Levende Talen. Jaargang 1933
(1933)– [tijdschrift] Levende Talen–Het moedertaalonderwijs op de middelbare school.
| |||||||||||||||||||
Eisen.Hieruit vloeien m.i. de volgende voorwaarden voort:
| |||||||||||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||||||||||
Sommige boeken geven een kort overzicht der gehele litera- | |||||||||||||||||||
[pagina 184]
| |||||||||||||||||||
tuur in enige fragmenten en verzen. Dit is in strijd met de officiele programma's. Daar er te weinig tijd is om er iets degeliks van te maken, dat het latere literatuuronderwijs zou kunnen verlichten, is het m.i. tijdverspilling: men kan nergens op ingaan, zodat er niets blijft hangen. Of men zou er de drie wekelikse uren aan moeten besteden, wat niet mogelik is, daar grammatica en stijl nog de nodige tijd blijven vergen. In enkele werken overweegt de literatuur uit de 19e eeuw vóór 1880. Daarbij wordt, meen ik, teveel de nadruk gelegd op een minder belangrijk tijdvak: een weinig geschikte inleiding tot het wekken van belangstelling voor de literaire kunst. Anderen besteden een groot deel van de tijd aan het lezen van de Camera Obscura. Ik heb dit zelf ook jaren gedaan. Gaat men echter nauwkeurig na hoe de meerderheid van de 3e-klassers op dit boek reageert, dan krijgt men de indruk dat men bezig is belangstelling te forseren: op die leeftijd kunnen de meesten de Camera nog niet als kunstwerk waarderen; ook staat hun geest ver van de huiselike, laag-bij-de-grondse gemoedelikheid en het conservatisme van Beets. Ze kunnen nog niet beseffen dat dit werk goed, zeg voortreffelik, van stijl is. Tenslotte is het toch eigenlik een eenzijdige inleiding tot de latere literatuurbehandeling. Men kan ook de woordkunst behandelen met een boek als dat van Poelhekke of een ander. Wil men dergelijke omvangrijke stof werkelik doorwerken, dan vrees ik dat er weinig van lezen komt of men moet het taal- en stijlonderwijs grotendeels nalaten. Toch lijkt mij als inleiding tot de literatuur een behandeling van de formele kant der letterkunde zeer gewenst. Men benadert de literatuur anders dan op de historiese manier, terwijl gelijk een aantal bruikbare begrippen bijgebracht worden. De wijze waarop de heer van Leeuwen dit heeft toegepast in zijn Epiek en Lyriek lijkt mij uitstekend. Hier blijft het lezen, hoofdzaak, dus de aanraking met literatuur: het belangrijkste element van alle literatuuronderwijs. | |||||||||||||||||||
De boeken.Na het voorafgaande slechts enkele algemene opmerkingen over de bloemlezingen. Hun aantal is veel te groot, terwijl het onderlinge verschil vrij gering is: de meeste ademen dezelfde geest. Gevolg: het debiet van elk werk is te klein | |||||||||||||||||||
[pagina 185]
| |||||||||||||||||||
voor om- en bijwerking, vergroting of prijsverlagingGa naar voetnoot1). Vooral de laatste jaren is het aantal sterk toegenomen, zonder dat de verschijning werkelik gemotiveerd is. Het is te wensen dat deze geldverspilling wordt beperkt. Men leide hier niet uit af dat ik één serie boeken voor het gehele M.O. voldoende acht. Geenszins. Maar het M.O. zou gebaat zijn met enkele series, die karakteristieke verschillen vertonen als gevolg van werkelik verschillend methodies en paedagogies inzicht. Tenslotte: een bloemlezing behoort niet een losse verzameling van enigszins opklimmende stukken te zijn, maar een weloverwogen geheel, voldoende van vele eisen van bruikbaarheid o.a. literaire vorming, taalverrijking, stijlverbetering en voordracht. | |||||||||||||||||||
