmateriaal.
De werkgroep gaat verder, en zal een volgende bijeenkomst beleggen om concepten voor materiaal te bespreken. Mochten docenten mee willen werken, hetzij als auteur dus werkgroeplid (graag!), hetzij als lezer en commentator (ook welkom), dan kunnen zij het best contact opnemen met het secretariaat van het Platform, per adres Toine Duijx, Rijksuniversiteit Leiden, sectie Kind en Media, Rijnsburgerweg 169, 2334 BP Leiden.
- Herman Verschuren
| |
Schoolmediatheekwerk nu en straks
Op 21 september vond te Tilburg een studiedag plaats over de toekomst van het schoolmediatheekwerk in Nederland. Met het oog op die dag maakte Leesgoed een themanummer: zie Leesgoed 1988/3. Er waren twee inleidingen: één uit de hoek van het onderwijs, en één uit de hoek van de bibliotheken. Vervolgens was er twee keer panel: één keer toegesneden op de toestand in Noord-Brabant, één keer algemeen. Tenslotte zou er een ‘statement’ van een kamerlid zijn, van M. Beinema (CDA). Dat ging niet door, want Beinema had het vreselijk druk; er was die dag een heet aangelopen paspoortenkwestie in de Tweede Kamer.
Als iets die dag duidelijk werd, was het dat er minder eenheid in het schoolmediatheekwerk zal komen, dat er vooralsnog meer kans op achter- dan vooruitgang is, en dat de rijksoverheid dat niet erg vindt. Aan de twee startinleidingen lag dat niet. Beiden bleken goede pleitbezorgers voor een sterk schoolmediatheekwerk. Margreet van Erp, van het COO (Centrum voor Onderzoek in het Onderwijs), gaf een kleine geschiedenis van wat er in Amsterdam aan onderwijsvernieuwing en - experimenten op het gebied van kinderen en lezen had plaatsgevonden, tot en met de huidige onderwijsvoorrangsprojecten, en welke elementaire rol de bibliotheken daarbij spelen. Wim de la Court, directeur van de openbare bibliotheek van Amsterdam (nog net niet met de VUT), verdedigde de beslissing om het schoolmediatheekwerk overeind te houden onder de bezuinigingen, ten koste van sluiting van filialen; een keuze voor emanciperende dienstverlening ten koste van dienstverlening aan een middenklasse die toch al leest. Dit heeft leners gekost, maar wint misschien lezers in kringen waar weinig gelezen werd, en maakt de bibliotheek tot een instelling waarop scholen (vooral die scholen met kinderen die weinig leestraditie hebben) terug kunnen vallen.
De Brabantse discussie bood een interessant maar weinig bemoedigend zicht op voetangels en klemmen. Een zeer gecentraliseerd en sterk schoolmediatheekwerk moet verspreid worden, wordt ineens veel meer dan voorheen de verantwoordelijkheid van afzonderlijke bibliotheken, cq. gemeentebesturen. Mevrouw Kessels, directrice van de Provinciale Bibliotheekcentrale, sprak van een ‘crisissituatie’, en kondigde aan dat de PBC een onderzoek naar de gevolgen van decentralisatie gaat instellen. Ivo Cuppens, directeur van de Bredase onderwijsbegeleidingsdienst, hield de aanwezigen het Bredase model voor: schoolmediatheekwerk en onderwijsbegeleiding onder één dak. Joke Baartmans, gedeputeerde (PvdA), had een warm hart maar weinig garanties voor de zaak. Zij waren, niet toevallig, ook degenen die voor Leesgoed 1988/3 geïnterviewd werden.
In het laatste panel zaten Joke Roovers, bestuurder van de Katholieke Onderwijs Vereniging, Cees Pot, wethouder (PvdA) onderwijs uit Utrecht, Eef van der Vliet, van de Gelderse Provinciale Bibliotheekcentrale, en Frans van de Roer van het ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur. Joke Roovers wees op de benarde toestand van het onderwijs, en voorspelde dat schoolmediatheekwerk juist noodzakelijker wordt, en vond het treurig dat een dienstverlening die het onderwijs op effectieve en niet dure manier kan ondersteunen door gebrek aan samenhangend beleid juist duurder, en misschien ook minder van kwaliteit wordt.
