Levende Talen. Jaargang 1930
(1930)– [tijdschrift] Levende Talen–Ingezonden.Kritiek op schoolboeken.Onlangs kwam me een uitspraak ter ore van de redakteur van een wetenschappelik maandblad, luidende dat het er niets toe deed wie een schoolboek kritiseerde. Een dergelike mening is natuurlik volkomen begrijpelik van iemand, die van schoolzaken hoegenaamd niets weet en er dus zeer besliste meningen over heeft. Als de leraren er ook zo over dachten, zou dit van verregaande dwaasheid en minachting voor hun eigen vak getuigen. Het is echter helaas een bekend feit, dat, zoals een uitgevers eens tegen me zei, je zelden of nooit een behoorlike kritiek op schoolboeken krijgt. De oorzaken liggen voor de hand. In ons kleine land kennen de vakgenoten elkaar dikwijls persoonlik, wat een ongunstige beoordeling van elkaars werk soms onmogelik maakt. De kritikus wordt er zo licht van verdacht een persoon te willen treffen. Anderen, die zich zelf hebben schuldig gemaakt aan het schrijven van schoolboeken, zwijgen, omdat ze niet onder de verdenking willen komen dat het hun heimelike bedoeling is een konkurrent in de wielen te rijden. Bovendien zijn er niet zo veel, die in staat zijn een boek werkelik te beoordelen. Ik weet wel, dat de samenstelling van onze schoolprogramma's uitgaat van de veronderstelling dat ieder leraar daartoe in staat is. De werkelikheid is anders. Onze boekenlijsten staan vol met boeken, die geen ernstig beoefenaar van het betrokken vak van wetenschap voor zijn rekening zou willen nemen, volkomen minderwaardig werk, samengeflanst zonder enig verantwoordelikheidsgevoel, getuigend van totale afwezigheid van ook maar het geringste wetenschappelik besef. Hoe kan het ook anders, waar aan de opleiding van leraren in de moderne talen nog alles ontbreekt. Zij, die pretenderen schoolboeken te kunnen beoordelen, beschikken over een waarlik verbluffend vokabulair van platitudes, nietszeggende algemeenheden of griezelige vaagheden. De uitgever wordt tevreden gesteld met een pluimpje over het mooie bandje, het fijne papier of de snoezige plaatjes; de schrijver mag zich verheugen met de verzekering dat het boekje zijn weg wel zal vinden. Heel schuchter (je mocht je eens vergissen) worden enkele kleine bedenkingen geuit. Soms worden de kritikasters bepaald lyries: een prachtwerk, een superieur boek, een genot zo'n boek te mogen gebruiken. Wie ernstig getracht heeft goed werk te doen voelt zich bij dergelik zinledig gepraat onwel worden. | |
[pagina 42]
| |
Hoe hoog moet de kritikus zichzelf wel aanslaan als hij denkt op deze wijze behoorlik werk te mogen be-prijzen? Bij dit alles komt de verzuchting bij me op: Wie verlost ons naast de ‘ellendige boekenfabricage’ van de niet minder ellendige sabbel-kritiek? In Berichten en Mededelingen zijn in de laatste tijden pogingen gedaan om iets beters te leveren. Het werk van Kruisinga en Schneiders verdient naar mijn mening grote waardering. Er zijn bedenkingen geuit tegen de toon van Kruisinga's laatste artikel, en ook ik meen dat hij beter had gedaan enkele uitdrukkingen in de pen te houden. Maar dat neemt niet weg, dat hij volkomen het recht heeft te beweren, dat hij het onderwijs een dienst heeft bewezen met van weinig ernst getuigend werk als zodanig te signaleren. Want dat hij, wat het zakelik gedeelte van zijn kritiek betreft, in hoofdzaak gelijk had, mag men wel aannemen. De heer Eykman oordeelde over de besproken boekjes niet andersGa naar voetnoot1). Maar misschien zal de heer Habbema ons nog duidelik maken, zoals hij beweerde te kunnen doen, dat de door Kruisinga aangeduide fouten geen fouten zijn. Ik hoop echter, dat noch Kruisinga noch Schneiders noch anderen, die bereid zijn van onze schoolboeken ernstige studie te maken, zullen ophouden met hun heilzaam sloperswerk. Laten ze het doen met de nodige zelfbeheersching, het zal hun kritiek des te treffender maken. Maar ook - laat het gebeuren zonder aanzien des persoons. Voor vele leraren, voor de ernstig strevende jonge leraren bovenal, is deskundige voorlichting van onschatbare waarde.
J.H. SCHUTT. | |
In zake ‘Typhoon’.Op Zaterdag, 4 Januari jl., is reeds in de jaarvergadering der Vereeniging van Leeraren in Levende Talen de onwellevende toon ter sprake gebracht, die door den Heer Kruisinga werd aangeslagen in zijn kritiek op mijn bewerking van Typhoon van Joseph Conrad. Nu de Heer Kruisinga op de uitnoodiging van collega Habbema om met hem in de vergadering van de Engelsche sectie over den feitelijken inhoud van deze kritiek van gedachten te wisselen, niet is ingegaan wil ik daarover gaarne het mijne zeggenGa naar voetnoot2). Ik zal weerstand bieden aan de verleiding in te gaan op de vele zinsneden, waarin de Heer Kruisinga de perken der collegiale welvoegelijkheid te buiten gaat; daarmee schaadt de schrijver slechts zichzelf. Ik zal zoo zakelijk mogelijk blijven en aantoonen, dat de kritiek van den Heer Kruisinga, niettegenstaande zijn verklaring dat hij het boekje ‘nauwkeurig heeft bekeken met opoffering van heel veel tijd’, verbluffend is van slordigheid en achteloosheid. Hoe iemand, die op wetenschappelijk gebied een reputatie geniet, zoo schrijven kan is een raadsel, dat ik alleen kan oplossen door aan te nemen, dat de Heer Kruisinga mij opzettelijk onaangenaam heeft willen zijn en zich door vijandige gevoelens er toe heeft laten verleiden het met de objectiviteit niet zoo nauw te nemen. Blijkbaar heeft de Heer Kruisinga, vertrouwende op zijn goeden naam als Anglicist, gemeend, dat de oppervlakkige lezer wel alles zal slikken wat hij over een Engelsch schoolboekje schrijft; tot verifieeren van wat een man als de Heer Kruisinga schrijft komt men immers niet zoo licht. Nu is het zeer gemakkelijk kritiek te oefenen op een geannoteerd boekje. In het mijne komen een kleine duizend verklaringen voor. Ieder taalleeraar aan een H.B.S. kan uit een duizendtal verklaringen gemakkelijk een honderdtal kiezen waarmee hij het niet geheel eens is, het is echter lang niet altijd gemakkelijk een betere verklaring te geven. Het valt mij als lid der Commissie belast met het afnemen van de examens in de Engelsche Taal elk jaar weer op, hoe gemakkelijk het is een vertaling fout te noemen, en hoe moeilijk het juiste equivalent te vinden zelfs | |
