Levende Talen. Jaargang 1930
(1930)– [tijdschrift] Levende Talen–Boekbeoordelingen.Dr. Bella Jansen, Moderne Duitsche Literatuur. N.V.G.J.A. Ruys' Uitgevers-Mij., Zeist. 224 blz.Toen ik eens aan een examinator voor de B-akte vroeg, wat ik moest weten van de literatuur van de laatste tien jaar, kreeg ik ten antwoord: ‘Darum brauchen Sie sich nicht zu kümmern. Die haben die Examinatoren noch längst nicht gelesen.’ Ik kan niet beoordeelen of deze beschouwing, die een literaire beweging pas de aandacht waardig keurt als ze geschiedenis geworden is, thans nog geldt. Maar het onloochenbare feit, dat we nu leven, dat we staan midden in de stroomingen van dezen tijd, wordt zoowel bij de studie als bij ons literatuuronderwijs op school nogal eens over 't hoofd gezien. Nu is 't echter niet gemakkelijk, in de moderne Duitsche letterkunde den weg te vinden. 'k Heb er eens een poging toe gedaan, heb me geërgerd aan het dronkemansgebral van Baal (Bertold Brecht), bange droomen gehad na de voorstelling van de groteske beelden, die Döblin in ‘Berge, Meere und Giganten’ ons voor de oogen toovert, en genoten van de fijne psychologische analyses van Stefan Zweig. Maar om in dit labyrinth der elkaar kruisende richtingen den weg te vinden, is | |||||||||
[pagina 43]
| |||||||||
een goede gids onontbeerlijk, vooral voor den niet-vakgenoot, wien het aan tijd en gelegenheid ontbreekt, de beide deelen van Soergel (Dichtung und Dichter der Zeit) door te werken. Daarom verblijdt het me zeer, dat bovengenoemd werk van Mej. Jansen over de moderne Duitsche literatuur is verschenen. Het boek getuigt van groote belezenheid en bezonken oordeel, en is niet alleen voor vakgenooten, maar vooral voor collega's in een ander vak, die gaarne georiënteerd willen worden, onvoorwaardelijk aan te bevelen. Sommigen zullen 't misschien jammer vinden, dat de besten eener vorige periode (b.v. Gerhart Hauptmann) niet of nauwlijks besproken worden. De schrijfster heeft ‘niet datgene ter behandeling gekozen, wat aan de hoogste eischen der kunst voldoet, maar wat het meest geschikt bleek als illustratie van den tijdgeest. Zoo blijven ook de groote figuren op den achtergrond, die, wars van mode en polemiek, langs zelfgebaande, koninklijke wegen gaan.’ Na een algemeene inleiding volgen er een duidelijk hoofdstuk over expressionisme, een over oorlogs- en revolutieliteratuur (de jongste verschijningen b.v. van Remarque en Zweigs Sergeant Grischa worden niet genoemd), nieuwe vormen als visionnaire kunst, film- en revuetechniek, abstract expressionisme worden behandeld, en daarna de nieuwe idealen van een nieuwen mensch en een nieuwe gemeenschap. ‘Nieuwe Problemen’ vragen de aandacht; in het hoofdstuk: ‘Jonge Menschen in Nood’ wordt de botsing tusschen de oudere en de nieuwere generatie, zooals die zich in de literatuur uit, beschreven, terwijl in dit verband ook de beteekenis der psycho-analyse voor de letterkunde wordt gememoreerd. Een boek als Werfels: Nicht der Mörder, der Ermordete ist schuldig, geeft de schrijfster aanleiding om te zeggen: ‘Werfel gelooft aan onverzoenlijken, onvermijdelijken haat tusschen de oudere en de jongere generatie.’ 't Verwondert me, dat Mej. Jansen hier nog niet een stap verder is gegaan, en bij Werfel de eigenaardige liefde-haathouding, de bipolariteit der gevoelens, die door Freud en Stekel is beschreven, heeft aangetoond. Juist bij hem ziet men heel duidelijk, dat die haat alleen een tegenhanger is van al te groote liefde, van te sterke binding. Ik behoef slechts te herinneren aan zijn gedicht: ‘Vater und Sohn’, waar hij, platonischer dan Plato, denkt hoe hij in een voorbestaan ‘in grenzenlosem Lieben’ met zijn vader speelde. ‘Wie wir einst in grenzenlosem Lieben
Spässe der Unendlichkeit getrieben
Zu der Seligen Lust -
Uranos erschloss des Busens Bläue,
Und vereint in lustiger Kindertreue
Schaukelten wir da durch seine Brust.’
Alleen in den droom voelt hij nog, hoe innig hij aan zijn vader verbonden is geweest.