Cees Pot verdedigde, voorspelbaar, de decentralisatie. Hij stelde dat gemeenten heel goed in staat zijn tot het beheren van bibliotheekwerk, en tot onderlinge samenwerking. Maar hij gaf wel toe misschien te veel in het perspectief van een grote stad te praten, en wees er bovendien op dat het rijk de gemeenten stelselmatig financieel heeft benadeeld. Het is dus maar de vraag of gemeenten het kunnen blijven opbrengen rijksbezuinigingen op te vangen, zoals nu vaak gebeurt. Het is leuk dat een stad als Utrecht het onderwijsvoorrangsbeleid nog enkele jaren garandeert; maar wat daarna? Idem dito dienstverleningen als schoolmediatheekwerk. Geen antwoord op deze vraag. Eef van der Vliet schetste welke zeer zakelijke opstelling men in Gelderland heeft gekozen. Schoolmediatheekwerk is mooi, maar moet wel kostendekkend of voldoende gesubsidieerd worden. Er wordt aan marketing gedaan, er wordt resultaatgericht en bedrijfsgericht gewerkt enzovoort. Continuïteit van het bedrijf is een even belangrijke doelstelling als de (volgens hem veel te ruime dus onwerkbare) ideële doelstellingen.
Frans van de Roer wees de toehoorders erop dat het bibliotheekwerk de vette jaren nu eventjes achter de rug heeft. Er moet bezuinigd worden. Het ministerie heeft alle beheersvragen gedecentraliseerd, en belast zich nu uitsluitend met de landelijke ondersteuning, en (het nieuwste toverwoord) de kwaliteit van de dienstverlening. Dat klonk mooier dan het is, want in de discussie moest Van de Roer ronduit toegeven dat minder centen inderdaad kan betekenen dat de kwaliteit van de dienstverlening dan ook maar achteruit moet; het is kiezen of delen. Delen met alle andere belanghebbenden uit de grote geldpot, kiezen voor sommige diensten ten koste van andere.
Nu zou eigenlijk het moment voor de echte beleidsmatige discussie aangebroken zijn. Maar helaas was de dag om. Einde van een reeks deels interessante inleidingen, met soms leuke discussies, maar waarop de vraag naar de toekomst van het schoolmediatheekwerk eigenlijk onbeantwoord bleef.
- Herman Verschuren
| |
Boekenboot 1988
Op 28 september voer te Brugge de tweede Boekenboot uit. (De eerste voer 14 oktober 1987 te Gent: zie Leesgoed 1987/6 p. 240-241.) Aan boord recensenten en dagbladjournalisten (meer dan vorig jaar), auteurs en illustratoren, uitgevers, en verscheidene schoolklassen kinde- | |
| |
ren. De aanpak was iets zuiniger en zakelijker dan vorig jaar, en het regende te hard om de Jeugdboekenweek op ludieke wijze aan te kondigen.
Overigens was voor het gemiddelde kinderboekmens het thema van de Jeugdboekenweek al bekend: ‘Instappen en weglezen’. De kinderen aan boord konden zich vermaken met voorleessessies en met spelletjes, waarvoor het verzamelen van handtekeningen ook dringend nodig was.
De grote mensen kregen een persconferentie voorgeschoteld die eigenlijk meer een verkooppraatje was, maar wellicht voldeed aan het doel recensenten in te lichten over nieuwe boeken en plannen.
Met de Boekenboot gaat het, volgens de organisatoren, goed. Het tijdschrift wordt vanaf november 1988 gedragen door negen uitgeverijen of verdelers: Agora (Thieme), Bruna (Gottmer, Leopold, Kimio, Querido), Casterman, Clavis (Elzenga), Contact (Bzztôh, De Harmonie, Harlekijn, Facet), Davidsfonds, Denis (Christofoor, Lemniscaat), Infodok (Sjaloom, Wildeboer, NBLC; en de initiatiefnemer van de Boekenboot), Lannoo en De Vries-Brouwers (Ploegsma). Tussen haakjes de Nederlandse fondsen die door de genoemde firma's vertegenwoordigd worden. Om dat te vieren was een speciale uitgave gemaakt, De wind in de zeilen, met zeeverhalen van auteurs uit de deelnemende fondsen. Er is ook nog steeds een sponsor, maar wel een andere dan vorig jaar. Toen An-Hyp, nu ASLK, beide spaarbanken. Die wisseling geldt overigens niet voor de hele Vlaamse kinderboekpromotie; An-Hyp is ook in 1989 sponsor van de Jeugdboekenweek.
De Boekenboot is een tijdschrift waarop scholen in Vlaanderen zich gratis kunnen abonneren, op voorwaarde dat ze de tijdschriftjes uitdelen aan leerlingen. Individuele abonnementen kosten Bfr 250. De redactie bestaat uit Elke Devroye, Rein Janssens (hoofdredactrice), Luc Vercammen, Detty Verreydt en Isabelle Versteeg en opereert onafhankelijk (ook al moet gemeld worden dat Rein Janssens een medewerker van initiatiefnemer Infodok is). Het bevat kinderboekbesprekingen op een niveau dat voor kinderen bevattelijk is. Desgevraagd zeggen de samenstellers dat er geen enkele reden is om De Boekenboot niet in Nederland te verspreiden, behalve een praktische: geen tijd en middelen.