[pagina 43]
| |
in een vergadering van uitsluitend deskundigen. Ik heb zelf nog nooit een geannoteerd boek gebruikt, waarin ik niet telkens stuitte op onbevredigende omschrijvingen. Men kan dan ook de beteekenis van een woord slechts benaderen, zelden geheel nauwkeurig omschrijven. Het is daarom nu en dan noodzakelijk zijn toevlucht te nemen tot het Nederlandsch, waarin men vaak een zeer nauwkeurig equivalent vindt. Men komt anders tot absurditeiten als Barrel: a cylindrical vessel, made of staves, or long pieces of wood, bound together by hoops - Dutch, vat (Little Lord Fauntleroy, 1926, The Gruno Series, p. 182), of: Lace: network of thread, often ornamented with figures - Dutch, kant (ib., p. 226); waarvan men er dozijnen vindt in The Gruno Series. Gelukkig zetten de bewerkers achter de Engelsche omschrijving een Hollandsche vertaling, anders zouden onze veertien- en vijftienjarige leerlingen de raadseltjes onmogelijk kunnen oplossen. Deze prinzipienreiterei om alles in het Engelsch te willen verklaren leidt natuurlijk ook tot het geven van vele vage equivalenten, die met een beetje onwil foutief kunnen worden genoemd. Niettemin wil ik volstrekt niet zeggen dat de boekjes verschenen in The Gruno Series slecht geannoteerd zijn, ik noem ze juist omdat ze behooren tot de betere, zij het eenigszins verouderde, schooluitgaven. Ik zie echter kans om over elk dezer deeltjes naar keuze een kluchtige, slechte of goede kritiek te schrijven, wanneer ik de objectiviteit uit het oog verlies. Dit laatste heeft de Heer Kruisinga ten opzichte van mij gedaan, dat neem ik hem kwalijk. Hij heeft zich echter door zijn animositeit zoo laten beheerschen, dat het den schijn heeft of hij niet meer lezen kan of niet meer lezen wil. Hij heeft een vijftiental aanmerkingen gemaakt op 900 à 1000 verklaringen en doet het voorkomen, dat hij er evengoed vijfhonderd had kunnen maken. Ik neem echter aan, dat hij de meest sprekende heeft gekozen. In dit vijftiental is nog eenige gradatie. Daar het noodzakelijk is bij de weerlegging het zinsverband aan te geven, vrees ik, door alle aanmerkingen te bespreken te wijdloopig te zullen worden. Ik zal mij dus bepalen tot de allerergste, waarbij de Heer Kruisinga bepaald lyrisch wordt. Men kan zich dan een oordeel vormen omtrent het peil van de overige. Ik blijf intusschen bereid over elk van deze afzonderlijk het mijne te zeggen. In de eerste plaats dan de Introduction ‘waar niets in staat’. De Hr. Kr. was al aan den laatsten zin ervan gekomen, toen hij eindelijk een vondst deed: He did not often attain the same high level in his successive writings (p. 10). Dat moet subsequent zijn. De bewerker zou de woorden niet uit elkaar kennen. Ongelukkig voor den Heer Kruisinga staat er twee bladzijden vroeger in de inleiding: the two subsequent years were spent in small trading ships (p. 8). Heusch, meneer Kruisinga, de bewerker schreef opzettelijk successive, omdat hij niet bedoelde volgende maar achtereenvolgende. Wie het woord successive kent, en het zijn werkelijke beteekenis geeft, kan mij niet misverstaan. Winch: ‘Hij “verklaart” het Engelse woord winch (aan de lezer misschien even onbekend als aan mij) op hoogst eenvoudige wijze: het is het Nederlands wins. En hij is zo ingenomen met deze ontdekking dat hij de verklaring minstens drie keer geeft.’ (Ber en Med., Dec. 1929, p. 15). Dit lijkt inderdaad belachelijk; maar de Heer K. heeft alleen naar het enkele woord winch in den tekst gekeken en naar het Nederlandsche woord wins aan den voet der bladzijde. Op het zinsverband komt echter alles aan. Het woord komt het eerst voor op p. 23, waar een beschrijving wordt gegeven van het laden van het schip: ‘No’, cried Jukes, raising a weary, discouraged voice above the harsh buzz of the Nan-Shan's winches. All of them were hard at work, snatching slings of cargo, high up, to the end of long derricks, only, as it seemed, to let them rip own recklessly by the run. The cargo clains groaned in the gins, clinked on coamings, rattled over the side; etc. Bij deze moeilijke volzinnen zijn de volgende verklaringen gegeven: winch: Du. wins - slings (of cargo): chains in which cargo is transferred from the shore into the ship - derricks: laadboomen - rip down: rush down - by the run: suddenly - gins: of ginblocks zijn laadwielen bevestigd aan het boveneinde van de laadboomen; de cargo-chains zijn om den trommel van de wins (bij den voet van den laadboom en de mast) bevestigd, loopen langs den laadboom naar boven en over het gin-block weer naar beneden het ruim in - coamings: raised pieces of iron round a hatchway (Du. luikgat) to prevent water from running below (Du. luikhoofden). | |
[pagina 44]
| |
Deze, zeer lastige passage had mij eenige moeite gegeven. Ik geloof echter dat ze nu volkomen duidelijk is. Alle technische woorden zijn verklaard en het Ned. equivalent is ervan gegeven. Wil men de passage vertallen dan dient men ook het uit het Engelsch overgenomen woord wins te kennen. Ieder, zelfs zij die nooit een schip hebben zien laden, begrijpen nu wel wat een wins is, zou ik zoo denken. Een aparte verklaring is volkomen overbodig. Union Jack (p. 22): ‘Op blz. 22 tracht de heer de Haas te wedijveren met de methode van de vorige uitgever: om something in the nature of the Union Jack te “verklaren” herhaalt hij het woord in de definitie’. Verdraait de Heer Kruisinga hier nu niet opzettelijk de feiten? Het kan bijna geen ‘onverschillige achteloosheid’ zijn. Ik verklaar namelijk Union Jack heelemaal niet. Uit het zinsverband blijkt voldoende duidelijk, dat de Engelsche vlag bedoeld wordt. De kapitein en de stuurman hebben twee bladzijden lang geboomd over de Siameesche vlag, waaronder hun schip is gaan varen, nadat het schip onder Engelsche vlag naar Siam is gekomen. De vlag met den olifant doet den stuurman vreemd aan. De kapitein waarschuwt den stuurman, dat hij ervoor moet zorgen dat de vlag niet onderste boven wordt geheschen: ‘because it would be, I suppose, understood as a signal of distress’, he went on. ‘What do you think? That elephant there, I take it, stands for something in the nature of the Union Jack in the flag...’ Hierbij teeken ik ter verklaring aan: ‘a flag having a red ground with the Union Jack in the upper corner next the staff, and called the red ensign is used for the mercantile marine. A ship in distress (nood) hoists this ensign upside down, so that the Union Jack appears in the bottom corner’. Deze uiteenzetting is noodig, ten eerste om het omgekeerd hijschen van de vlag te verklaren, ten tweede, omdat de leerlingen, die de Engelsche vlag uit hun schoolboeken, door de padvinderij, door bioscoopbezoek, òf van het sportveld kennen, aan de Union Jack alléén denken en zich niet kunnen voorstellen, dat deze omgekeerd geheschen op een afstand een ander effect zal maken dan op de gewone wijze geheschen. De Heer Kruisinga is er dus opzettelijk of niet opzettelijk vlak naast. deprecatory: expressing regret (p. 36, 10). ‘Gelooft de kommentator werkelik dat die verklaring houdbaar is? In dat geval moet hij nog wat studeren alvorens een boek uit te geven.’ Niettegenstaande deze onvriendelijke opmerking wil ik wel op deze vraag antwoorden. De annotator gelooft dit inderdaad. Het geval zit zoo. Het is windstil en smoorheet. De tweede machinist is over zijn zenuwen heen en komt scheldend uit de machinekamer, omdat Jukes, de stuurman, die op de brug staat, naar zijn meening de ventilatoren niet op den wind heeft gezet, ‘and in answer Jukes made with his hands deprecatory soothing signs meaning: No wind - can't be helped - you can see for yourself.’ Het ware beter geweest er bij te hebben vermeld, waarover Jukes zijn afkeuring (spijt) betuigde, dus te annoteeren: expressing regret (for the engineer's anger). Ik heb het woord regret gekozen, omdat expressing earnest disapproval of, zooals de N.E.D. omschrijft, veel te sterk was in het zinsverband. Ik vond in Cassell's New English Dictionary, ed. by E.A. Baker, M.A., D. Lit., Director of the University of London School of Librarianship and Lecturer in English, University College, London (Cassell & Co., 1919), als een van de beteekenissen van to deprecate: te express disapproval of or regret for. Dit gaf den doorslag. Wanneer het gaat om de beteekenis van een woord dan is mij het oordeel van één deskundigen Engelschman wel zooveel waard als dat van tien deskundige Nederlanders. Hierna wrijft de Heer Kruisinga mij een meer negatieve fout aan. Hij schrijft, dat hij op blz. 76 den volgenden zin vindt: ‘This was remarkable enough (enough werd vergeten door den Heer Kr.) for him to notice while he was flung from port to starboard again.’ Hij knoopt hieraan de volgende opmerking vast: ‘De leerling die gevoed is met het boekje van de heer de Haas heeft daar nooit iets in gevonden over een zekere prepositional accusative with infinitive. Het is onaannemelik dat hij zonder grammatiese uitleg deze zin kan begrijpen. Heeft de bewerker de moeilikheid wel gemerkt?’ Eerlijk gezegd weet ik niet wat de Heer Kruisinga bedoelt met ‘het boekje van de heer de Haas’, maar als hij bedoelt Grammar and Exercices van Habbema en de Haas, dan | |
[pagina 45]
| |
moet ik hem gelijk geven. Daar staat inderdaad niets in van een prepositional accusative with infinitive. Daar leeren wij onze leerlingen niets van. Wij zijn tevreden (ik weet dat ik dit ook gerust namens den Heer Habbema kan zeggen) als onze leerlingen zonder fout kunnen vertalen: de kapitein beval, dat de booten zouden worden uitgezet, of: ik voelde mijn hart sneller kloppen, of: ik liet den brief overschrijven (met to have), maar verder gaan onze aspiraties niet wat betreft de accusative with infinitive of accusative with participle. Of de bewerker de moeilijkheid wel heeft gemerkt, vraagt de Heer Kruisinga, nu hij geen noot vindt over een zekere prepositional accusative and infinitive op p. 76. Neen, de bewerker vindt den zin best te begrijpen, zonder zijn hulp. De constructie is den Nederlandschen leerling niet zóó vreemd en de woorden van den zin zijn reeds zoo vaak in het verhaal voorgekomen, dat zij geen moeilijkheden meer aanbieden. Komisch is, dat de Heer Kruisinga zelfs uit het ontbreken van de noot concludeert, dat de schrijver Stoffels Studies in English niet zou kennen. Dit is een spitsvondigheid, die Chesterton's Father Brown hem zou kunnen benijden. En nu komt de ‘climax’ van den Heer Kruisinga. Hij schrijft: ‘Als men een enkele aantekening leest, gaat men twijfelen of zijn vakkennis wel voldoende is om zulk onderwijs te geven. Zo zegt iemand op blz. 74: Why don't you step outside, then, and be done with it at once? Dr. de Haas is in staat in be een imperatief te zien, hij “verklaart” altans: maakt er een eind aan. Hier is geen climax mogelik’. Hoe zijn nu de feiten? Uit bovenstaanden zin zijn aan den voet der bladzijde herhaald de woorden be done with it, en daarachter staat: maak er een eind aan. Zooals men ziet staat er een vraagteeken achter den zin in de tekst. De woorden worden gesproken door den bootsman, dus een man uit het volk, tot een matroos, die tijdens den storm staat te jammeren. De zin bestaat uit twee samengetrokken vragen. Nu zou de Heer Kruisinga zijn lezers wijs willen maken dat ik in dezen vraagzin een imperatief lees. Mijn bedoeling met de annotatie is natuurlijk deze: Why don't you step outside then, and be done with it at once? Substitueer bij vertaling van dezen zin voor de gecursiveerde woorden: maak er een eind aan. De lezer krijgt dan: Waarom ga je dan niet naar buiten en maak er dadelijk een eind aan? Misverstaan is onmogelijk in dezen vraagzin met why. Een climax inderdaad, maar waarvan? Tenslotte geeft de Heer Kruisinga een denkbeeld ‘van de onverschillige achteloosheid van de schrijver’. Hij roept uit: ‘Op talrijke bladzijden komt men verklaringen tegen die al eerder gegeven zijn. Behalve het bovenaangehaalde winch, is de schrijver erg ingenomen met zijn “verklaring” van skylight (bl. 36, 92), solid waarvan hij de originele verklaring (massief) minstens viermaal geeft (bl. 41, 56, 73, 107), bulkhead op minstens vier plaatsen (bl. 23, 86, 92, 106). Het zou mij niet moeilik vallen nog een dozijn dergelijke gevallen te noemen.’ Een gewoon mensch zou tot de conclusie komen, dat herhalingen van dezelfde verklaring opzettelijk zijn gegeven. Niet zoo de Heer Kruisinga, die vindt het ‘onverschillige achteloosheid’. Kan dit misschien liggen aan het feit dat de Heer Kruisinga al eenigen tijd de practijk uit is? Hij is blijkbaar zo naïef om te meenen dat een leerling elk woord, dat hij eenmaal ontmoet, onthoudt. Ik ben zoo naïef niet en daarom herinner ik den leerling, nog eens, desnoods vier keer, wat een technisch woordt als skylight, of bulkhead, of een lastig woord als solid, dat altijd verkeerd vertaald wordt (wil de Heer Kruisinga te verstaan geven dat massief geen juiste vertaling is op de genoemde plaatsen?) beteekent. Dat vindt de bewerker, het zij tot ontzetting van den Heer Kruisinga gezegd, een van de verdiensten van zijn wijze van annoteeren. Verwijzingen naar pagina zooveel worden toch niet opgeslagen. Ik eindig met de conclusie, die de Heer Kruisinga aan het eind van zijn bespreking ten opzichte van mij neemt, tot de mijne te maken. ‘Iemand als de Heer Kruisinga (de Haas) moet wel weinig zelfkennis bezitten of een grote minachting hebben voor het oordeel van zijn kollega's als hij hun een dergelijke oppervlakkige kritiek (dergelijk slecht bewerkt boek) durft aanbieden.’ Ten slotte geef ik Dr. Kruisinga in overweging nog eens na te lezen Othello, III. 111. 155-61 (Globe Ed.). De Heer Kruisinga meent dat hij de middelbare school een dienst heeft gedaan met de bespreking van Typhoon. Welnu, ik meen dat ik de middelbare school | |
[pagina 46]
| |
een dienst heb gedaan door dit zeer moeilijke maar prachtige boekje, dat een zeevolk als het onze uit het hart gegrepen is, binnen het bereik van onze jongens te brengen.
Amsterdam. C.E. DE HAAS. | |
Dr. E. Kruisinga als kritikus.Naar aanleiding van Dr. Kruisinga's artikel De plaats van de lektuur bij het onderwijs in de vreemde talen zij het mij vergund de volgende opmerkingen te maken. De titel van dit artikel doet vreemd aan: precies zeven van de veertien bladzijden die het beslaat, zijn gewijd aan een bespreking van twee deeltjes in de serie ‘A New English library’. Deze indeeling, zegt de schrijver, lijkt hem goed. Mij lijkt ze doorzichtig. Het transparante van 's heeren Kruisinga's bedoelingen valt nog meer op, wanneer we vinden dat in de eerste zeven bladzijden verschillende nummers uit de door Dr. Kruisinga uitgegeven serie met een waardeering worden aangehaald, die zoodra de critiek op de door de heeren Zwager en De Haas bewerkte boekjes begint, geheel uitgeput geraakt schijnt te zijn. Dr. Kruisinga zegt de middelbare school met deze kritiek een dienst te willen doen. De vraag schijnt gewettigd, of de schrijver in een kritiek op een Engelsche serie schoolboeken, verschenen in ‘English Studies’ Febr. 1929 het Engelsche onderwijs ook een dienst meende te moeten doen door aan het slot een door hemzelf en Prof. Geyl uitgegeven boekje te citeeren als gunstige tegenstelling met het werk van R.W. King. Ik zou geneigd zijn te protesteeren tegen de beschuldiging van ‘ernstig tekort aan wetenschappelijke zin en zelfs aan vakkennis’ die Dr. Kruisinga één onzer medewerkers naar het hoofd slingert, ware het niet dat op de voorafgaande bladzij The Innocence of Father Brown gekwalificeerd wordt als ‘een letterkundigwaardeloos en zedelik bedenkelik product’ van ‘de arme Chesterton’. De aanmatigende onwetendheid die uit deze woorden blijkt, moge onze medewerker helpen, de slag in het gezicht hem door Dr. Kruisinga toegediend, te boven te komen. En hoewel niemand zal ontkennen dat Dr. Kruisinga een beter linguist en philoloog is dan letterkundig kritikus, bewijzen sommige van zijn aanmerkingen op de annotaties bij de twee boven vermelde boekjes toch wel dat ook op dit gebied de schrijver geenszins onfeilbaar is. Een paar voorbeelden. ‘Scotland Yard’ wordt door Dr. Zwager terecht omschreven als het hoofdbureau van de London Metropolitan police (in tegenstelling met de London City police). Dr. Kruisinga vraagt naar aanleiding hiervan: ‘meent de bewerker dat het Engelse rijk meer dan één metropolis heeft?’ Deze vraag is er natuurlijk heelemaal naast, wat Dr. Kruisinga zal toegeven als hij in zijn eigen boek het hoofdstuk over de functie van het adjektief er nog eens op naslaat. Wanneer een onzer medewerkers tinged verklaart als tinted is daar niets op tegen en alles voor. Een volledige aanhaling uit de Concise Oxford Dictionary stelt hem geheel in het gelijk, als hij de twee woorden als synoniemen kwalificeert, en aangezien tint wel en tinge niet een Hollandsch woord is, is het gebruik van het eerste als verklaring volkomen gewettigd. Meeningsverschil hieromtrent is inderdaad niet mogelijk, en de ‘kwestie’ is geheel onbelangrijk. Maar daaruit blijkt nog eens weer, tot welke futiliteiten Dr. Kruisinga bij zijn bestrijding zijn toevlucht moet nemen. Wanneer Dr. Kruisinga zegt dat physiognomy niet face beteekent, en dat extortionate iets anders is als exorbitant, dan wil ik opmerken, dat synoniemen nooit precies hetzelfde beteekenen. Deden ze dat wel, dan zou er voor één van de twee woorden in de taal geen plaats zijn. Maar aangezien face en exorbitant de leerling wel, en de te verklaren woorden misschien niet bekend zijn, doen ze de beoogde dienst. Grooter nauwkeurigheid kan slechts door een lange omslachtige omschrijving of door een vertaling worden verkregen. De twijfel aan de vakkennis van onze tweede medewerker is inderdaad niet gerechtvaardigd door zijn verklaring van ‘Why don't you step outside then, and be done with it’. Dr. De Haas vertaalt dit door ‘maak er een eind aan’. Waarom blijkt hieruit dat de annotator in be een imperatief ziet? Is maak soms geen | |