* * *
In een slothoofdstuk behandelt de auteur ‘die Tragik des Künstlertums’, zooals die op zeer verschillende wijze tot uitdrukking komt in: Tonio Kröger en Das Gänsemännchen. Uit dit korte overzicht blijkt, dat Mej. Jansen naar stroomingen, niet naar personen de stof behandeld heeft, wat eigenaardige bezwaren met zich brengt. Werfel b.v. moeten we zoeken bij de lyriek, het drama en den roman, over Thomas Mann wordt in verband met bovengenoemde ‘Künstlertragik’ gesproken in 't slothoofdstuk, terwijl de Buddenbrooks reeds in 't begin aan de beurt zijn. Jammer genoeg ontbreekt een register en eveneens een uitvoerige inhoudsopgave, zoodat 't haast ondoenlijk is, over een bepaalden schrijver vlug iets op te zoeken. 'k Weet wel, dat boeken als het bovengenoemde geen ‘Nachschlagebücher’ zijn, maar wie van een dichter alleen den naam kent, moest iets over hem te weten kunnen komen, zonder 't heele boek door te lezen. Maar behoudens deze kleine opmerking van technischen aard heb ik voor 't | |||||||||
[pagina 44]
| |||||||||
werk van Mej. Jansen niets dan lof, in 't bijzonder voor de keurige wijze waarop de citaten vertaald zijn. Wat ze van Ricarda Huch zegt, is met eenige verandering ook op haar toepasselijk: ‘Zij wil niet betoogen en propagandeeren, maar menschen uitbeelden en zij doet dat dan ook met al de liefde van haar veel begrijpend en vergevend hart, met al de scherpzinnigheid van haar fijnen geest.’ Ik hoop dat de boeken over Fransche (van Dr. Eringa), Engelsche (van Dr. Veltkamp), Italiaansche letterkunde (van Mej. van IJsselsteyn), die door de firma Ruys zijn aangekondigd, op hetzelfde hooge plan zullen staan als dit eerste deel uit de serie: ‘Moderne Literatuur’.
Den Haag. J.H. SCHOUTEN. | |||||||||
Gottfried Keller, Leute von Seldwyla, herausgeg. von Dr. D.J.C. Zeeman. (Deutsche Bibl. herausgeg. von Dr. H. Sparnaay, Nr. 31.) Noordhoff, Groningen, ƒ 0.80.In verkorten vorm worden hier twee novellen uit Keller's beroemden bundel geboden. De eerste: ‘Frau Regel Amrain und ihr Jüngster’ is wel wat breed uitgesponnen, maar zal het door haar kostelijken humor bij onze jongens en meisjes toch wel ‘doen’. Wat de tweede betreft: hoewel de verhaaltrant nergens aanstoot geeft, acht ik ze voor klasselectuur toch niet bij uitstek geschikt, omdat ze zich voortdurend beweegt op de grens van het pathologische. De aanteekeningen zijn spaarzaam, maar over het algemeen nauwkeurig. Op p. 26 wordt ‘Krause’ omschreven als ‘krausgefältelter Kragen’. Ik betwijfel, of de jeugdige lezers daardoor veel wijzer worden. Op p. 34 mis ik een duidelijke verklaring van ‘Freischarenwesen’, op p. 39 van ‘dasig’, op p. 61 van ‘im Zeuge’, op p. 62 van ‘Spitzerei’. De omschrijving van ‘geläufig’ op p. 88 door ‘wohlbekannt’ is niet juist. ‘Sie wuszte ihm alles geläufig zu weisen und zu benennen’ wil zeggen: ‘Sie wuszte ihm alles schnell und ohne stocken zu weisen und zu benennen.’ p. 115: ‘spröde’ kan hier niet met ‘unempfindlich’ omschreven worden. p. 129: ‘Kopf’ is hier geen ‘Trinkgefäsz’ maar een maat. Utrecht. BELLA JANSEN. | |||||||||
Paul Heyse, Andrea Delphin, herausgeg. v. Dr. J. Gombert. (Deutsche Bibl. herausgeg. v. Dr. H. Sparnaay, Nr. 32.) Noordhoff, Groningen. ƒ 0.80.Een uitstekend verzorgde uitgave van Heyse's meesternovelle, die ik voor oudere leerlingen zeer aanbeveel. In de korte inleiding wordt de quintessens van Heyse's opvatting der novelle als literaire kunstvorm gegeven en de historische achtergrond van het verhaal geschilderd. Het boekje is met veel kennis van zaken geannoteerd. Alleen de vertaling van ‘verfemt’ op p. 100 door ‘vogelvrij verklaard’ vind ik niet gelukkig. ‘Door allen geschuwd’ zou, dunkt mij, beter zijn. Utrecht. BELLA JANSEN. | |||||||||
Franz Grillparzer, Das goldene Vlies I und II der Gastfreund. Die Argonauten, herausgeg. v. S. Italianer. (Deutsche Bibl. herausgeg. v. Dr. H. Sparnaay, Nr. 29.) Noordhoff, Groningen. ƒ 0.90.
| |||||||||
[pagina 45]
| |||||||||
natuurlijk ‘austreiben’ zijn. Ik beveel deze beide goed verzorgde uitgaven graag aan.