Aan boord zoals gezegd veel kinderen en andere mensen, een gewoel van jewelste. Gaat het goed met de kinderboeken in Vlaanderen? Ja en nee. Nee, omdat mensen die kinderen aan het lezen trachten te krijgen het moeten stellen met werkelijk zeer bescheiden middelen, en nauwelijks gesteund worden door de instanties. Nee ook, omdat de distributie van het Vlaamse boek nog steeds niet ideaal is, althans vergeleken met de geoliede machine van het Nederlandse Centraal Boekhuis. (Maar er komt wel schot in.) Nee, omdat de Vlaming volgens de Vlaamse peilingen ‘vergeet te lezen’, en in ieder geval gemiddeld minder boeken koopt dan zijn noorderbuur. Ja, omdat de verkoop van het kinderboek in Vlaanderen nochtans niet tegenvalt en ook in de pers meer aandacht krijgt. Ja, omdat de promotie van het kinderboek behalve op veel vrije tijd en liefdewerk oud papier ook kan rekenen op sponsoring, die het gebrek aan middelen uit de openbare middelen opvangt. Ja, omdat het Ministerie voor Cultuur van de Vlaamse regering het Nationaal Centrum voor Jeugdliteratuur, de motor van de Jeugdboekenweek, iets meer formatie heeft gegeven. Ja, omdat de Vlaamse scholen langzaam maar gestaag het kinderboek een goed plaatsje geven. (Dat blijkt nergens uit cijfers, maar is de indruk van bibliothecarissen die ik sprak en die aan de groeiende vraag moeten voldoen.) En tenslotte ja, omdat niemand meer kan beweren dat kinderboeken van Vlaamse uitgeverijen gemiddeld slechter zijn dan die van Nederlandse uitgeverijen. Die laatste uitspraak is uiteraard hachelijk; wie stelt vast wat goed is? Uw verslaggever kan in Vlaamse fondsen nog steeds geen auteurs vinden die reiken aan een Annie Schmidt, een Joke van Leeuwen, een Guus Kuijer. Maar (dat is mijn stelling) de kleine berg kinderboeken van Vlaamse uitgeverijen is door de bank genomen niet slechter dan de grote berg van Nederlandse uitgeverijen. Goedwillende middelmaat aan beide kanten van de grens te kust en te keur.
Er waren uiteraard ook boeken op de boot. Uitgeverijen toonden er hun nieuwe produkten. Ik noem er wat, min of meer alfabetisch per uitgeverij, en sla daarbij over wat Vers voor de pers Amsterdam (zie Leesgoed 1988/5) al aan oogst opleverde.
Zoals bijvoorbeeld Buurmeisjes zijn stom van Barbara Park bij Clavis (net verhuisde Simon heeft moeite met zijn nieuwe buurmeisje). En uiteraard ook bij Clavis de nieuwe titels van Elzenga, die per ongeluk ontbrak in mijn verslag van Vers voor de Pers: De Gektewind van Hugo Raes, illustraties Trish Flannery (rare opa, Toedeloe en Maffeltje worden naar vreemde plekken geblazen; zie voor Flannery ook En nu over jeugdliteratuur 1985/4), De kastelenbouwer van Dennis Nolan (zandkasteel gaat leven), Merel kan niet zingen van debutant Marlies Bardeli (ze kan het niet maar wil het wel, want ‘vanbinnen klinkt het heel mooi’), Beowulf van Kevin Crossley-Holland en Charles Keeping (in Engeland Children's Book of the Year, Uit de tijd gezwiept van Corrie Hafkamp (bejaardentehuis raakt met jeugdige ‘vrijwilligers’ op dreef), De indiaan komt terug van Lynne Reid Banks, illustraties Ietje Rijnsburger (tweede verhaal over Kleine Stier en Boone), De wraak van de hersenslijpers van Philip Curtis, illustraties Tony Ross (vervolg op Meneer Browser en de hersenslijpers) en Met vuisten en voeten van Harry Mazer (Willis wil zich bewijzen, maar wordt wijzer).
En bij Infodok de vier peuterprentenboekjes van Ulf Löfgren over Willie, een speeldierachtig wezen dat alledaagse avonturen beleeft. En Hartstikke plezant, een bundel verhalen uit Vlaanderen en Nederland, gevolg van de eerste Noord-Zuid dag te Baarle.