[pagina 47]
| |
tweede persoon enkelv. indicatief in vraagzinnen waarin het pronomen je als subjekt wordt gebruikt? What is due to the difference of latitudes, wordt door Dr. De Haas geannoteerd als ‘what is proper’. Dr. Kruisinga vraagt: ‘Kan men zeggen dat bepaalde kleuren are proper to certain latitudes? Ik waag het de geleerde annotator tegen te spreken.’ We weten allen, dat dr. Kruisinga veel waagt, maar ik kan hem verzekeren dat voorzichtigheid hier - als elders - beter op zijn plaats geweest Zou zijn. Proper to is in dit verband goed Engelsch en minder ongebruikelijk dan due to. Wanneer dr. Kruisinga een grammatikale verklaring wenscht bij de zin ‘this was remarkable for him to notice’, en daaraan toevoegt dat de leerling deze zin zonder grammatische uitlegging niet kan begrijpen, dan wensch ik de toevoeging tegen te spreken: een Hollandsche leerling ‘begrijpt’ deze zin evengoed als een Engelsche lezer, die ook nooit van een prepositional accusative with infinitive heeft gehoord. En verder - om nog even terug te komen op de ‘plaats van de lektuur bij het onderwijs’, dr. Kruisinga moge bedenken dat niet iedereen de literatuur van een vreemd land uitsluitend gebruikt als middel om zijn grammatikale kennis van de vreemde taal te vergrooten. Ten slotte drie min of meer persoonlijke opmerkingen, alleen ter verdediging - niet enkel van mezelf - bedoeld. In de eerste plaats wil ik dr. Kruisinga in overweging geven ‘de fatsoenlike bejegening van de leraren’ die hij verwacht van het Ministerie van Onderwijs ook als een plicht aan zichzelf op te leggen. Ten tweede wensch ik nadrukkelijk te verklaren dat mijn collega de heer Van Kranendonk en ik de volle verantwoordelijkheid voor de in onze serie uitgegeven deeltjes op ons nemen. Ten derde wijs ik met verontwaardiging de ongehoorde en onbehoorlijke uitspraak af, dat de redacteuren van deze serie in een valsche positie zijn geplaatst door de winzucht van de uitgevers. Dr. Kruisinga meent ons te moeten raden voor de positie van redakteuren der New English library te bedanken. Wij zullen deze raad natuurlijk niet opvolgen, maar zijn de schrijver erkentelijk voor zijn belangstelling in ons welzijn. Mag ik bij wijze van tegendienst de heer Kruisinga in overweging geven, zijn groote gaven in het vervolg liever aan te wenden tot het leveren van verdere bijdragen tot de Engelsche grammatika? Daarmee zal hij inderdaad niet alleen het middelbaar onderwijs, maar de philologie een dienst doen, en het zal hem daarbij gemakkelijker vallen zich van persoonlijke aantijgingen en verdere ongepastheden te onthouden.
J. KOOISTRA. | |
De plaats van de lektuur bij het onderwijs in de vreemde talen.Met het alarmeerende artikel onder dit opschrift in het Dec. nr. verschenen - het nieuwste deel van de Nederlandsche Dunciad, die hij in de laatste jaren bezig is te schrijven - heeft Dr. Kruisinga inderdaad, zooals hij zelf meent, de middelbare school een dienst bewezen. Het is een leerzaam stuk critiek, vrij van alle vitterij, vooringenomenheid en overhaaste conclusies, dat velen met instemming zullen hebben gelezen. Misschien zijn er wel enkele onder ‘de jongere kollegaas’, die een uitspraak als: ‘Er zijn op dit ogenblik hele seriën schooluitgaven, die uit niets anders bestaan dan prulboekjes’, lichtelijk overdreven hebben gevonden, maar ook deze optimisten zullen in ieder geval uit 't artikel van Dr. K. geleerd hebben zich niet meer ‘door een doctorstitel te laten imponeeren’ en voortaan ieder boekje, dat ze bij hun onderwijs willen invoeren eerst aan een degelijk onderzoek te onderwerpen volgens de door Dr. K. aangegeven methode. Ze zullen dan ervaren, dat er maar héél weinige overblijven, die deze toets kunnen doorstaan, nog minder dan Dr. K. wellicht zelf zal hebben vermoed. Het is zelfs de vraag, of er nog iets bruikbaars te vinden is. Ik althans ben daaraan eenigszins gaan twijfelen. Nadat ik namelijk uit bovengenoemd artikel de juiste wijze van critiseeren geleerd had, heb ik ‘met opoffering van heel wat tijd’ een aantal uitgaven eens nauwkeurig bekeken en ben daarbij tot werkelijk ontstellende resultaten gekomen. Boeken, die ik tot nu toe voor goed versleten had, waarbij | |
[pagina 48]
| |
nummers uit de eenige goede serie, die er in ons land bestaat, bleken weinig weerstand te bieden, ja zelfs schooluitgaven, die ik in mijn onnoozelheid voortreffelijk had gevonden, toonden nu vrijwel dezelfde gebreken als Dr. K. heeft gesignaleerd. Laat ik het ter wille van de goede zaak trachten te bewijzen. Om niet te uitvoerig te worden wil ik minder geslaagde bewerkingen als ‘Jane Eyre’, stilzwijgend voorbijgaan en mij bepalen tot een enkel boek, maar daar dit dan ook het allerbeste is en is bewerkt door iemand, die zich niet alleen als een ‘leider van de jongere kollegaas’ maar als een leider van deze leiders opwerpt, zal de beperking naar ik vertrouw aan het betoog weinig of geen afbreuk doen, ook al omdat er in het boek in vergelijking met andere slechts weinig moeielijke woorden worden verklaard en de kans vergissingen te maken dus zooveel geringer was. Het is trouwens ook waar wat Dr. K. meent, dat het niet zoozeer het aantal als de aard der onnauwkeurigheden is, die de doorslag geeft. Het boek, dat ik bedoel, is: ‘England in the Nineteenth Century’; ik zal het kortheidshalve verder ‘E.’ noemen, en bij de bespreking de methode van Dr. K. toepassen, daarbij de vrijheid nemend eenige zijner critische opmerkingen aan te halen, daar ik het zelf niet pittiger en doeltreffender had kunnen zeggen. Een der voornaamste bezwaren, die Dr. K. kenbaar maakt, is, dat er in de door hem beoordeelde werkjes ‘verklaringen’ voorkomen, die de moeielijkheid voor de leerling niet oplossen. Zoo verwijt hij Dr. de Haas het woord ‘curate’ te verklaren als volgt: ‘a clergyman of the Church of England who assists the vicar or rector’. Nu had ik gedacht in E. de juiste methode te zullen vinden. Men oordeele echter: blz. 28: curacy: a situation as curate, i.e. helper of a vicar or rector. Hierna volgt weliswaar de mededeeling: ‘curates were among the worst paid of all people, £ 50 a year was by no means unusual’, maar ook deze toevoeging maakt, als ik 't goed inzie, de verklaring niet veel duidelijker en ik geloof er dan ook gerust de geestige woorden van Dr. K. op te kunnen toepassen: ‘Dat is zeer psychologies gezien; immers een Nederlandse jonge weet van zijn vijfde jaar af al heel goed wat een vicar or rector is, en hoeft alleen het woord curate er later bij te leren!’ Hetzelfde geldt voor verklaringen in E. als die van alcove (p. 2), hypochondria (p. 15), mountebank (p. 23), ejectment (p. 108) enz. waar men met evenveel recht zou kunnen zeggen: een Nederlandse jonge weet al heel goed wat: recess, morbid, quack, eviction (!) enz. is en hoeft er enz. Een ander verwijt van Dr. K. is, dat de ‘uitgevers’ niet weten, dat men in ‘een definitie het te definiëren woord niet moet gebruiken’, als bijv. ‘Boxing Day: the first day after Christmas Day, on which Christmas boxes are given’. Nu hebben we hier eigenlijk een goede verklaring, die alleen door de toevoeging on which etc. aanleiding tot een aanmerking geeft. Een beter voorbeeld van het door Dr. K. bedoelde euvel vindt men in E. p. 63 II to cypher: to send a telegram in cypher. Om hieruit nu echter dadelijk met Dr. K. ‘een ernstig tekort aan wetenschappelike zin’ te concludeeren, gaat mij wat ver. Een derde grief van Dr. K. is, dat de heer de Haas enkele Nederlandsche vertalingen geeft, terwijl de Nederlandsche term niet voor iedereen duidelijk is. De bewerker van E. vertaalt (blz. 56) ‘bassoons’ door ‘fagot’. Weten de leerlingen het nu alle? Het is waar, dat het Engelsche meervoud hier door een Hollandsch enkelvoud weergegeven wordt, maar zelfs deze welwillende tegemoetkoming helpt m.i. niet veel. Nu moet ik trouwens bekennen, dat ik 't in dit ééne opzicht niet geheel met Dr. K. eens ben: het zal met vertalen altijd wel onmogelijk blijven iedereen te voldoen. Voor sommigen zijn scheepstermen als ‘zijlichten’ onverstaanbaar, voor anderen namen van muziekinstrumenten als ‘fagot’, weer anderen hebben moeite met uitdrukkingen ontleend aan de sport, voor enkelen zou de beteekenis van woorden als ‘assurance’, ‘censoriousness’ enz. zelfs na vertaling wellicht nog niet geheel duidelijk zijn, en zoo zou dan tenslotte ieder ongewoon Ned. woord weer moeten worden verklaard. Bij één aanhaling plaatst Dr. K. de uitroep: ‘Men lette op dit fraaie Engels!’ Deze lof zou hij o.a. ook aan de volgende wendingen uit E. zeker niet onthouden hebben, indien hij dit boek besproken had: ‘Statement of a historian what would have happened, in his opinion, if something had been done or had occurred which as a matter of fact has not been done or has not occurred’ I p. 35. | |
[pagina 49]
| |
‘The present book aims to make it possible for modern language masters to supplement the literary reading of their pupils’ ... Preface II. ‘Suitable material of very various grades of difficulty’ ... id. Verder onderscheidt Dr. K. fouten, die men wèl en onnauwkeurigheden die men nièt begaan mag, een subtiel verschil, dat nog wel eenige nadere toelichting behoeft; alleen is het duidelijk, dat de ‘uitgevers’ Zwager en de Haas uitsluitend vergissingen maken van de laatste soort. Tot welke categorie slordigheidjes en onvoldoende verklaringen als de volgende uit E. behooren durf ik niet te beslissen: Shakespeare's play: The Midsummer Night's Dream II p. 53; mews: stables with horses and carriages for hire p. 187; urgency: what a person urges others to do i.e. recommends with persistence and great earnestness I p. 182; the sandy head of Mr Pott, waar alleen bij staat: sandy: yellowish-red I p. 56 en over head niets gezegd wordt, wat voor de leerling een eigenaardige combinatie oplevert; de zonderlinge aanteekening over ‘rooinek’ II p. 210 enz. Van bedenkelijker aard echter zijn de aanteekeningen bij ‘innings’ I p. 61 en p. 145: ze zijn een haartje erger dan de verklaring van het befaamde woord ‘dado’, waarover Dr. K. de heer Zwager hard valt en ik meen er dan ook dezelfde bewoordingen op te mogen toepassen. Eerst lezen we p. 61: innings: play of a batman (sic!) at cricket as long as his turn lasts; daarna p. 145: a good innings: play of one batsman during his turn. In de tekst staat vlak daarvoor de uitdrukking ‘off his own bat’; waarom deze moeilijker term niet verklaard wordt, daarnaar zal ik maar niet gissen, evenmin waarom de uitdrukking ‘to get a good innings’ niet in haar geheel is behandeld, en ‘batman’ zal ik maar als een drukfout beschouwen. Maar meent de bewerker nu werkelijk, dat het verschil tusschen ‘innings’ en ‘a good innings’ kan worden ‘verklaard’ door de verandering van a batsman in one batsman? Neen, natuurlijk. ‘Het verwondert mij echter, dat hij deze termen, die ieder in Engelse omgeving kan horen niet kent’. (Heeft hij ook niet opgemerkt, dat crickettermen telkens in allerlei geschriften in figuurlijke zin worden gebruikt?) ‘Maar dat is het ergste niet, het is zelfs helemaal niet erg. Wel erg vind ik dat de bewerker zich tevreden gesteld heeft met het woord “innings” op te zoeken in “The Concise Oxford Dictionary” en toen hij daar geen bevredigende verklaring van de geheele uitdrukking vond, er maar een slag naar geslagen heeft.’ Uit deze bespreking zal dunkt mij wel voldoende blijken, dat men met de door Dr. K. gebezigde critiseer-methode de middelbare school nog vele diensten zal kunnen bewijzen. Nu heb ik mij nog bepaald tot een boek, dat ik altijd als inderdaad zeer goed heb beschouwd en dat naar men weet is geannoteerd door een onzer bekwaamste Anglisten: Dr. E. Kruisinga. Hoeveel erger teleurstellingen wachten ons waarschijnlijk nog, wanneer deze soort boekbespreking meer en meer ingang vindt! Of zou Dr. K.'s critiek-methode misschien toch niet de eenig-juiste wezen en vooral ook zouden de conclusies, waartoe ze hem heeft gebracht wellicht toch een tikje overdreven en ongerechtvaardigd kunnen zijn?