Utrecht. BELLA JANSEN. | |||||||||
Kuhlmann u. Velt, Fröhlich Deutsch. Ein Lehrbuch der deutschen Sprache für alle höheren und mittleren Schulen. (Amsterdam, W. Versluys).Dit werk bestaat uit niet minder dan zes bandjes. 1, 2 en 3 bieden spraakkunst en oefenstof voor de eerste drie leerjaren, 4 herhalingsstof. Een deeltje ‘Grundriss’ geeft een samenvatting van de in 1, 2 en 3 achtereenvolgens behandelde grammatica; en bij dit alles komt nog een ‘Wörterbüchlein’, waaruit de leerling, handiger en zekerder dan uit een grooter woordenboek, voor zijn behoefte bij het doorwerken van de boekjes 1-3 kan putten; deel 4 heeft een eigen woordenlijst. Iedere les is in vieren ingedeeld:
Deze afdeeling D. is iets nieuws en zal voor menig leeraar een experiment zijn, maar maakt m.i. het werk zeer aantrekkelijk. De gesprekken kunnen, al ligt dat waarschijnlijk niet in de bedoeling van de schrijvers, geheel of gedeeltelijk worden overgeslagen. Het werkje heeft meer aantrekkelijks. Ik noem: een overzichtelijke indeeling der grammatica, die niet te uitgebreid is gegeven; een stof, die de belangstelling van onze jongens zal hebben (geen losse zinnen, maar verhaaltjes, vaak met meerdere ‘vervolgen’); een paar maal een briefje in Duitsch schrift; keurige illustraties; een prettige druk. Voegen we daar nog bij, dat de taal modern is, en we komen tot de slotsom: een keurig geheel, samengesteld door mannen van de praktijk. Bij een bespreking hooren ook eenige aanmerkingen, al was het alleen maar ten bewijze, dat de criticus het werkje heeft doorgelezen. Het veelvuldig gebruik van den uitroep: O! doet zoo ouderwetsch aan. Deel I, pag. 12: Was ist die lang! Is dat Duitsch? De uitdrukking komt eenige malen voor. I, 27: Geh eben auf die Post. In het ‘Wörterbüchlein’ geven de schrijvers voor het Duitsche ‘eben’ weliswaar ook ‘even’, voor het Holl. ‘even’ evenwel niet ‘eben’; het komt in die beteekenis, meen ik, toch maar in enkele streken van Duitschland, speciaal in Rijnland, voor. Nagenoeg hetzelfde geldt voor I, 77: Was ist das Blag lästig! I, 41: ‘Schraube’ is niet hetzelfde als ‘Schraubenmutter’. I, 83: Das gerät noch, voor: das schaffe ich noch, of: das wird noch gehen. I, 100: De houding van den grootvader, die liegt, om zijn diefachtigen kleinzoon te sparen, acht ik ‘moralisch bedenklich’. II, 20: Wir haten es abgesprochen. II, 20: Bij de behandeling van sollen is niet vermeld het geval, dat degene, van wien de wil uitgaat, niet genoemd is: Karl soll gleich nach Hause kommen. Grundriss 53: Hier soll das Schloss gestanden haben; met de verklaring: man will das behaupten. Dat moet zijn: man will, d.h. behauptet, es. (vgl. er will es selbst gesehen haben). Gr. 53/54: Mocht (= ondersteld, dat) = sollte. Dit is geen bijzonder geval, zooals de schrijvers het doen voorkomen; het valt onder den regel. Sollten wir schlechtes Wetter bekommen is te verklaren als: will es der Zufall. Gr. 54/55: Wir sollten uns am Bahnhof treffen. Sie waren übereingekommen, | |||||||||
[pagina 46]
| |||||||||
dass sie bei Tisch ein Lied singen sollten. - zijn geen ‘Dummheiten’. De wil zit juist in de afspraak. Gr. 58, § 106, c: Hier is verzuimd op te merken, dat de vorm met Indikativ: ohne dass er es wusste - veel gebruikelijker is dan die met den Konjunktiv. Gr. 66, § 121: Um zu + infin, staat ... hier ontbreekt: na genug. Gr. 77: Onder de bijwoorden ontbreken o.a. vroeger en toen (da, dann, damals). Gr. 82, § 154: Hier mis ik het bijzondere geval, dat in een bijzin een vervoegde vorm van haben of werden met twee infinitieven staat. Den gebruiker dezer methode zullen allicht meer kleinigheden opvallen, maar aan de waarde van het geheel doen ze weinig afbreuk. Mijn totaalindruk is: een interessant werk, dat een aanwinst voor onze scholen is en ondanks zijn verschrikkelijken titel zijn weg wel zal vinden.