Facet eindigde haar persbericht zo: ‘De avonturen van Facet in Boekenland krijgen vanaf nu een nieuwe titel: Facet op weg naar de top’. Dat moet dan voor wat de kinderboeken betreft bewerkstelligd worden door nieuwe titels van Anthony Horowitz en Barbara Smucker, en (nieuw in het fonds) Jo Pestum. Standaard tenslotte kwam al van jong naar oud met Oma krokodil van Gil vander Heyden (dierentuinverhaal), Sproetjes (variant op de prins en de bedelaar) en Ploefke Kadoefke (fantasiewezen troost zieke jongen) van Jo Briels, Het kleine vredeboek van Annie Van Mulders (verhuisverhaal), De blauwe ruiter van Aster Berkhof (trots en verraad in de woestijn van Marokko) en De verdwenen koningin van Maria Heylen (speelt in farao-Egypte), en gaat van jong naar oud komen met Joris en Floris van Yan Gout (nòg een variant op de prins en de bedelaar), Niemand mag het weten van Gerda van Cleemput (Saartje is bang voor water), Logboek van een scheepsjongen van René Struelens (zeventiende eeuw, verstekelingenverhaal), De bedreigde steppen van Anne Rutyne (avonturen en liefde tijdens de strijd van Scythen tegen Perzen) en De Naamloze van Jos van Hatert (strijd en magie tegen een gefantaseerd middeleeuwen-achtig decor). Wat er overigens niet lag, maar wel op Vers voor de pers Amsterdam, en wat ik vorig nummer vergat te vermelden, is het opmerkelijke, inmiddels verschenen De schilder en de wilde zwanen van Claude en Frédéric Clément, een legendeachtig verhaal, uitgave van Altamira.
- Herman Verschuren
| |
| |
| |
Haalt de internationale jeugdbibliotheek 2000?
In 1988 viert de Internationale Jeugdbibliotheek te München haar veertig jarig bestaan. Uit een initiatief in 1948 van Jella Lepman (met steun van de Rockefeller Foundation) is een bibliotheek ontstaan met een bestand van 465.936 kinderboeken in 1987.
Jella Lepman organiseerde in 1946 een internationale tentoonstelling van kinderboeken. De onderliggende gedachte was dat de basis voor een goede internationale verstandhouding bij de jeugd ligt en dat het lezen van boeken ‘uit andere landen’ daarbij een uitstekend hulpmiddel kan zijn. De doelstelling van Lepman richtte zich dan ook in eerste instantie op een bibliotheek die boeken aan kinderen uitleent. Met steun van de Rockefeller Foundation werd in 1948 deze bibliotheek opgezet. Hiervoor gebruikte zij de boeken van de tentoonstelling, aangevuld met presentexemplaren van uitgevers. Een jaar later betrok men een pand in de Kaulbachstrasse, om daar tot 1983 te blijven.
De bibliotheek kreeg de befaamde toekenning ‘associated project’ van Unesco, een toekenning die echter weinig tot niets betekent.
In 1957 werd de leiding van de bibliotheek van Jella Lepman overgenomen door Walter Scherf. Onder zijn leiding werden belangrijke veranderingen ingevoerd: meer personeel; beurzen voor deskundigen; vergroting van het aandeel uit Oost-Europa; opname van waardevolle collecties. (Waaronder voor Nederland schitterende, nooit gelezen en daardoor in perfecte staat verkerende boeken van alle grote uitgevers uit de dertiger jaren, inbegrepen een grote schenking van uitgeverij Callenbach. Een collectie boeken die eigenlijk in Nederland hoort, waar hij tenminste gebruikt zou worden.) Ruimtegebrek noodzaakte de bibliotheek uit te zien naar een nieuw onderkomen.
Min of meer onder druk verhuisde men in 1983 naar Schlosz Blutenburg, een laatgotisch jachtslot dat op deze wijze van de ondergang gered werd en voor 25 miljoen mark geschikt gemaakt werd voor het opslaan van honderdduizenden boeken en een staf van ongeveer 35 medewerkers (21 formatieplaatsen).
Tegelijkertijd met de verhuizing vond er een wisseling van de wacht plaats. Dr. Andreas Bode werd benoemd tot directeur en Lioba Betten aangesteld als onderdirectrice.
| |
De structuur van de IJB
De juridische status van de IJB, een ‘eingetragener Verein’ lijkt een volledige onafhankelijkheid te waarborgen. Dat dit in de praktijk vaak niet het geval is, blijkt uit de bemoeienis van het ministerie voor Jugend, Familie, Frauen und Gesundheit te Bonn, de belangrijkste subsidiegever.
