Leraren in de vier talen, verenigt u!
Ik had in de laatste dagen van Augustus de ontwijfelbare eer en het, in verband met de lichtelik tropiese atmosfeer, twijfelbaar genoegen Amsterdam te helpen vertegenwoordigen op de Algemene Vergadering van de A.V.M.O. te Amsterdam. Het was een belangrijke vergadering, zelfs met een te rijke agenda. Veel tijd lieten de rapporten over de opleiding van de leraar, over het subsidievraagstuk en over de litterair-historiese school ons niet, om met elkaar te praten over de vele dingen die kollega's en vooral de vakgenoten onder hen interesseren maar die nu eenmaal op de agenda niet plegen te prijken. Zo in verloren ogenblikken, tijdens een haastige lunch, in een korte pauze, gedurende een korte vlucht uit de warme zaal, en eindelik wat rustiger op de ‘derde dag’, die een verademing was, vond je elkaar bereid en verlangend om eens je hart te luchten en het de ander te horen doen over wat je het naast ligt, het eigen vak.
Het heeft me getroffen dat er velen onder de vakgenoten waren, die van de gelegenheid om over de noden en lasten aan het eigen vak verbonden van gedachten te wisselen, gretig gebruik maakten, en toch geen lid waren van onze vereniging, die juist ten doel heeft die gelegenheid te scheppen. Een vereniging, die op de agenda van haar algemene vergadering juist die onderwerpen heeft die men elders aldus verstolen en in onderonsjes bespreekt; een vereniging met een bestuur dat op de bres staat, waar speciale belangen van het eigen vak te dienen zijn of in 't gedrang komen; een vereniging met een tijdschrift waarin kwesties het eigen vak betreffende behandeld worden.
Ik geloof dat het juist nu, meer dan ooit, voor de taalleraren zaak is verenigd te zijn. In de eerste plaats omdat alle tekenen erop wijzen dat een nieuwe school voor voorbereidend hoger onderwijs op komst is waarvan de moderne talen en de moedertaal de kernvakken zijn. Of dit een litterair-historiese Hogere Burgerschool of een modern-humanisties Gymnasium zal zijn, zal de toekomst leren en doet in dit verband niet ter zake. In ieder geval zal die nieuwe school van het hoogste belang zijn voor ons, taalleraren, en is het dus noodzakelik dat wij bij de voorbereiding niet de rol van de toeschouwer zullen spelen, integendeel krachtdadig meewerken. Niet het minste heb ik hierbij de noodzakelikheid op het oog, dat