P. VEEZE. | |||||||||
G.G. van den Andel, Erzählungen von Fritz Reuter. Aus der Franzosenzeit - Aus meiner Festungszeit - Aus meiner Stromzeit. (‘Von deutscher Art und Kunst’, Wolters.)Het boek doet slechts grepen uit deze drie geschiedenissen en is toch nog dik geworden: ruim 220 pagina's. Deze grepen worden verbonden door korte inhoudsopgaven van de weggelaten gedeelten, een prijzenswaardige methode, daar de lezer nu een indruk van het geheele verhaal krijgt, waardoor de brokstukken hun fragmentarisch karakter grootendeels verliezen; de schaduwzijde daarvan is, dat de heer v.d. Andel deze verbindingsstukken zelf moest schrijven; want hoe verdienstelijk hij dat over 't geheel ook heeft gedaan, een paar foutjes zijn er toch ingeslopen, bijv. pag. 221: wenn er ratlos nach Hause kommt, weckt er seine Frau nicht - pag. 221: ein Besuch an einen Badeort - pag. 160: sie rücken den jungen Mann damit auf den Leib. Uiteraard waren veel verklarende opmerkingen noodig, die over 't geheel betrouwbaar zijn; ik heb alleen aangestreept pag. 137, waar v.d. A. ‘sie mussten das Geld zu Rate halten’ identisch verklaart met ‘in Vorrat halten’, inplaats van: met het geld te rade gaan, of: er zuinig mee omgaan. Met aanteekeningen had de bewerker wel wat kwistiger kunnen zijn. Zoo zijn, om een greep te doen, niet verklaard: pag. 32: Durchstechereien - pag. 57: hast du nicht gesehen! pag. 94: die Kasematten waren sauber abgeputzt. Maar dat zijn slechts kleine vlekjes, die elke leeraar bij de lectuur gemakkelijk uitwischt; het geheel is een m.i. geslaagde poging, onzen jongens den gezonden Fritz Reuter nader te brengen. Dat Onkel Bräsig dialect spreekt, moge hem aantrekkelijker maken - voor onze school acht ik het geen voordeel.
P. VEEZE. | |||||||||
Helden des Alltags. Novellen von Ernst Zahn; n.l. Die Geschwister - Elisabeth - Der Geiger - Das Leni - Das Fest im Grünwinkel. Uitg. Thieme, Bibl. mod. Deutscher.Wat de stof betreft: geschikt voor de school. Vroolijk zijn de schetsen niet, integendeel; maar dat schaadt niet. Jammer, dat de aanteekeningen aan den voet der pagina's zoo spaarzaam zijn. Ze zijn zeker voor den leeraar bestemd. Maar ook in dat geval lijkt het mij niet overbodig, dat geannoteerd waren: Brennwald (pag. 22), Schmalvieh (49), Zunachten (49), allfällige (76), klatschweise (93), Laue und Rüfe (103) - terwijl daarentegen de noten bij Honoratioren en Welschen wel hadden weggelaten kunnen worden. De druk - dat geldt voor de heele serie - is te klein. Overigens wel aan te bevelen.
P. VEEZE. | |||||||||
[pagina 47]
| |||||||||
Hermann Löns, Goldhals; herausgeg. von Dr. D.J.C. Zeeman (Neue deutsche Bibl., Tjeenk Willink, Zwolle.)‘Goldhals’ is het eerste van een reeks van 12 verhaaltjes, waarin Löns ons op zijn bekende levendige wijze schetsen uit het dierenleven opdischt en zelfs tracht, ons die dieren zelf ‘menschlich naher zu bringen’, door ons zijn visie op hun zieleleven op te dringen. Of hij daarin de waarheid benadert, wie zal het zeggen? Persoonlijk sta ik zeer sceptisch tegenover zulke experimenten. Maar interessant is het zeker, vooral voor den liefhebber van de natuur. En leerzaam ook. Ik heb alle stukjes met belangstelling gelezen en vertrouw, dat onze jongens het eveneens zullen doen. De schrijftrant is uiterst boeiend. Jammer, dat Löns zoo heel veel jagerstermen gebruikt, waaraan onze jongens niets hebben, ja, die hier en daar het werk ongenietbaar zouden maken, als de heer Zeeman ze niet in talrijke noten aan den voet der pagina had vertaald en omschreven. Hij had m.i. met die aanteekeningen nog kwistiger moeten zijn; ik heb nog eenige woorden en uitdrukkingen aangestreept, die een toelichting behoeven. We heeten ‘Goldhals’ welkom als een middel, om onze hoogere klassen met Löns bekend te maken.