Elk jaar komt iemand van het ministerie de boeken controleren. Een normale zaak; een verschijnsel dat menige stichting of andere rechtsvorm in Nederland ook kent. Voor de controle van de IJB wordt echter meer dan een maand uitgetrokken. Alles wordt tot in de finesses gecontroleerd. Angst voor deze controle beheerst de mensen die het financieel beheer bezorgen. Van enige flexibiliteit is geen sprake en men is eerder geneigd om geld terug te geven aan het ministerie dat men een strijd aan gaat met deze subsidiegever. In 1987 had de IJB de beschikking over 2.052.356.04 DM, waarvan ruim 60% opging aan personeelskosten.
De ‘eingetragene Verein IJB’ heeft, zoals vereist, een ‘Prasidium’ (bestuur). President hiervan is Wolfgang Vogelsgesang; een president wiens politieke uitlatingen niet door iedereen in overeenstemming geacht worden met de uitgangspunten van Jella Lepman (‘SPD: Vogelsgesang soll nicht mehr Jugendbibliothek vorstehen’, Suddeutsche Zeitung, 5 april 1988).
Andreas Bode is als directeur van de IJB niet alleen verantwoording schuldig aan het bestuur, hij dient ook voor elke beslissing toestemming te vragen. Dat hierdoor de handelingsruimte voor een directeur zeer ingeperkt wordt mag duidelijk zijn. Het bestuur is zeer terughoudend met vernieuwingen. De aanschaf van tekstverwerkers wordt tegengehouden (zelfs electrische typemachines zijn in onvoldoende mate aanwezig), automatisering wordt niet bevorderd, personeel wordt onderbetaald, en initiatieven om door middel van projecten, dan wel schenkingen de ontsluiting van het bestand te bevorderen worden nog slechts bij uitzondering ingediend. Een direct gevolg hiervan is dat de medewerkers van de IJB zich ook maar sporadisch inzetten voor vernieuwingen, en nog minder als een groep proberen het bestuur onder druk te zetten. Het overlegorgaan waarin de medewerkers vertegenwoordigd zijn stelt weinig voor. Mogelijk is de snelle doorstroming bij het personeel hiervan de oorzaak. Een snelle doorstroming die zelf weer het gevolg is van een slechte betaling gecombineerd met het ontbreken van elk toekomstperspectief op verbetering van de aanstelling.
| |
Taken van de IJB
Het takenpakket van de IJB is indrukwekkend. Belangrijkste taak is het verzamelen en ontsluiten van de mondiale jeugdliteratuur en van de desbetreffende vakliteratuur. Andere taken zijn het organiseren van bijeenkomsten van specialisten op het gebied van de jeugdliteratuur, het inrichten van tentoonstellingen, het verzorgen van diverse publikaties, het bemiddelen tussen auteurs, illustratoren, vertalers en uitgevers uit verschillende taalgebieden en van verschillende nationaliteiten en het beschikbaar stellen van studiebeurzen. Op deze taken zal ik uitgebreider ingaan.
| |
Het verzamelen en ontsluiten van een mondiale kinderboekproduktie
De IJB beschikte in 1987 over een bestand van 465.936 kinderboeken. Het aantal boeken per jaar dat binnenkwam in 1984 bedroeg ongeveer 15.000, in 1987 was dit gestegen tot meer dan 19.000 boeken. Hiervan zijn meer dan 3.000 boeken duitstalig en ongeveer 4.000 boeken engelstalig. Een derde plaats wordt ingenomen door de franstalige boeken (ruim 2.000). Uit Nederland werden in 1987 slechts 120 boeken opgenomen, een bedroevend aantal wanneer men de gehele Nederlandse kinderboekproduktie bekijkt. Uit Vlaanderen werden 137 boeken opgenomen. Ik wil geen wedstrijd uitschrijven, maar een oproep aan de Vlaamse, maar vooral de Nederlandse uitgevers om hun kinderboeken, liefst in tweevoud, aan de IJB te sturen is toch wel op zijn plaats.
De vraag in hoeverre de IJB representatief is voor de mondiale kinderboekproduktie kan helaas niet beantwoord worden. Hiervoor ontbreken de cijfers die een vergelijking mogelijk zouden zijn, terwijl van andere landen het bestand niet helemaal duidelijk is, omdat men de taal niet beheerst. Zo bleek afgelopen maand, toen een stipendiaat (dat is iemand die met een beurs een tijdje werkzaam is op de IJB) de boeken van Thailand doornam, dat een groot deel boeken voor volwassenen bleken te zijn.
