Levende Talen. Jaargang 1930
(1930)– [tijdschrift] Levende Talen–Boekbesprekingen.Eugen Lerch, Hauptprobleme der französischen Sprache. Algemeineres. Georg Westerman, Berlin. 1930. (9 Mark.)Het ligt niet in mijn bedoeling hier een kritische bespreking van bovengenoemd werk te geven, maar nu ik het eenmaal met groote belangstelling heb doorgelezen, kan ik toch niet nalaten er de aandacht op te vestigen. De bekende schrijver | |
[pagina 56]
| |
van de Historische französische Syntax heeft hier een achttal artikelen van zijn hand gebundeld, die vroeger in verschillende tijdschriften zijn verschenen. Geen enkel artikel is onveranderd opgenomen, veelal zijn de wijzigingen belangrijk, dikwijls is 't artikel sterk uitgebreid. Zooals de schrijver ook in zijn voorbericht opmerkt, kunnen deze artikelen diegenen van dienst zijn, die de behoefte gevoelen omtrent problemen, waarmee zij bij hun onderwijs dagelijks in aanraking komen, tot beter inzicht te geraken. Onder deze problemen behoort gewis nog altijd 't gebruik van den Imparfait. Schrijver wijdt hieraan een artikel van bijna 100 bldz., waarin hij aanknoopt bij de schoone studie van Lorck, Passé défini, Imparfait, Passé indéfini, Heidelberg, 1914, waarvan de hoofdzaken ook voorkomen in de Germ. Rom. Monatshefte, VI, 43 ff. In het artikel Participium praesentis und Gerundium im Französischen komt schrijver, na een interessante verhandeling over de ‘zonden’ der academici van 1679, tot een stelsel van practische regels omtrent de veranderlijkheid van den vorm op -ant. Zeer scherpzinnige vondsten trof ik aan in 't artikel Warum en été (automne, hiver), aber au printemps? Over 't probleem van de Fransche Infinitief met en zonder propositie geeft de schrijver een nieuw artikel, waarin hij de gedachten, neergelegd in zijn kritiek van Kjellmann nader uitwerkt. Natuurlijk, zou ik bijna zeggen, is er ook een opstel bij over ‘der sogannten, Erlebten Rede’, een probleem, dat hier te lande niet de belangstelling heeft, die het verdient. Voorts een tweetal artikelen over Wortstellung en Satzgliederung. Het boek begint met een opstel, dat getiteld is Die Aufgaben der romanischen Syntax, terwijl schrijver in een naschrift zijn standpunt tegenover dat van de Boer verdedigt. Als ik hier nog een enkele opmerking aan mag toevoegen, laat het dan deze zijn: de schrijver heeft niet de strenge, klare betoogtrant van Tobler, wiens methode hij grootendeels volgt. Hij is huiselijker, gemoedelijker en herhaalt zich nog al eens, wat de compositie der opstellen zeker geen goed doet. Utrecht. E.C. VAN BELLEN. | |
Claude Aveline, Pages Choisies recueillies et annotées à l'usage des écoles secondaires hollandaises par Martin J. Premsela. W.J. Thieme en Cie., Zutphen. (119 p.).Een school-anthologie over 't werk van één schrijver! En dan van een jong, nog levend auteur, over wien de tijd nog zal hebben te oordeelen. Men vraagt zich eenigszins verwonderd af, waarom? Is dit werkelijk zoo'n uitstekende figuur, of een, die de kinderen zoo gemakkelijk aanspreekt, als Vildrac bijvoorbeeld? Wij, die 't enthousiasme voor Claude Aveline niet deelen, zien niet in, dat de fragmenten uit de Légende du Bouddha en die over La Charité-sur-Loire of een futloos sprookje als Mikhail et Maroussia in een klas veel belangstelling zullen wekken. Les Maladies pareilles en 't laatste stuk (inédit, maar wie geeft daar in de klas wat om?) zijn beter. Misschien dat de jeugdige beoordeelaars uit de 3e of 4e klasse(?) er geestdriftiger door gestemd worden dan wij! Utrecht. E.C. VAN BELLEN. | |
