De enquêteur vroeg een antwoord op de volgende vraag:
‘Wanneer begint aan uw school het gebruik van het Frans, Engels en Duits als voertaal bij het onderwijs in die talen
1. | nu en dan in klasse.... |
2. | vrij geregeld in klasse.... |
3. | altijd in klasse....?’ |
Bovendien was een rubriek opengelaten voor opmerkingen over het gebruik der vreemde taal bij onderdelen van het vak als literatuur, lectuur, spraakkunst en correspondentie. De steller van het rapport merkt op, dat de juiste opvatting van ‘altijd’ was: ‘als regel’.
Het resultaat kunnen wij als volgt samenvatten: de moderne talen worden als voertaal gebruikt: nu en dan in de eerste klasse waar de taal onderwezen wordt; in de derde klasse gaat dit over in vrij geregeld, terwijl in de vierde en vijfde klasse van de vreemde taal als voertaal regel wordt, waarvan slechts in biezondere gevallen afgeweken wordt, en de moedertaal hulptaal.
Er is, zoals ook op onze vergadering bleek, enig verschil tussen de vreemde talen onderling, hoewel geringer dan op de vergadering tot uiting is gekomen: bij het Frans gaat de geleidelike invoering als voertaal wat langzamer, bij het Engels wat vlugger dan bij het Duits.
Dit geldt natuurlik slechts in het algemeen. Wat de onderdelen van het vak betreft, zien wij soortgelijke meningen verkondigd als in ons midden werden ten beste gegeven. Zo blijkt men bij het onderwijs in de spraakkunst minder van de vreemde taal gebruik te maken dan in de literatuurles. Verder wordt bij het vertalen ‘uiteraard’ de moedertaal gebruikt. Maar ook wanneer men afziet van het verschil tussen de onderdelen, zijn er soms sterk uiteenlopende meningen. Wij citeren hier uit het rapport:
‘Bij de scholen met een vijfjarigen cursus wordt in zeven gevallen het Frans reeds in de 1e klasse nu en dan als voertaal gebruikt, terwijl in twee gevallen dit in de vijfde klasse nog het geval is. Uit de bijgevoegde opmerkingen blijkt, dat de eene leeraar de spraakkunst reeds in de 3e klasse in de vreemde taal onderwijst, wat een ander in de 5e klasse nog “onmogelijk” vindt. Uit deze bijgevoegde opmerkingen krijgt men wel sterk den indruk, dat, wat voor den eenen leeraar zeer goed mogelijk is, door den ander niet kan worden bereikt.’