Het zijn vooral de lectoren die verantwoordelijk zijn voor een uitbreiding van het bestand. Zij onderhouden contact met de uitgevers, zij vragen boeken aan, zij proberen een representatieve collectie op te bouwen. Dat dit maar zeer ten dele lukt, is een gevolg van ondermeer een gebrek van informatie. De lector voor Roemenië gaf mij te kennen dat zij in het geheel geen overzicht heeft van de kinderboekproduktie daar. Contacten met uitgevers zijn moeilijk te leggen, boeken moeilijk te verkrijgen.
Voor de Westeuropese landen zijn deze problemen minder, maar zeker niet afwezig. Vooral voor de landen uit de Derde Wereld zijn de problemen met het verkrijgen van boeken erg groot.
Opvallend is dat de landen uit Oost-Europa vaak hun hele produktie sturen.
Zij vinden het van groot belang dat hun boeken opgenomen worden in de bibliotheek. Misschien zouden de stipendiaten meer op dit gebied ingezet moeten worden.
Mag het verzamelen van de boeken al een probleem zijn, het ontsluiten ervan is nog veel groter. De catalogusafdeling verwerkt jaarlijks ongeveer 8.500 boeken. Dit betekent dat een groot deel van de collectie (op het ogenblik ongeveer 70.000 boeken) niet gecatalogiseerd is. Volgens het jaarrapport 1987 worden er per dag per medewerker 14 titels gecatalogiseerd. In hoeverre dit veel of weinig is, vind ik moeilijk te beoordelen. De medewerkers verzekerden mij dat er veel werk zit aan het inwerken van de boeken. Vooral de vreemde talen zouden veel werk opleveren. Ik moet toegeven dat dit zeer tijdrovend is, maar volgens mij liggen de problemen op een ander gebied. Van elk boek wordt een uitgebreide beschrijving gemaakt, waarbij geen punt of komma op de verkeerde plaats mag staan. Met alle waardering die je voor nauwkeurigheid kan hebben betekent dat wel dat sommige kaartjes wel driemaal opnieuw getikt worden (vaak levert dit weer nieuwe fouten op).
Het grootste probleem is dat men niet wil
| |
| |
overgaan tot automatisering van de catalogusafdeling. Op het ogenblik bestaan er, verspreid over hele complex, diverse catalogi. Een auteurs-, een illustratoren-, een chronologische catalogus en nog veel meer. De catalogi zijn alleen afzonderlijk te gebruiken. Vergelijkend onderzoek, toch van groot belang voor een internationaal instituut, is onmogelijk. Ingangen zijn beperkt tot titel, auteur en illustrator.
Als argument om niet over te gaan op automatisering wordt steeds weer geldgebrek aangevoerd. Het ministerie in Bonn wijst elke aanvraag van Andreas Bode af. Uit mijn gesprekken met de medewerkers is mij echter gebleken dat de befaamde computerangst ook erg groot is.
Het gebruik van de catalogi van de kinderboeken is zeer gering. Een van de medewerkers van de catalogusafdeling vertelde mij dat zij zich wel eens afvroeg waarom al dit werk werd gedaan. En ik moet haar gelijk geven: de mogelijkheden die de catalogi bieden zijn zeer gering.
Voor de toekomst van de IJB is het dan ook noodzakelijk dat men zo spoedig mogelijk overgaat op een geautomatiseerde catalogus, waarbij allereerst een onderzoek gedaan moet worden naar gebruikersvragen. Bode heeft zich al hieromtrent georiënteerd en hij hoopt op zeer korte termijn toch te kunnen aanvangen met de automatisering. Het adressenbestand, waarvoor men een kleine computer cadeau heeft gekregen, is een eerste opstapje naar een volledige automatisering. Als het ministerie toestemming geeft (want naast het geld zegt dat ook welk merk aangeschaft zou moeten worden) zal men gaan samenwerken met de universiteitsbibliotheek van Oldenburg. Op deze wijze kan men de vele gebruikelijke kinderziektes omzeilen en kan men een groot deel van het bestand overnemen. Financiering blijft echter het probleem.
| |
De studiebibliotheek
Had Jella Lepman nog een uitleenbibliotheek voor ogen, de huidige situatie is heel anders. Alle openbare bibliotheken beschikken over een, vaak niet al te grote, verzameling van internationale kinderboeken. De doelstelling van Lepman, internationale verstandhouding bevorderen middels het kinderboek, betreft niet meer de uitleen, maar de bemiddeling tussen uitgevers, het promoten van het kinderboek en de bestudering van internationale aspecten.