A.G. v. KRANENDONK. | |
Naschrift:Wij hebben gemeend, hun die zich door het artiekel van Dr. Kruisinga in het Desember-nummer gekrenkt voelden, de volle maat te moeten geven: een waardig slot van de storm die op de Alg. Verg. over het hoofd van de schrijver heeft gewoed. Wellicht heeft deze geschiedenis toch dit gunstige gevolg, dat de belangstelling van de leden voor onze ‘B. en M.’ levendiger is geworden. Wij voegen er de wens aan toe, dat de toon van de kritiek in onze kolommen moge zijn: op de man af, scherp als het moet, maar zakelik en waardig. - Wij sluiten hiermee de diskussie over het artiekel-Kr. RED. | |
Kollegiale kritiek.Kan ik 't wagen om zo'n gemóeds-onderwerp in publieke behandeling te nemen? Is 't niet te kritiek om over zo'n aangelegenheid | |
[pagina 50]
| |
van het Hart te redeneren: het Hart, dat zijn redenen heeft die de Rede niet kent! Maar: als 't nu 'ns een belang is van Opvoeders èn 't gericht is tot Opvoeders, dan is er het netelige geloof 'k wel àf. Wij-leraren zijn immers gewoon aan kritiek van de kant van onze pupillen (en anderen!); en is ook niet zelf-kritiek de vooronderstelling van onze verantwoordelike, wetenschappelik en moreel, verantwoordelike funktie? En toch zou 'k niet op dit chapiter gekomen zijn als 'k niet: enerzijds me dupe (en dupeerder?) voelde, en anderzijds behoefte heb aan (kollegiale) inlichtingen. Ik heb n.l. kritiek geoefend (Nieuwe Taalgids Afl. 1-1930) en kreeg daarop terug déze kritiek, niet van belanghèbbenden: ‘U is onkollegiaal in Uw uitingen’... ‘is niet streng zakelik 'gebleven maar grievend persoonlik.’ ... ‘de toon is onbehoorlik.’...
* *
Daar zit 'k nu als gekritiseerde kritikus, en pijn me peinzend af hoè 't geval klaar en waar te zien. Vooral ‘onkollegiaal’ is me een kwellende kwalifikatie. Wat daaronder te verstaan? - Ongetwijfeld: gemis aan gemeenschapsgevoel, aan gemeenschapsgevoel als leraar, als mede-dienaar van het middelbaar onderwijs. - Zó zal 't zijn: 't kollegialiteitsbesef en 't (hógere) dito gevoél kan slechts geworteld zijn in het gezamelik dienen van de Zaak-van-het-Onderwijs. Elk ander belang dan dat van het Onderwijs is surrogaat of pseudo. En onze gedragingen t.o.v. elkaar worden geschat naar de zuiverheid en de graad van dit, uit samen-te-dienen voortkomend, saamhoorigheidsgevoel. Uw gedragingen (en intenties!) en mijn gedragingen (en intenties!) moeten dáárnaar gemeten. Wat inhoudt: dat ons persoonlik-belang (eer, carrière, geld) vèr minderwaardig is t.o.v. het onderwijs-belang.
* *
Nu schrijft U een boek(je) ‘ten dienste van het M.O.’; en ik schrijf een kritiek erop - eveneens ‘ten dienste enz.’ 't Kàn zijn, dat dit de kollegialiteit tussen ons versterkt: als we n.l. beiden ervan overtuigd zijn dat het doel van elk geweest is: aan het Onderwijs een dienst te bewijzen ... onverschillig of de kritiek aangenaam is of niet. - 't Kan echter ook zijn dat we beiden heel onkollegiaal gehandeld hebben! Wat was Uw intentie; wat de mijne? Gold 't bij U ‘de lieve duiten’, was 't bij mij ‘om haat te | |
[pagina 51]
| |
spuiten’ - dan is ons beider werk in essentie on-kollegiaal geweest ... in effekt, mogelik, tochnog nuttig. Omdat n.l. òf met 't een (Uw boek) òf met 't ander (mijn kritiek) 't Onderwijs gebaat kan zijn. Misschien zelfs met beide! - Verder hierop ingaan doe 'k niet; alleen wil 'k eraan herinneren dat nooit (zelfs onze béste daden niet) uit puur-zuiver motief, en uit een-enkel motief voortkomen.