Highroads of English Literature by P.H. Overbeeke en J.D. Westbroek. Rotterdam, Nijgh & Van Ditmar. 290 p.p.De schrijvers stellen zich voor de leerlingen te leiden langs de hoofdwegen van de Engelse literatuur aan de hand van een bloemlezing uit verschillende auteurs en korte stukjes literatuurgeschiedenis, die resumeren, wat het levende woord van de leraar heeft medegedeeld. Wij kunnen nòch de schrijvers, nòg ons onderwijs gelukwensen met de verschijning van dit werk. Om te beginnen is de gehele opzet van het literairhistoriese gedeelte radikaal verkeerd. Men kàn geen geschiedenis onderwijzen op de manier zoals schrijvers zich voorstellen. Wie zou, om iets te noemen, de leerlingen enig begrip van de geschiedenis der letterkunde van vóór 1700 willen bijbrengen door in enkele hoofdstukjes, die geen verband met elkaar houden, een paar (hoofdzakelik biografiese) biezonderheden te vertellen over vier schrijvers, t.w. Shakespeare, Milton, Bunyan en Dryden? Zulk werk is uit den aard der zaak onwetenschappelik, fragmentaries en verward. Dan wil het ons voorkomen dat de Heren Overbeeke en Westbroek in de | |
[pagina 57]
| |
betrachting van de deugd der beknoptheid wel wat al te ver gegaan zijn, of, liever gezegd, dat ze zich er maar met de Franse slag hebben afgemaakt, doordat ze zich absoluut geen rekenschap hebben gegeven van de moeilikheden, die het samenstellen van een handleiding als de hunne pretendeert te zijn, met zich meebrengt. Men oordele. In het eerste hoofdstuk trachten de Schrijvers Shakespeare te behandelen. Na een paar biografiese biezonderheden (7 r.) lezen we, dat Marlowe's drama's, waaronder in de eerste plaats Doctor Faustus, een nieuw tijdperk in de Engelse dramatiese literatuur inluidden. ‘The old drama had been of the blood-and-thunder type’, beweren de schrijvers. Menen zij, of wensen zij dat de leerlingen zullen menen, dat na Doctor Faustus de tooneeldraken tot de uitgestorven diersoorten behoorden? Welke averechtse begrippen van literatuurgeschiedenis worden op die manier aangebracht! Onwillekeurig dachten we onder het lezen aan het geschiedenisonderwijs, zoals wij dit vroeger hadden te ondergaan, b.v. 1500 Einde der Middeleeuwen, 1517 Begin der Kerkhervorming, etc. - Voortgaande lezen we: ‘Marlowe added poetic refinement and the use of blank verse’. De leerling, die thuis bestudeert, wat de leraar op de les verteld heeft, krijgt en behoudt onvermijdelik de indruk, dat Marlowe het ‘blank verse’ uitgevonden heeft. Na deze als histories bedoelde inleiding verneemt de leerling o.a. dat Marlowe en zijn vrienden uit de hoogte neerzagen op de man, wiens roem hen zou overleven. Daarna volgen weer een paar biografiese biezonderheden (6 r.), een zevental dichtregels van Ben Jonson, en eindelik de mededeling dat Shakespeare's drama's verdeeld worden in tragedies en comedies. (Aan history plays heeft Shakespeare, altans voorzover ons bekend, zich nooit gewaagd). Over Shakespeare's oeuvre en de beteekenis er van geen woord! Is dit nu de wijze, waarop Shakespeare en zijn tijd behandeld moeten worden? Dit is geen behandelen, het is mishandelen. Kan een kort en verward overzicht van een paar dozijn regels, dat gedeeltelik nog langs het eigenlike onderwerp heen gaat, er toe bijdragen de leerlingen enig begrip van een bloeitijdperk van de Engelse letterkunde te geven? Liever helemaal geen letterkundegeschiedenis dan zo iets. Wij kunnen hier natuurlik niet alle hoofdstukken onder de loupe nemen. De meeste schrijvers komen er even slecht of nog slechter af dan Shakespeare. Men leze b.v. wat er over Dickens gezegd wordt. Biografiese biezonderheden en een viertal titels van werken, that's all. Over Dickens als romanschrijver geen woord. Bij de bespreking van Thackeray schijnen de Heren O. en W. gevoeld te hebben, dat er toch een en ander aan hun metode ontbrak, ze maken ten minste een vergelijking tussen Dickens en Thackeray (6 r.). Telkens weer treft ons het dilettanterige, fragmentariese, onwetenschappelike van de behandeling. Wat zegt men van beweringen als: ‘Wordsworth showed that poetry could he written in the language of the common people.’ (Cockney misschien?) ‘Byron did not even spare the contemporary writers Wordsworth, etc. (Naughty man!)’