Ook vakliteratuur wordt verzameld, en zover mogelijk en noodzakelijk ontsloten via diverse catalogi. Een medewerker antwoordt schriftelijk en telefonisch vragen.
In 1987 werden ruim 300 schriftelijke vragen gesteld; hiervan was ruim 70% afkomstig uit Duitsland. Het grootste deel van de gelden voor secundaire literatuur gaan naar de diverse nationale bibliografieën, zoals onze ‘Brinkman’. Er blijft dan nog iets over voor de aanschaf van de belangrijkste naslagwerken. Voor een deel van de informatie voor de aanschaf zijn de medewerkers van de studiezaal aangewezen op de lectoren. Verder vraagt men stipendiaten een lijst van belangrijke literatuur te maken. Een indrukwekkende collectie, die echter hiaten vertoont.
Ook hier doet zich de vraag opdringen, wie gebruik maakt van de studiezaal. In eerst instantie natuurlijk de medewerkers, al is dit zeer gering. Verder geeft het jaarverslag 1987 aan dat er 1.222 bezoekers zijn geweest, waarvan 749 uit het buitenland. Ik was hiervan erg onder de indruk, tot dat ik begreep dat alle stipendiaten (die elke dag netjes hun naam en nationaliteit invullen) hieronder vallen. Het aantal buitenlandse bezoekers wordt na aftrek van de stipendiaten veel minder, 130 in totaal.
Voor de toekomst zal nagedacht moeten worden over de internationale functie van de studiebibliotheek. De regionale functie is duidelijk. Studenten die aan een werkstuk of scriptie werken maken veel gebruik van de mogelijkheid om literatuur te verzamelen.
Andreas Bode is van plan het uitlenen van boeken via nationale instituten te bevorderen, aangezien de IJB niet voor iedereen om de hoek ligt. Dit houdt echter meer werk in, en het altijd terugkerende probleem ‘personeelstekort’ komt dan om de hoek kijken. Toch zal de IJB vooral op deze wijze haar internationale karakter kunnen versterken.
| |
Organiseren van bijeenkomsten voor specialisten
Deze taak is tot nu toe eigenlijk slechts in geringe mate uitgevoerd. Voor pedagogische academies en andere onderwijsinstituten worden in- en rondleidingen gegeven. Ook heeft een in de historie geïnteresseerd gezelschap regelmatig bijeenkomsten. Bijeenkomsten op internationaal niveau zijn zelden georganiseerd.
Bonn, als geldschieter, acht leesbevordering, zoals samenwerking met theaterprodukties, tentoonstellingen e.d., belangrijker dan de wetenschappelijke steunfunctie die de bibliotheek kan vervullen. In 1988 is voor het eerst, en met succes, een internationale conferentie georganiseerd. Deze conferentie zal in het vervolg elke drie jaar gehouden worden.
| |
Tentoonstellingen
Elk jaar organiseert de IJB een kleine, helaas niet voldoende opvallende tentoonstelling in Bologna van de betere kinderboeken uit alle landen; kinderboeken die volgens de lectoren in aanmerking komen voor een vertaling. Een uitgebreide catalogus (The White Ravens) geeft een beschrijving van alle boeken. In hoeverre de uitgevers gebruik maken van deze informatie is niet duidelijk. In november van elk jaar wordt de Internationale Kinder- und Jugendbuchstellung georganiseerd in de staatsbibliotheek van Beieren.
Ook bij de tentoonstelling behoort een catalogus, een nummer IJB Bulletin met meer dan 2000 titels en beschrijvingen.
Verder organiseert de IJB kleinere tentoonstellingen die meestal plaatsvinden in Schlosz Blutenburg. Enkele van deze tentoonstellingen gaan als reizende tentoonstellingen door de wereld. Niet alle tentoonstellingen zijn even indrukwekkend. Soms bestaan ze alleen uit de boeken die het afgelopen jaar in een bepaald land zijn verschenen, of de schilderijen van een kunstenaar. Vaak zijn de tentoonstellingen zeer goed voorbereid en van een catalogus voorzien. Dit jaar was het vooral de tentoonstelling van Australische kinderboeken die de meeste aandacht kreeg. Naast de tentoongestelde boeken was er een programma van lezingen, aparte rondleidingen voor kinderen, leesprogramma's e.d. De catalogus en poster waren erg mooi.
| |
Publikaties
Twee belangrijke publikaties zijn reeds genoemd: The White Ravens en het IJB-Bulletin. Verder verschijnt er eens in de drie maanden een aflevering van het IJB-Report. Naast korte artikelen bevat het tijdschrift(je) vooral mededelingen en aankondigingen. Het zou aan te bevelen zijn om meer nadruk te leggen op de artikelen en de stipendiaten opdrachten te geven om over hun onderzoek te schrijven. Nu geeft het Report teveel informatie die alleen nationaal, misschien zelfs wel regionaal van belang is. Hier liggen mogelijkheden die in de toekomst verder uitgewerkt zouden moeten worden. Andreas Bode werkt aan een nieuw publikatieplan, waarin vooral de bekendheid van het instituut en de gebruikers aan de orde komen. IJB-Report heeft een oplagen van 3000 exemplaren.