De methode.Van een leerling der middelb. school kan men zeggen dat hij kan lezen, als hij een tekst van middelmatige moeilikheid kan begrijpen en redelik aan anderen voordragen. Uit een goede, eventueel gevoelige, voordracht blijkt meestal voldoende of het gelezene begrepen en doorvoeld is. Men zal zich bij het leesonderwijs dan ook hebben te bepalen tot de klassiekale methode. Van een andere methode dan de klassiekale verwacht ik voor dit vakonderdeel geen heil. Daar het gehele leesonderwijs tennauwste verbonden is met de persoonlikheid van de leraar, is een verder ingaan op dit onderwerp overbodig. Slechts één opmerking wil ik nog maken. Het lezen van onvoorbereide stukken lijkt mij in 't algemeen tijdverspilling. Het voorbereiden kan op twee wijzen gebeuren: of alle leerlingen bereiden het opgegeven stuk in z'n geheel voor, òf enkelen nemen ieder een bepaald fragment (één of twee bladzijden) voor hun rekening. Mijn ervaring is dat het laatste beter resultaten oplevert. De aangewezen leerlingen zijn verantwoordelik voor alle moeilikheden in het hun opgedragen fragment. Het huiswerk wordt er slechts weinig door vermeerderd. | |||||||||||||||||||
III. Het Stellen.Literatuur-, lees- en taalonderwijs richten zich v.n.l. op de passieve en reproductieve zijde van de geest der leerlingen: het | |||||||||||||||||||
[pagina 186]
| |||||||||||||||||||
zijn steeds de geestesuitingen van anderen, die zij te verwerken krijgen. Het stelonderwijs echter is gericht op het aktieve, het zelf scheppen en leren produseren. Hieruit volgt de zeer biezondere plaats, die het bij het moedertaalonderwijs inneemt. | |||||||||||||||||||
a. Het opstel.De mening van Dr. A. GreebeGa naar voetnoot1) ‘dat een jongen van vijftien of zestien jaar nooit een eigen inhoud in een eigen vorm kan geven, en dat slechts enkele geboren schrijvers daartoe in staat zullen blijken te zijn’ moet ik op grond van eigen ervaring weerspreken. Overigens is genoemd werkje, bij mijn weten, bijna het enigeGa naar voetnoot2) wat er over dit belangrijke onderwerp is verschenen. Het bevat veel lezenswaardigs, alleen acht ik het meer geschikt voor de dosenten dan voor de leerlingen, omdat ik andere verwachtingen van de leerlingen heb als de heer Greebe in de aangehaalde regels. De vier manieren van opstelonderwijs die Dr. Greebe aangeeft zijn tot de volgende drie terug te brengen:
Voor mij is de laatste manier hoofdzaak: van siestematies onderwijs in prozatechniek heb ik niet de minste verwachtingen (al blijft die techniek occasioneel niet buiten beschouwing), terwijl er voor analyse bij het lezen genoegzaam aanleiding is. Wanneer men om zich heen ziet naar het onderwijs in andere kunstsoorten (het simpele opstelletje is toch in aanleg prozakunst!) dan merkt men ook daar vooral en bovenal: veel zelf doen onder de leidende en corrigerende aandacht van de leraar. Bij de muziekale kompositieleer heeft men wel analyse van muziekwerken, harmonieleer, enz., maar een melodie kan men iemand niet leren komponeren: dit voltrekt zich op onnaspeurlike wijze achter de sluier van de geest evenals het bouwen van zinnen en gedachten. Slechts uitwerken en verwerken kunnen enigszins aangeleerd worden. Bij het huidige tekenonderwijs ziet | |||||||||||||||||||
[pagina 187]
| |||||||||||||||||||
men bij velen een loslaten van de angstvallige siestematiek. Men tracht bij het l.o. de spontaniteit zoveel mogelik te bevorderen. Ook van H.B.S.-ers heb ik dikwijls tekenwerk gezien, ontstaan onder dergelijke leiding, dat verblufte door originaliteit, durf en raakheid. Natuurlik moet men er geen grote-mensenartisticiteit bij te pas willen brengen. Zou dit vrije scheppen alleen mogelik zijn bij tekenen of muziek? Integendeel. De jeugd, ook de rijpere, heeft een drang naar daden en produksie mits de kritiek mild zij en niet het gevoel van onvolwaardigheid wekt. Kennis van de leerling als individu is hierbij noodzakelik. Daar ik grote waarde hecht aan het zelf-doen, besteed ik de weinige tijd die ons gegeven is liefst aan de produksie zelf. Daarbij ga ik van de volgende beginselen uit:
