Levende Talen. Jaargang 1933
(1933)– [tijdschrift] Levende Talen–Nederlandse sectie.Te half drie opent de voorzitter, Dr. A. Zijderveld, de zeer druk bezochte vergadering en geeft 't woord aan Dr. J. van Ham, die spreekt over ‘Modern Taalonderwijs’. Deze voordracht, die in de vorige aflevering van dit tijdschrift is afgedrukt, wordt met grote belangstelling aangehoord. Bij het debat verklaart Prof. Dr. Gerlach Royen, dat hij 't volkomen eens is met de algemene uiteenzettingen door Dr. van Ham gegeven. Met veel sukses heeft hij jaren lang diens spraakkunst bij zijn onderwijs gebruikt. Eén opmerking wil hij echter nog maken: Men moet scherp onderscheiden tussen taal, d.i. ‘'t abstrakte dat in de hoofden leeft’, en spraak, d.i. ‘'t meer gekonkretiseerde’. In de besproken spraakkunst komt die tegenstelling niet altijd voldoende uit. Historiese taalfeiten moeten, als ze worden | |
[pagina 81]
| |
besproken, zo worden voorgesteld, dat duidelik blijkt, dat ze op een ander niveau staan dan wat tegenwoordig wordt gesproken. We moeten degelik rekening houden met de levende spraak, die ook de abstrakte taal doet veranderen. Prof. Royen licht zijn bedoeling toe met een voorbeeld. Naast loech kwam indertijd lachte op. Dat was eerst een vergissing, maar die telkens werd herhaald. Eindelik stond lachte in numeriek taalgebruik gelijk aan loech. Toen waren er in 't taalfonds twee vormen, waarvan er - altans in N. Nederland - nu nog maar één, lachte, in gebruik is gebleven. Als nu een dichter de vorm loech weer gaat gebruiken, dan is dat een persoonlike uiting, die gelijk staat met een neologisme. Dr. Dominicus meent, dat modern grammatika-onderwijs soms een beletsel kan worden voor modern taalonderwijs. In 't tweede deel van Van Ham en Hofker zijn van de 170 bladzijden er 80 aan dialekten gewijd. Zijn een tiental dialekten nu nodig om 't begrip ‘dialekt’ aan te brengen? We klagen vaak over gebrek aan tijd, maar als nu zoveel ruimte aan dit onderdeel wordt gegeven, wat komt er dan terecht van allerlei zaken die de leerlingen laten nodig hebben in de maatschappij, wat van goed leren lezen, van 't leren schrijven van een behoorlike brief, enz. Spelen we soms niet te veel ‘universiteitje’? Een ander belangrijk punt is 't verband van ons moedertaalonderwijs en 't onderwijs in de vreemde talen. Dr. Dominicus meent dat zulke praktiese dingen eerst tot hun recht moeten komen op school. Uit de verdere diskussie en uit de beantwoording der gemaakte opmerkingen door Dr. van Ham blijkt weer 't grote verschil in opvatting van de eisen van 't moderne taalonderwijs. Daarom vraagt Dr. van den Ent: ‘Is 't niet nodig, dat wij eens trachten uit te maken, wat 't moderne taalonderwijs behoeft? We zoeken al zo lang. 't Wordt tijd, dat we tot konklusies komen. Maar van middag kan dat niet. Daarom geeft hij aan 't sectie-bestuur in overweging in de loop van dit jaar een ekstra vergadering van de Nederlandse sectie aan de doelstelling van 't moedertaal-onderwijs te wijden. De Heer Mendel hoopt, dat dan van bestuurszijde enige richtlijnen zullen worden gegeven voor de besprekingen op die vergadering. De voorzitter zegt overweging van een en ander toe. Daarna volgt een mededeling van Dr. A.J. de Jong over ‘Normenvergaderingen voor het Nederlands’Ga naar voetnoot1). Wegens 't ver- | |
[pagina 82]
| |
gevorderd uur wordt hierover niet meer van gedachten gewisseld, maar sluit de voorzitter de sectie-vergadering met een woord van dank aan de sprekers.
a.j. de jong. |
|