Naast IJB-Report verschijnen natuurlijk de tentoonstellingscatalogi, die vaak zeer interessante informatie bevatten. (Een goed voorbeeld is de catalogus van de Australische kinderboeken tentoonstelling.)
| |
Een bemiddelingsfunctie
De IJB heeft officieel een bemiddelingsfunctie. De tentoonstellingen en publikaties zouden dat waar kunnen maken, en verder bemiddelen de lectoren ook wel eens, al moet het effect niet al te hoog ingeschat worden. De meningen lopen uiteen over de vraag of en in hoeverre de IJB, in het bijzonder de lectoren, een taak heeft bij het doen van voorstellen voor boeken die in aanmerking voor vertaling komen. De ene lector is misschien actiever dan de andere, als gevolg van persoonlijke interesse, maar van een wezenlijke bijdrage kan niet gesproken worden. Daarnaast is er flink wat bureaucratie. Als Andreas Bode aan de lectoren zou vragen om regelmatig een bijdrage te leveren voor een tijdschrift, dan zouden lectoren op grond van deze opdracht meer salaris kunnen eisen. Uit angst hiervoor worden verzoeken zelden schriftelijk geformuleerd.
Ook op het gebied van internationaal onderzoek op het gebied van de jeugdliteratuur zou de IJB een bemiddelende functie kunnen hebben. Tot nu toe is daarvan weinig te bespeuren. Het onderzoeksproject meertalige boeken, waartoe op voornoemd congres is besloten, is een eerst aanzet op een, hopelijk, succesvolle weg. Voor dat succes is echter iets meer samenwerking van de medewerkers van de IJB nodig.
| |
| |
| |
Studiebeurzen
Per jaar worden er 36 beursmaanden ter beschikking gesteld aan mensen die zich gespecialiseerd hebben op het gebied van de jeugdliteratuur. Hiervoor is jaarlijks 45.000 DM (afkomstig van het ministerie van buitenlandse zaken) op de begroting opgevoerd. Iedereen kan een beurs aanvragen; de lectoren samen met de directie bekijken de aanvragen en stellen dan enkele beurzen ter beschikking. Het maximum dat iemand kan krijgen is drie maanden. Veel beurzen zijn echter van omvang kleiner. Stipendiaten, de benaming voor deze mensen, worden een deel, meestal 50% van hun tijd ingezet voor werk voor de bibliotheek.
Het is niet altijd even duidelijk wat dit werk voor de bibliotheek en voor de stipendiaat oplevert. Veel te weinig wordt gebruikt gemaakt van deze mensen, die toch in staat zijn om specifieke, hun taal of nationaliteit eigen aspecten naar voren te brengen.
De IJB zou meer eisen moeten stellen bij een aanvraag voor een studiebeurs. Ook zou zij kunnen eisen dat de stipendiaten verslag doen van hun onderzoeksactiviteiten en deze eventueel publiceren in IJB-Report.
Het stipendiatenprogramma is een van de activiteiten van de IJB die het meest het internationale karakter benadert. Van deze mogelijkheid zou veel meer gebruik gemaakt moeten worden.
| |
De toekomst van de IJB
In de afgelopen veertig jaar is er veel veranderd. De IJB bezit een schat aan kinderboeken en een grote hoeveelheid secundaire literatuur. Helaas wordt er veel te weinig gebruik gemaakt van de bibliotheek. De mogelijkheden die dit instituut als internationaal instituut heeft worden niet volledig uitgebuit. En dat is jammer. Misschien dat de koerswijziging die Andreas Bode voor ogen heeft iets zal veranderen. Het zal echter een gevecht tegen bureaucratie en ministeries worden.
Hij probeert naar het ministerie voor wetenschappen over te stappen, een overstap die veel meer mogelijkheden voor de bibliotheek biedt. Misschien dat bij het vijfigjarig bestaan een studie over de geschiedenis van de IJB gepubliceerd kan worden.
- Toin Duijx
|
|