| |||||||||||||||||||
[pagina 188]
| |||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||
Samenvatting.Uitgaande van de bij de meeste kinderen aanwezige drang om iets te scheppen en aansluitende bij het eerste onderricht op de lagere school moet het stellen op de middelbare school in hoofdzaak bestaan uit het maken van opstellen naar opgegeven punten, vooraf bepaalde of geheel vrije opstellen. Zowel de onderwerpen als de eisen die men kan stellen moeten geleidelik opklimmen, zo, dat in de hoogste klasse een draaglike verhandeling, een eenvoudige ‘novelle’ of een natuurbeschrijving geleverd kan worden. Bij dit alles heeft de leraar de persoonlikheid van de leerling te ontzien en te helpen ontwikkelenGa naar voetnoot2), het verkrijgen en ontplooien van een eigen stijl te bevorderen en door milde kritiek aan te moedigen. Behalve het voordeel van medewerking aan de ontwikkeling der persoonlikheid, leert men ook de leerlingen eenigszins in hun zieleleven kennen. Soms kan men ze daardoor tot steun strekken. En al weet ik dat sommigen van de school | |||||||||||||||||||
[pagina 189]
| |||||||||||||||||||
bovenal, ja uitsluitend, lering verwachten, de meesten van ons voelen ook nog een andere verantwoordelikheid tegenover de ons toevertrouwde jeugd. Daarbij kan het opstel een factor zijn, mits de leerling gewend is en de durf heeft zichzelf onbevangen erin te geven. Die durf kan slechts ontstaan - of blijven bestaan - als de leerling voortdurend in de gelegenheid is zelf te doen. | |||||||||||||||||||
b. Het spreken.In het programma voor de H.B.S. vindt men als onderdeel van het Nederlands voor de eerste drie klassen opgegeven: ‘spreken’. Deze term, zonder nadere aanduiding, is voor verschillende uitleg vatbaar. Gaarne zou men weten welke bedoeling bij de opname in het programma heeft voorgezeten. Er zijn m.i. vier soorten onderwijs te bedenken, die onder de term ‘spreken’ vallen.
Het vervullen van spreekbeurten wordt door verschillende kollega's toegeapst, als blijkt uit het hiervoor genoemde art. van Dr. Schepers en de uitgave van een boekje als ‘Het Spreekuur’Ga naar voetnoot1). Het lijkt mij van bijna evenveel betekenis als het opstel. Het art. van Dr. Schepers heeft mij indertijd de moed gegeven het zelf te proberen. Ook hier eigen, vrije schepping; het opgeven van onderwerpen is hier dunkt mij onnodig, ja onmogelik. De eerst-klassers beginnen met het navertellen van verhaaltjes; langzaam aan komen korte verhandelingen, die in de hogere klassen de overhand krijgen. Het grote bezwaar is: waar halen we de tijd vandaan? Ik heb er dit op gevonden, dat ik het doe afwisselen met het reciteren, waarvan er eenigen per week een beurt krijgen. Het aantal beurten wordt per jaar dan wel niet zoo groot, maar het heeft toch ook het voordeel der afwisseling. Over 't algemeen strookt mijn ervaring met die van Dr. | |||||||||||||||||||
[pagina 190]
| |||||||||||||||||||