P. VEEZE. | |||||||||
Die Partikel in Wörtern, Redensarten und Sätzen. Eine idiomatische Darstellung von M. Flothuis. Noordhoff, Groningen. ƒ 2.50, geb. ƒ 2.90.Onder partikels wil de schrijver hier woorden verstaan hebben, die èn als voorzetsel èn als bijwoord voorkomen, b.v. aan. Deze woordjes worden behandeld in samenstellingen als aanvaarden, en in uitdrukkingen en zinnen als van jongs af aan en Hieraan is het toe te schrijven, dat... Woorden, die niet als prepositie kunnen voorkomen, worden niet genoemd; zoo vindt men b.v. wel vertaald ergens uit zijn, maar niet ergens af zijn. De inhoud van het boek is echter veel rijker dan de titel doet vermoeden. In de eerste plaats worden er veel Duitsche synoniemen behandeld en Nederlandsche, uiterlijk met Duitsche overeenkomende woorden; zoo b.v. anbieten en antragen, - andächtig en aandachtig. Verder maakt de schrijver uitstapjes op allerlei gebied; zoo bespreekt hij b.v. bij achterneef (bl. 38) de Verwandtschaftsnamen; naar aanleiding van den bal tegenhouden (bl. 158) behandelt hij de Sportsprache - en ten slotte (of liever in 't begin) zet de heer Flothuis in een uitvoerige, zeer lezenswaardige inleiding uiteen, wat onder de begrippen Schriftdeutsch, Umgangssprache, Mundart, Sondersprache en dergelijke moet worden verstaan. Het werk getuigt van ernstig, zelfstandig onderzoek. Dit blijkt vooral uit zijn ‘Auseinandersetzungen’ met schrijvers van andere woordenboeken, o.a. Van Gelderen en Eberhard-Lyon; waar hij een andere meening is toegedaan, staaft hij zijn opvattingen omtrent de beteekenis van synonieme woorden door citaten uit moderne romans en groote dagbladen. Uit den rijken schat van al het behandelde noem ik slechts aandacht (bl. 11), - aantrekkelijk (bl. 17), naar aanleiding waarvan besproken worden anziehend, anmutig, reizend, hold, die Huld, - aanleg, waaromheen zich groepeeren de woorden Anlage, Bau, Urheber, behäbig, korpulent, anbandeln; - bij uitleenen (bl. 173) worden behandeld leihen, entleihen, borgen, vorschiessen, vorstrecken, auslegen. Leerzaam is ook de bespreking der woorden Laut, Ton, Schall, Klang (bl. 56), - de vertaling van oprecht (bl. 124) op verschillende wijze, - die van achtervolgen (bl. 40), en zoo is er veel meer goeds te noemen. Bij de - wat ik genoemd heb - ‘uitstapjes op allerlei gebied’ is veel wetenswaardigs, dat in andere woordenboeken ontbreekt of althans niet in samenhang gegeven wordt. Zoo b.v. wat de schrijver zegt van de Staatsverwaltung (bl. 53), | |||||||||
[pagina 48]
| |||||||||
- van bouw en inrichting der Duitsche woningen (bl. 35), - over de Sportsprache (bl. 158), - van uitdrukkingen op het volksgeloof berustend enz. En wat betreft datgene, wat in den titel wordt aangekondigd, ‘die Partikel in ...’, hier bevat het boek op zijn 208 bladzijden de vertaling van tallooze woorden en zinnen, waarin de partikels aan, uit, naast enz. - 22 in getal - òf als samenstellend òf als zelfstandig deel voorkomen. Hier beweegt de sehr. zich op het m.i. moeilijkste gebied der studie eener vreemde taal, dat van 't vertalen. Het is dikwijls lastig, ja onmogelijk, een aequivalent te vinden voor een gegeven uitdrukking en menigmaal moet men er zich mee tevredenstellen het begrip zooveel mogelijk te benaderen. Geen wonder, dat de schr. soms twijfelt, of hij de juiste vertaling gevonden heeft en ze alleen onder voorbehoud geeft (zie b.v. bl. 109: iemand onder zijn duiven schieten). De onzekerheid op dit gebied, de subjektieve opvattingen in het taalgebruik, maken het ook voor den beoordeelaar van een boek als dit moeilijk, een positief en grondig oordeel te vellen. In 't algemeen komt het mij voor, dat de heer Flothuis zich op bevredigende wijze van zijn taak heeft gekweten en ik kan het boek aan alle voor L.O. of voor M.O. A studeerenden gerust aanbevelen. Bij een tweeden druk, dien ik het boek toewensch, zou de schrijver echter misschien eenige verbeteringen kunnen aanbrengen. Aan de Sondersprachen behoeft niet zooveel plaats gegeven te worden; een groot deel der Soldatensprache (bl. 208) en een aantal namen voor allerlei ziekten kan men zonder bezwaar missen. De behandeling der synoniemen kan dikwijls verkort worden; het wil mij voorkomen, dat men in vele gevallen meer bereikt met een eenvoudige vertaling in 't Nederlandsch dan met theoretische uiteenzettingen. Zoo b.v. bij beilegen en schlichten (einen Streit): bijleggen en beslechten; - vorwerfen en verweisen: verwijten en berispen (aanmerkingen maken), - zoo ook bij auslegen, erklären en auseinandersetzen: uitleggen, verklaren en uiteenzetten. Dan kunnen er vele uitdrukkingen wegvallen, die bij de vertaling geen moeilijkheden opleveren, als: in orde brengen (bl. 75), in vliegende haast (bl. 73), ingevallen wangen (bl. 72), iets op zijn geweten hebben en andere. Daarvoor zou ik liever zien: 't is een dubbeltje op zijn kant, dat is tot daaraantoe, hij kan er van op aan en dergelijke. Een enkelen keer is het gewenscht, een zegswijze in een bepaalden samenhang te gebruiken, omdat ze verschillende beteekenissen kan hebben, zie b.v. bij zich iets in handen laten stopp en (bl. 81); ook voor eropnahouden (bl. 139) is ééne vertaling niet genoeg. In bijzonderheden zijn er nog eenige op- en aanmerkingen te maken; bij de groote massa vertaalde uitdrukkingen en zinnen is het niet te verwonderen, dat er onjuistheden of onnauwkeurigheden onder loopen. Ik wijs b.v. op Die Hand aufs Herz (bl. 135), waar het lidwoord ongewoon klinkt, - Gebrauch geistiger Getränke (bl. 61), lees: Genuss, - Mich wurde gelehrt (bl. 110) inplaats van ich of desnoods mir. Het is hier echter niet de plaats, op allerlei kleine tekortkomingen te wijzen; de aanteekeningen, die ik bij het doorlezen van het boek heb gemaakt, stel ik desgewenscht den schrijver gaarne ter beschikking. Over het gebruik van den datief of den akkusatief in gevallen als in eine(r) Gesellschaft aufnehmen vindt de schrijver een m.i. bevredigende verklaring in ‘Ruhe und Richtung enz.’ door E.A. Meyer.Ga naar voetnoot1) En ten slotte nog één wensch voor een volgenden druk: een alphabetisch ingerichte uitvoerige inhoudsopgave.