* *
Mag 'k dan bij dezen vaststellen dat mijn kritiek voortkwam: óók uit de beweegreden het M.O. van nut te zijn? - Of er nog andere drijfveren naast werkten? Ja! als gevolg van mijn overtuiging dat ons M.O. ziek is aan (inferieure) boekjes. De ‘ellendige boekenfabricage’ is naar mijn gevoel een kanker; nogwel een die zo makkelik voort- en verder-door vreet omdat de gemiddelde leraar zonder vak- en schoolinzicht werkt (wel werken moèt). Wie danook op dit (revolutionnair?) standpunt staat, zal 't zelfs hoogstwenselik oordelen dat alleenal uit vernietigingsdrang het inferieur werk vermóórd wordt. Komt daarbij moord-lust (en 't kat-en-muis genoegen: 't genot van mijn dog om met de lappen pop in zijn blikkerende muil, te sollen en te rollebollen) dan is alle goeie intentie (nagenoeg) afwezig, maar... voor 't onderwijs gebeurt er goed werk. En hoe ‘hoger’ de kollega, hoe groter zijn ‘prestige’, hoe ‘rijker’ getiteld - des te beter die moordlust en het gilette-scherpe analyseerraffinement in hun effekten: 't bewuste boek(je) onmogelik te maken (onmiddellik resultaat) en anderen ervan terug te houden om ook ev. ‘in een leemte te voorzien’ (middellik resultaat). Bewust of onbewust (keren we 't liever om) een taaie kater als malse haas op te dissen; ondiep werk de schijn van over-diep te geven; wat oudbakken en muf is voor jong en fris te willen slijten - hulde aan hem die, voor de onmondigen (vele leraars en alle scholieren) op de werkelike (wan-)kwaliteiten van het geleverde wijst. Onwillekeurig vergelijkt men bij Van Deyssels kritieken, en iets van déze bewondering moeten we wel geven ook aan de boekjesbeul. U gevoelt: ‘streng-zakelik’ is mooi ... als 't kàn! Als de leraren alle vakkundig waren; als niet geducht hoefde te worden 't gevaar-voor-vuilwateroverstroming! Ja,... als ... Waarmee 'k bedoel dat (m.i.) de onkollegiale en persoonlik-krenkende - op zìjn manier dan - wel degelik 't onderwijs van groot nut is. Misschien nog wel méér dan de streng-zakelike kritikus. Het slechte wordt | |
[pagina 52]
| |
in de hel- en felheid van schreeuwende kleuren gesignaleerd, en: de preventieve kracht dáárvan uitgaande is heilzaam-sterk ... Wie voelt nog neiging om over de toon (c'est le ton qui ...) van dergelijke kritiek te delibereeren? - Ik geloof van niemand, of, hij mist het diepere, het rechte, begrip van kollegialiteit - of, hij is te gevoelig voor waarheid. O, (zelf-)Opvoeder! - of, eigen- of vriendenbelang verblindt hem - of (en dit is dikwels de reden) hij moet nog nooit zèlf 'ns muziek gemaakt (kunnen?) hebben.
* *
Laat ons kollegiaal kritiseren! Haarlem.
A.J. SCHNEIDERS. | |
Afscheidswoord tot de Indiese kollegaas.Er zijn onder U met wie ik indertijd met genoegen omgang had, enkelen, de meesten ken ik niet, evenmin als zij mij. Wij, leraren in Oost en West, wij kennen elkaar niet, noch elkanders behoeften als leraren in levende talen. In de laatste algemene vergadering klonk een woord, dat ervan sprak, dat ook Uw strijd was als de onze, dat ook bij U de talen de strijd op leven en dood moeten voeren met de wis-en natuurkundige vakken, scheikunde, handelskennis en boekhouden, om maar enkele te noemen. Dat ook bij U er zijn, die de talen kernvakken voor het leven achten te midden van de techniek en haar triomfen, het materiële leven en z'n eisen. Als dit zo is, sterk ons dan in onze strijd en gij in Indië zult de terugslag horen van wat hier met de hamerslagen van Tweede en Eerste Kamer wordt besloten. Juist nu is het zaak zich schrap te zetten om met het hoge ideaal voor ogen staande te blijven in een maalstroom van modern denken, die ons van onze plaats wil dringen. Wij weten welke waarden wij geven aan de toekomstige mens en hoe hij in zijn later leven zal inzien, dat veel wat hem nu zo hoogst gewichtig lijkt, droge uiterlikheid, niets dan wat formule en vorm is, terwijl de schoonheden der wereldlitteratuur, ook die van ons eigen volk, nu wellicht door hem verschopt voor motorkennis, radiotechniek, stenografie en handelsbrieftaal hem in 't later leven dierbaarder en dierbaarder worden, omdat zij ook aan zijn eigen levensarvaringen in zulke rake woorden uitdrukking gegeven hèbben en zo hem zelf tot in de ziel treffen. | |
[pagina 53]
| |
Sluit U bij ons aan, die van dezelfde gedachte zijt! Wij zullen hier eerst de hefboom moeten zetten op de juiste plek, voordat dit in Indië gebeurt. Leg Uw gewicht op die hefboom, om oude gestolde begrippen te breken en tegenstand der materie uit den weg te werken. Aan 130 kollegaas in Indië hebben wij de 6 afleveringen van 't vorige jaar gezonden; ook deze nog krijgen zij ten geschenke, maar nu moet er dan ook op grote schaal een antwoord inkomen van lid-worden bij onze vertegenwoordiger de Heer A. Peperzak te Malang, Speelmanstraat 4. Weest gegroet,
J.B. SCHEPERS, aftredend sekretaris en redakteur. | |
Een nieuw tijdschrift.Onder den titel: Het Duitsche Boek, tijdschrift voor de vrienden van het Duitsche Boek in Nederland, is een nieuw maandblad verschenen, dat voor veel kollega's van groot nut kan zijn. Dit tijdschrift is gewijd aan de Duitse letterkunde, kunst en geestelike wetenschappen. Het zal zijn lezers geregeld door hoofdartikelen, besprekingen en referaten op de hoogte houden van het beste, wat in Duitsland op dit gebied verschijnt. Een groot aantal medewerkers heeft reeds zijn steun toegezegd. De twee eerste nummers zien er in alle opzichten zeer aantrekkelik uit. De redaktie wordt gevoerd door de Heeren Prof. Dr. Th. C. van Stockum, hoogleraar aan de Universiteit te Utrecht, Prof. Dr. J. van Dam, hoogleraar aan de Gem. Universiteit te Amsterdam en Dr. G. Ras, Leraar aan het Gymnasium te Haarlem. De uitgever, de firma Meulenhoff & Co. te Amsterdam, heeft zich bereid verklaard aan onze leden het tijdschrift toe te zenden tot de gereduceerde abonnementsprijs van ƒ 2. - per jaar.
RED.
Enige bijdragen moesten wegens plaatsgebrek blijven liggen tot het volgende nummer, RED. |
|