Schepers: er is grote belangstelling voor. Er heerst grote spanning in de klas en het krities auditorium prikkelt de sprekers het zo goed mogelik te doen, terwijl de gewone klasse-sfeer voor een moment opgeheven is. Als men er in de eerste klas mee begint is er van schroom geen sprake: slechts weinigen hebben geen durf genoeg. Ook deze uiting geeft ons gelegenheid tot betere kijk op karakter, aard en aanleg van de leerlingen. Het korrigeren van dialectiese e.a. eigenaardigheden. Hieraan is wel iets te doen bij lezen, opzeggen en spreken. Het hangt nauw samen met de streek en zal dus op de eene plaats meer aandacht vragen dan op de andere. De gehele schoolsfeer werkt hier trouwens mee, zodat voor de leraar Nederlands overblijft het aangeven van de afwijkingen en de contrôle. Er blijven echter altijd karakteristieke eigenaardigheden, die (gelukkig) niet te veranderen zijn. Het geven van spraaklessen eist veel tijd en inzicht in de theoretiese en praktiese fonetiek. Als dit werkelik gewenst wordt, lijkt een apart lesuur noodzakelik. Bovendien ontbreekt tot op heden het nodige oefenmateriaal en zijn de meesten van ons, meen ik, nog weinig prakties geschoold. Het is dan ook wenselik dat zij die reeds praktiese ervaring hebben, hiervan een en ander publiseren; vooral methodiese opmerkingen, oefenstof, en bestede tijd. Pas daarna kunnen we dit onderwerp nader onder ogen zien. Het corrigeren van spraakgebreken is het terrein van spraakleraren. Toch is het dunkt mij wenselik te weten welke de beste houding is tegenover veel voorkomende spraakgebreken, opdat het gebrek niet verergert. Dit is echter een algemeen belang, waarvan wij allen wel iets mochten weten. | |||||||||||||||||||
IV. Het stijlonderwijs.Hiermee bedoelt men, blijkens de voorhanden boekjes, eenerzijds het stelselmatig uitbreiden van de kennis van ons idioom en de vreemde woorden, anderzijds het aankweken van inzicht in de literaire stijlverschijnselen. Gemakshalve onderscheid ik beide soorten door te spreken van idiomaties- en literair stijlonderwijs. Het idiomaties stijlonderw. vervult een dienende functie bij lezen en stellen, het literaire bij het verstaan van literatuur. | |||||||||||||||||||
[pagina 191]
| |||||||||||||||||||
a. Het idiomaties stijlonderwijs.Het doel: uitbreiding van de woordenschat, kennis van betekenisnuancen, uitdrukkingen, spreekwijzen enz. tracht men in de boekjes (en er zijn er vele!) te bereiken door verschillende soorten oefeningen als daar zijn: verklaring van moeilijke woorden in losse zinnen, invuloefeningen, tegenstellingen, synoniemen, vooroefeningen voor het oplossen van woordenraadsels. Dit alles aangevuld met opstelpunten, - plaatjes, of schema's, stukjes proza en poëzie met vragen, waarmee men op het gebied van stellen en lit. stijlonderw. komt. Ook stukjes dialect, onderdelen uit de algemene taalwetenschap enz. Tegen dit soort stijlonderwijs heb ik de volgende bezwaren:
| |||||||||||||||||||
[pagina 192]
| |||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||
Hoe het stijlonderwijs anders te geven?Een ernstige beschouwing van een matige hoeveelheid taalverschijnselen, betekenisnuancen, vreemde woorden en inheemse spreekwijzen is zeer gewenst. Gevoelswaarde en betekenis worden echter slechts duidelik omlijnd in het verband van een samenhangend geheel. Daarom moet m.i. het stijlonderwijs gebaseerd zijn op prozafragmenten (zelden poëzie). Het ligt voor de hand dit proza te zoeken in het leesboek m.a.w. het leesboek worde basis van stijlonderwijs. Vooraf echter dit: het leesboek zelf moet ongerept blijven en de leesles worde slechts voor lezen aangewend. Het leesboek biedt talrijke moeilikheden en interessante taalverschijnselen, die we toch al niet kunnen voorbijgaan. Dit is zeer tijdrovend en verkort de tijd voor lezen en voordracht. Dit zou anders worden als de gelezen les later benut wordt voor stijlonderwijs. Naast het leesboek zou men dus een stijlboekje moeten hebben, geheel gebaseerd op