Leiden. J. VERWER. | |||||||||
[pagina 49]
| |||||||||
Nederlandsche Teksten ter vertaling in het Duitsch, overgenomen uit het Tijdschrift ‘De drie Talen’ en van aanteekeningen voorzien door den Redacteur Dr. H. Sparnaay. P. Noordhoff, Groningen 1929.Deze verzameling geeft een honderdtal vertalingen, waaronder een aantal examenopgaven L.O. De goedgekozen aanteekeningen verhoogen de bruikbaarheid van dit werkje, terwijl in den inhoud jaargang en bladzijde van het bekende tijdschrift ‘De drie talen’ aangegeven is, waar de opgave uitgewerkt en besproken is. Een nuttige verzameling vooral voor L.O. kandidaten. | |||||||||
Übersetzungssünden. Ein Hilfsbüchlein für Deutsch studierende von Dr. J.M. Rameckers, Rotterdam. Verlag von J.B. Wolters, Groningen, Den Haag, 1929.Een herhalingsboekje, dat zijn nut kan hebben vooral voor idiomatische moeilijkheden. De meeste voorbeelden zijn gelukkig uit de dagelijksche omgangstaal gekozen en dus goed bruikbaar. De moeilijkheden uit de spraakkunst zullen een toelichting van den docent niet kunnen ontberen in de meeste gevallen; een Wörterverzeichnis vergemakkelijkt het naslaan.
D.J.C. ZEEMAN. | |||||||||
M.J.C. Büchli, Three Fairy-Tales, by Oscar Wilde and Georg Mac Donald en andere.Een beetje laat volgt hier bespreking van vijf voor de school bewerkte Engelse boeken. Voor vele docenten zullen ze misschien niet nieuw meer zijn, maar toch zal lang niet ieder ze uit ervaring kennen. Wie van sprookjes houdt kan gebruiken: Three Fairy-tales, by Oscar Wilde and George Macdonald; adapted, with marginal notes by M.J.C. Büchli. (Noordhoff's Easy Series). Het boekje bevat twee korte sprookjes van Wilde en één veel langer van George Macdonald, dat 60 van de 85 bladzijden beslaat en naar mijn mening het meest de belangstelling zal hebben. Toch zou ik persoonlik mijn leerlingen van het eerste jaar niet maanden lang met verhaaltjes als deze willen bezighouden, maar liever iets geven uit het Engelse leven; de leerlingen zelf verkiezen dit zeer zeker ook. De noten lijken mij, over 't algemeen, goed en voldoende. Het treft me weer, hoe subjectief de keus van de ‘moeilike’ woorden is, wanneer ik onverklaard vind I lived in the Palace of Sans Souci (8), en daarnaast lands = countries (15), The Frost painted all the trees silver = zilverwit (20), the age of sixteen = leeftijd (40). Niet logies vind ik de keus, als causing verklaard wordt in de gewone beteekenis van teweegbrengen (32), terwijl vier bladzijden daarvóór de zin She caused wailful violins to be played to her alleen toegelicht wordt door wailful = klagend. De definitie van Ghetto als a quarter of a city where Jews in greatest numbers live (10) kan ik niet bewonderen; foutief zijn de verklaringen access = toeneming en sadly dainty = erg snoezig in de uitdrukkingen an access of caution (52) en she was a sadly dainty little creature (31). Naar mijn mening (als ik nog even op mijn stokpaard mag ronddraven), wordt ook in dit boekje weer duidelik de noodzakelikheid van uitspraakaanwijzingen gedemonstreerd; immers, onder de vertaalde woorden treft men aan wicked, jagged, circuit, werewolf, a low bow, bow ( = boog), gaoler, leopard, wrath. Een oude bekende is ook weer verschenen: Little Lord Fauntleroy, by Frances Hodgson Burnett, abridged and adapted by E. Inglis Arkell. (Zwolle, Tjeenk Willink, ƒ 1.- of ƒ 1.25). De bewerker verklaart slechts enkele woorden, zooals Eton, kilt, the Fourth of July. Wie dus van een rustige tekst houdt en het ontbreken van noten geen bezwaar acht, vindt hier wat hij wenst. Het verhaal is nogal wat bekort, maar het laat zich toch wel vlot lezen. Ik zou echter willen vragen, of het nodig was dat van dit boekje, waarvan al een volledige, geannoteerde uitgave en een verkorte bestonden, nu nog een derde verscheen. In 't algemeen moest men een boek dat al door iemand bewerkt is, niet nog eens gaan uitgeven, tenzij men in zijn wijze van behandeling iets nieuws brengt, waar de school mee gebaat is; ik denk bijvoorbeeld aan Julius Caesar met de inleiding en de aantekeningen van Dr. H. de Groot. Ongeveer tegelijk kwamen uit: Charles Dickens, A Tale of Two Cities, bewerkt door Drs. H.R.S. van der Veen (Wolters, ƒ 1.90 of ƒ 2.10) en Charles | |||||||||
