Hofmeester, Nel, en Els de Waard.
Dyslexie, ook maar een woord. - Amsterdam: Pendoor, 1988. - 155 p. - ISBN 90-70707-19-5. - ƒ 24,50.
Caspel, Tamar van, Nel Hofmeester en Rutger Hueting. Wat doe ik hier eigenlijk; afvallers van het lees- en schrijfonderwijs aan het woord. - Amsterdam: Pendoor, 1983. - 270 p. - ƒ 14,90.
Uit de in 1988 verschenen uitgave, geschreven door medewerkers aan alfabetiseringscursussen in Amsterdam, blijkt dat noch aan hun grote betrokkenheid bij cursisten, noch aan hun tamelijk gesloten theorieën over de oorzaken van leesmoeilijkheden veel is veranderd. Hoewel de twee boekjes slechts één auteur gemeen hebben, is er grote overeenkomst in toon en opvattingen.
Dat mensen moeite hebben met leren lezen, is huns inziens uitsluitend te verklaren uit maatschappelijke omstandigheden. Die bestaan uit een milieu met weinig leeservaring, en een school die een star en op middenklassekinderen gericht onderwijssysteem hanteert, die ten dienste van de kapitalistische maatschappij produktiekrachten kweekt en selecteert.
Het in 1983 verschenen boekje bestaat uit 18 hoofdstukken, waarin de gemiddelde ontwikkeling van de analfabeet onder de loep wordt genomen, aan de hand van brokstukken uit interviews die zij hielden met 23 van hun cursisten. Hierin wordt een inktzwart beeld van de lagere school geschetst, met enkele lichte plekken. Grote klassen, een in tempo en uitleg rigide lees- en taalles, ongeïnteresseerde en vooringenomen leerkrachten. De lichte plekken zijn leerkrachten die wèl belangstelling en aandacht hadden voor hun pupillen. Dit geldt zowel voor de gewone lagere school als de school voor buitengewoon lager onderwijs. Dit beeld stemt geheel overeen met de opvattingen die de auteurs over de school ventileren, zij het dat ze, wat verwonderd, constateren dat hun informanten geen gewag maken van gevoelens van vervreemding, die ze volgens de theorie toch zouden moeten vertonen, omdat de school middenklassecultuur aanbiedt, en hun informanten uit de arbeidersklasse komen.
Het is jammer dat de auteurs hun boekje niet anders hebben opgezet; het zou aangenamer geweest zijn als ze de interviews in hun geheel hadden afgedrukt, met toelichting, als de casestudies die het zijn, met de interpretatie van de auteurs als niet verplicht toetje. Terecht melden de auteurs dat 23 interviews te weinig is om te veralgemeniseren; helaas doen ze eigenlijk niets anders dan dat.
Het tweede, recente boekje is meer een schotschrift dan een studie. Het overzicht van theorieën aangaande dyslexie, of, zoals ze zelf terecht de term van Aryan van der Leij (Ernstige leesproblemen; een onderzoek naar mogelijkheden tot differentiatie en behandeling, 1983) hebben overnemen, ernstige leesproblemen, is vederlicht en doorspekt van nauwelijks gefundeerde aanvallen op het reguliere onderwijs, wat des te vervelender is omdat ze de tegenstanders voortdurend gebrek aan goede fundamenten verwijten.
Deze kritiek (er volgt nog meer) neemt niet weg dat het om een reëel vraagstuk gaat. Het onderwijs kende en kent nog steeds leerlingen die niet mee kunnen doen; het leesonderwijs vooral. (Kunnen lezen is voorwaarde voor het slagen in een reeks andere schoolse activiteiten.) En die leerlingen die niet mee kunnen komen, dat zijn erg vaak leerlingen die uit kringen komen waar weinig tot geen leeservaring is, en die een betrekkelijke taalarmoede kennen. Eenmaal groot geworden komen sommigen van hen terecht bij alfabetiseringscursussen, om zich daar al dan niet met veel moeite alsnog de kunde van het lezen en schrijven machtig te maken. Ik kan mij voorstellen dat zij die deze cursussen geven zich nauw betrokken voelen bij hun cursisten (dat lijkt me trouwens een voorwaarde voor het slagen van die cursussen), en heb daarvoor veel respect.