. ‘From the moralities to the regular drama was but a slight step’. (Is 't waarachtig!) ‘A ballad is a short story in verse’. De Renaissance begint natuurlik nog steeds Anno Domini 1453. Dezelfde opmerkingen, die ons uit de pen vloeiden naar aanleiding van de wijze, waarop de literatuurgeschiedenis behandeld is, moeten we maken met betrekking tot de verklarende aantekeningen. Ook hier slordigheid, onnauwkeurig lezen, dilettantisme. Annoteren is een moeilike en veel zorg vereisende arbeid, het schijnt telkens weer nodig dit te zeggen, en telkens weer blijkt voor dovemansoren gepreekt te zijn. Wij doen een paar grepen. p. 12.. Speech of Mark Antony. What private griefs they have. De Schrijvers geven griefs = grievances. Hier had men moeten wijzen op de verouderde betekenis van grief. ib. A plain blunt man is niet hetzelfde als a simple man. p. 56. John Gilpin. Niet is toegelicht: he carries weight (r. 115). Volkomen onbegrijpelik is ons, waarom r. 133-140 weggelaten zijn. Zaten de schrijvers wellicht met de woordspeling: Wash - wash (r. 135 en 137)? p. 127. She bridled up = she tossed her head. Dit is fout. Zie o.a, Concise Oxford Dict. | |
[pagina 58]
| |
p. 223. The White Ship. Een korte historiese toelichting vooraf zou het verhaal begrijpeliker gemaakt hebben. p. 247. The Raven. r. 43. beguiling my sad fancy into smiling = changing. Wij konden onze ogen niet geloven, toen we dit fraais lazen. ib. r. 80. tufted floor. Een aantekening is hier absoluut nodigGa naar voetnoot1). p. 257. The Song of the Shirt. r. 72. The walk that costs a meal. Deze regel is dubbelzinnig. Als ons geheugen ons niet bedriegt, wist indertijd ook de Heer Eykman in De Drie Talen er geen weg meeGa naar voetnoot2). Maar als de Schrijvers er geen goede verklaring voor wisten, waarom dat dan niet ronduit gezegd? p. 259. The Bridge of Sighs - London Bridge. Een verwijzing naar de Ponte dei Sospiri ontbreekt. p. 268. Curfew must not ring to-night...Ga naar voetnoot1) r. 97 ... came Cromwell. De argeloze lezer denkt aan de Lord Protector, maar het verhaal speelt in de tijd van Hendrik VIII, en Thomas Cromwell, niet Oliver, wordt bedoeld. p. 271. Hustlin' drunken soldiers = dringende. Als de Schrijvers zich de moeite gegeven hadden eerst behoorlik te lezen, wat zij wilden verklaren, zouden zij misschien gezien hebben, dat hun verklaring er vlak naast is. Wij laten het hierbij, hoewel het onderwerp nog lang niet uitgeput is. Het is ons onbegrijpelik, dat dergelijke zonder zorg of ernst in elkaar geflanste schoolboeken een uitgever en eventueel ook gebruikers kunnen vinden. Laten jongere kollega's toch voorzichtig zijn in de keus van hun leerboeken. Of zal het zoover komen, dat het gezegde ‘Ieder volk heeft de regering, die het verdient’, veranderd zal moeten worden in ‘Ieder leraarskorps krijgt de leerboeken, die het verdient’? Wij vrezen het.
Zaandam. C. VAN DER SPEK. | |
Gino Ottochian, Di tutto un po'. Letture italiane moderne per Olandesi, dl. I. Boekhandel Dante Alighieri, Amsterdam.Signor Ottochian heeft alle Italiaans studerenden - en dat zijn er de laatste jaren heel wat - een werkelike dienst bewezen met het schrijven van dit handig en prakties werkje. In een kleine honderd zestig bladzijden is een schat van idiomatiese uitdrukkingen bijeengebracht. De leesstukken bevatten tal van wetenswaardigheden over Italië, zijn geschiedenis, zijn volks- en jeugdbeweging en zijn instellingen. Vooral de stukken over folklore zijn interessant. Wij noemen b.v. La Corsa dei Ceri, Lo Scoppio del Carro, Piedigrotta. Biezonder geslaagd is de behandeling van moeilike iediomen uit de omgangstaal - deze stenen des aanstoots voor de beginner zowel als voor de meergevorderde - als star fresco, mica, mi raccomando, e.a. Hier herkent men de hand van de praktiese en ervaren lesgever. Het Nederlands is, een paar onzuiverheden daargelaten, goed verzorgd. Wij wensen Signor Ottochian van harte sukses met zijn boek en zien met belangstelling de verschijning van het tweede deel tegemoet.
Zaandam. C. VAN DER SPEK. |
|