[pagina 50]
| |||||||||
Dickens, Sydney Carton's Sacrifice, from A Tale of Two Cities, arranged for Dutch pupils and annotated by Drs. E. Inglis Arkell (Zwolle, Tjeenk Willink, ƒ 1.- of ƒ 1.25). Twee bewerkingen dus van dezelfde roman, bestemd voor de 4de klasse, dunkt mij. De heer Van der Veen vertelt in een korte inleiding iets over Dickens en over het boek zelf en geeft dan het hele verhaal, maar verkort tot 200 bladzijden, met 8 van de oorspronkelike illustraties. Ondanks het verkorten blijven we in de sfeer van Dickens. De vertalingen of omschrijvingen van moeilike woorden staan in de marge, voetnoten geven historiese bizonderheden of wijzen op typiese eigenaardigheden in de stijl van Dickens. (Hoe zit dat op bladzij 18 met die packet to Calais = mail-steamer, in 't jaar 1775?)Ga naar voetnoot1) De heer Inglis Arkell heeft alleen het laatste gedeelte van de roman genomen, zoals uit de titel reeds blijkt. Hij begint, na een samenvatting van het voorafgaande, met de tweede arrestatie van Darnay en geeft dan, in 100 bladzijden, wat in de eerstgenoemde bewerking de laatste 40 bladzijden beslaat. Dit gedeelte wordt dus wel uitvoeriger gegeven, maar toch blijft het feit dat de lezer midden in het verhaal valt, een bezwaar: de personen blijven vager. De verklaringen beperken zich tot vertalingen achter in het boekje, per bladzijde gegroepeerd, zonder enige aanduiding in de tekst zelf. Deze methode heeft voor- en nadelen, die ieder docent voor zichzelf tegen elkaar afwegen kan. Ik geloof, dat het annoteren op de bladzij zelf het best aan zijn doel beantwoordt. Ten slotte een uitgave, die ik zeer geschikt acht voor de hoogste klasse. Het is English and American Humour, bewerkt door A.C. Stehouwer en J. Kooistra (Wolters, ƒ 1.60 of ƒ 1.80). De inleiding ‘On Humour’ en de korte mededelingen over de uitgekozen schrijvers zijn zeer lezenswaard, maar ze veronderstellen een grote kennis bij de leerlingen. Bijvoorbeeld: ‘But there are plentiful instances where the humour would seem to be the work of some impish sprite, some kind of perennial Puck, whose sole delight it is to create things that befall preposterously, and against whose pranks the soberest brow is as defenceless as the dullest bonehead.’ Aantekeningen komen bij de inleidingen niet voor. Er worden typiese stukken gegeven van vijf Engelse humoristen, H.G. Wells, W.W. Jacobs, Eden Philpotts, W. Pett Ridge, P.G. Wodehouse en van drie Amerikaanse, O. Henry, Booth Tarkington, Stephen Leacock. Flinke leerlingen, met zin voor humor, zullen ze met genoegen lezen, al wordt het hun niet gemakkelik gemaakt. Zelden vond ik een, voor de te verwachten lezers, overbodige verklaring, zooals to vanish = to disappear (12), of ‘he was so healthy and fit’ = in good physical condition. Maar zeer vaak blijven moeilikheden onverklaard, bijvoorbeeld the rear elevation of a building (35), his shoes a venomous bright tan (53). En enkele noot schijnt mij minder juist. To foil the savages (43) is toch meer dan de wilden dwarsbomen. Bij to foil verijdelt men iemands pogingen, bij dwarsbomen probeert men het alleen nog maar. Weet een leerling wat graft betekent, als hij gelezen heeft, dat het is: an American slang word for job (45)? Hij zal dan natuurlik denken aan werk, karwei. Voor dazzled (54) lijkt mij surprised een onjuist equivalent; spine als synoniem voor marrow in de uitdrukking chilled to the marrow (160) is fout. Waarom niet eenvoudig de vertaling merg gegeven? Drie bladzijden eerder komt zonder een toelichting voor they behave with the most spineless lack of resolution. Als daarbij gestaan had spine = ruggegraat, had de lezer de twee woorden aangeleerd met scherp-omlijnde betekenis, en met een beetje nadenken zou hij de beide uitdrukkingen, waarin ze voorkomen, begrepen hebben. Ik geloof, dat een annotator niet al te angstvallig vertalingen moet vermijden. Soms is een vertaling een directe, duidelike weg naar juist begrip, terwijl een onbevredigend synoniem vage oppervlakkigheid veroorzaakt. Baarn, 21 Maart 1930. W. SCHOLTEN. | |||||||||