Het is echter jammer dat zij vertogen zoals de hier besproken niet eens met een wat kritischer oog bekijken alvorens ze aan de openbaarheid prijs te geven. Met hun verontwaardiging schiet men namelijk niet veel op. Het heeft ook weinig zin in de praktijk van het volwassenenonderwijs een model te zien voor het basisonderwijs, en het heeft nog minder zin om daarvan een karikatuur te schetsen, vooral niet omdat daarbij een instantie die ze wèl met goed fatsoen hadden kunnen aanvallen geheel wordt genegeerd.
Natuurlijk, een basisschool waar een ongeïnteresseerde luldebehanger van een meester een groep van dertig leerlingen tracht te drillen volgens een schema waarbij geen leerling geen dag of oefening achter of voor mag lopen, en waar niets anders aan lezen en schrijven wordt gedaan dan dat, zelfs nooit voorgelezen of wat dan ook; zo'n school is een slechte school. Dat is het beeld dat de auteurs van deze twee boekjes bieden als serieus portret van de school.
Het kan zijn dat ik wat rooskleurig ben, maar dat beeld lijkt mij niet eens een karikatuur, maar essentieel onjuist.
Evenmin bevalt mij de complottheorie als zou de school een instrument van de kapitalistische maatschappij zijn, waarmee die (hiermee sterk gepersonifieerde) maatschappij met opzet en volgens plan zoveel procent leerlingen naar de top en zoveel procent naar de goot verwijst, met nog wat daartussenin. Dat is op zijn minst een gelijkschakeling van school en regering die niet met de werkelijkheid strookt, en die veel idealen en maatschappijkritiek in het onderwijsveld eenvoudigweg van tafel veegt. Afgezien daarvan, ik wil niet flauw zijn en ben geen expert, maar ik heb toch wel eens iets vernomen van schoolse selectiemechanismen in nietkapitalistische landen waarbij de kritiek van de besproken auteurs iets meer hout zou snijden.
Het gaat, ik ga nog even door, ook niet aan om ‘de onderzoekers’ of ‘de wetenschap’ op een grote kapitalistische hoop te gooien, en hen in de schoenen te schuiven met alle geweld de maatschappelijke context van ernstige leesproblemen te willen verdoezelen ten gunste van de individuele context. Ook dat strookt volgens mij niet met de werkelijkheid. Er is zeker discussie mogelijk over diverse onderzoeken en opvattingen over die leesproblemen, en die discussie wordt ook met verve gevoerd. Maar het valt niet te ontkennen dat er in het onderwijs en aanhangend onderzoeksveld in stijgende mate aandacht is voor de effectiviteit van onderwijs, en zorg met betrekking tot leerlingen die op wat voor wijze dan ook uit de boot vallen. Daarbij wordt ook gediscussieerd over de wijze waarop lezen het best kan worden geleerd; kennelijk gaat dat aan deze nijvere cursusgevers min of meer voorbij, al breken ze wat klakkeloos een lans voor de natuurlijke leesmethode.
Als er, tenslotte, tegenwoordig een instantie genoemd kan worden die min of meer in de weg zit, dan is dat het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen, of liever gezegd de huidige regering, die met de ene hand echt goed onderwijs een luxe maakt, om vervolgens met een ander handje de gevolgen daarvan te laten onderzoeken en met een zorgelijk gezicht wat bijscholing te financieren, die vervolgens door nieuwe bezuinigingsmaatregelen geen aantoonbaar effect sorteert, enzovoort. Laat nu juist daarover in de twee besproken uitgaven (afgezien van wat gefoeter op het kapitalisme) geen woord te vinden zijn! Een gemiste kans. Eén voorbeeld tot slot: het is toch treurig dat over de opleidingen tot leerkracht uitsluitend gemeld wordt dat ‘aankomende leerkrachten leren hoe ze met lesmethoden moeten werken, maar niet leren om vragen te stellen naar de visies achter die methoden’. Zelfs al zóu dat zo zijn (ik betwijfel het), dan nog zou er met het oog op ernstige leesproblemen meer over de opleidingen te melden zijn geweest.
- Herman Verschuren