Philipp Aronstein, Das Englische Renaissancedrama. Leipzig - Berlin, B.G. Teubner.Eenigen tijd geleden kon ik hier met groote ingenomenheid aankondigen een andere uitgave van Teubner: Die Familie im Puritanismus, van Shücking. Thans doe ik met genoegen hetzelfde ten opzichte van Das Englische Renaissancedrama door Aronstein. | |||||||||
[pagina 51]
| |||||||||
Het boek draagt er de bewijzen van, dat de schrijver zich, naar hij zelf getuigt, gedurende meer dan veertig jaar ‘eingehend’ met zijn onderwerp heeft bezig gehouden. Over zijn standpunt ten opzichte van zijn onderwerp, en over zijn methode, zegt hij o.a. het volgende: ‘Solange das Drama lebte, war es in erster Linie gar keine Literatur sondern eine grosze einheitliche Kulturerscheinung, ein lebendiger Organismus zur Unterhaltung des Volkes. Unternehmer, Schauspieler und Dichter waren darin in enger Fühlung miteinander, manchmal in Personalunion, und mit den geistigen Bedürfnissen, Interessen und Stimmungen des Volkes in allen seinen Klassen vom Hof und der Aristokratie bis herab zum Handwerkslehrling und der Straszendirne tätig. Die literaturwissenschaftliche Betrachtung hat die Aufgabe, diesen äuszeren und inneren Zusammenhang im allgemeinen wie im einzelnen festzustellen, das Leben dieses groszen wunderbaren Organismus kritisch zu rekonstruieren ... Im Englischen Drama ist es in erster Linie nicht die Individualität des Schaffenden, die den Dramen die Richtung gibt, sondern der Geschmack, die Bedürfnisse und die Psychologie der Genieszenden ... Meine Methode wird also weder biographisch sein, obgleich die groszen Persönlichkeiten zu ihrem Rechte kommen sollen, daher nicht unnötig zerrissen werden, noch stofflich, obgleich auch diese Seite berücksichtigt worden ist, sondern chronologisch - soziologischGa naar voetnoot1), und die soziologische Betrachtung wird an die aüszere Geschichte des Theaters, der Theaterinstitute anknüpfen und den Zusammenhang zwischen den künstlerischen Erzeugnissen, den Dramen, und der Art der Produktion zeigen.’ Ik vind dit standpunt juist, en de methode alleszins geslaagd. Het resultaat is een zeer waardevol ‘Gesamtbild’ van het Engelsche Renaissancedrama, dat door Aronstein karakteristiek ‘eine Volksbewegung’ wordt genoemd, ‘die letzte grosze Literaturblüte, die den volksmäszigen, unpersönlichen Charakter älterer literarischen Äuszerungen, wie der französischen Chansons de geste, des deutschen Volksepos und der englischen Ballade, bewahrt hat.’ Het Engelsche Renaissancedrama biedt geen positieve, constructieve Werelden Levensbeschouwing. ‘Die Freude am Leben ist ihr Grundprinzip, und zwar die Freude am ursprünglichen Leben, dem unbewusztenGa naar voetnoot1) Leben der Triebe und Leidenschaften, der Gefühle und Impulse, das mit einer Gewalt und psychologischen Kraft dargestellt wird, wie niemals vorher oder nachher.’ Bij de beschrijving van Marlowe's dood, zou ik o.a. willen verwijzen naar een mededeeling van Professor Swaen in Neophilologus XV, 2. Naïef klinkt het, wanneer als eenig bewijs voor den ‘merkwürdigen Weitblik’ van Marlowe aangevoerd wordt, dat hij het graven van het Suezkanaal 300 jaar ‘voraussieht’. De geleerde schrijver weet toch zeker wel, dat het plan voor het graven van een dergelijk kanaal reeds tijdens de Pharaonen opkwam? Maar dit zijn kleinigheden, en doen niets af van mijn lof voor dit werk van beteekenis. Het Renaissancedrama van Marlowe, Shakespeare en Ben Jonson - om slechts de grootsten te noemen - ging, onder invloed van den edelman Beaumont en den Bisschopszoon Fletcher, ten slotte onder in sentimentaliteit. En als dan de Puriteinen - wie kan van dezen tijd, neen van Engelands geschiedenis spreken, en hen ignoreeren? - de schouwburgen sluiten, dan zegt Aronstein daarvan - en wie het leest merke daarop! -: ‘es war der Sieg des Puritanismus, der Richtung, die in Milton und Bunyan ihren literarischen Ausdruck fand, damals ohne Zweifel der Sieg des höheren PrinzipsGa naar voetnoot2), der Sieg des Gesunden über das Krankhafte, des sittlichen Ernstes über die Frivolität und Sentimentalität, des starken Glaubens über moralischen Skeptizismus, Verherrlichung der Leidenschaft und hohlen pronkhaften Schein.’ J. VELDKAMP. |
|