de moeilikheden en taalverschijnselen uit de leeslessen. Na enige lessen zouden herhalingen kunnen volgen en aan het slot samenvattingen van de behandelde onderwerpen. Als bezwaar zou men kunnen aanvoeren, dat men dan geen systematiese oef. kan geven. Dit is slechts een schijnbezwaar, want het systeem der stijlboekjes is louter formeel (vergelijking, woordsoort, taalkring). Van dieper begripsverband is geen sprake en dit is juist het enige verband waarin de taal in het leven gebruikt wordt. We kunnen veilig de associatie aan de geest zelf overlaten: onze gebrekkige hokjesindeling correspondeert niet met de werkelike geestelike associatieverschijnselen: die zijn (gelukkig) bij ieder individu anders. Niet alle moeilikheden moeten uit een leesles geput worden. Men kan de aandacht afwisselend op verschillende feiten richten. De voordelen zijn m.i. de volgende:
| |||||||||||||||||||
[pagina 193]
| |||||||||||||||||||
Van dergelijk stijlonderwijs verwacht ik meer resultaten dan van het veelvuldig toegepaste van heden, tenminste als men als resultaat beschouwt: geestelik eigendom voor het leven en niet: tijdelike mechaniese vaardigheid. | |||||||||||||||||||
b. Het literaire stijlonderwijs.Tegen het doel: beter verstaan van en inzicht in literatuur kan men geen bezwaar hebben. Wel echter tegen de gebruikelike vorm, die ook toegepast wordt in de onder a. genoemde boekjes:
De literaire training kan m.i. 't best verkregen worden door af en toe een geschikt stuk uit het leesboek wat grondiger te behandelen b.v. enkele alinea's uit een groter geheel. | |||||||||||||||||||
c. Enkele begrippen, samenhangende met beide soorten stijlonderwijs, zouden in de door mij bedoelde boekjes geresumeerd kunnen worden en als volgt over de drie klassen verdeeld.
| |||||||||||||||||||
[pagina 194]
| |||||||||||||||||||
Sommige van bovengenoemde begrippen komen ook voor in de nieuwere spraakkunsten. Toch is het aantal geringer dan in de huidige stijlboekjes. Slechts de onmisbare meende ik te moeten behouden. Het is geen onoverkomelik bezwaar als een en ander later in de spraakkunst uitvoeriger behandeld wordt. Begrippen als kontaminatie, beschaafd, dialect, barbarisme, purisme, naamgeving, volksetymologie e.a. meen ik dat voor de spraakkunst gereserveerd kunnen blijven. Ook hier blijkt hoe spraakkunst en stijl in elkaar grijpen. | |||||||||||||||||||
V. Spraakkunst.Daar ik het in grote trekken met de opvattingen van de heer Van HamGa naar voetnoot2) eens ben, heb ik de oorspronkelik uitvoeriger beschouwingen laten vervallen en beperk ik mij tot enkele opmerkingen.
| |||||||||||||||||||
[pagina 195]
| |||||||||||||||||||
Tenslotte: Bij het moderne taalonderwijs ga men niet te diep op allerlei kwesties in. Vooral werkelik-wetenschappelike beschouwingen over geslacht, getal en naamval zijn niet te verwerken op die leeftijd. Overbodig acht ik onderwerpen als taalgeografie, moderne syntaxis en allerlei wat voor de vakman interessant is.
Aan het slot van dit opstel spreek ik de wens uit, dat ‘Levende Talen’ erin moge slagen enige houvast voor het onderwijs in Nederlands te brengen. Dit zal gunstig zijn voor beperking van de chaotiese boekenproduksie en een bolwerk kunnen vormen | |||||||||||||||||||
[pagina 196]
| |||||||||||||||||||
tegen de vele (veelal ondeskundige en ongegronde) aanvallen op het onderwijs in Nederlands. Hier zij herhaald wat in de aanvang reeds gezegd is: Men beschouwe dit artiekel als een persoonlike getuigenis, die slechts waarde heeft naast die van anderen en ten doel heeft het opstellen van een communis opinio te vergemakkeliken.
Arnhem 1932. f.g.a. stemvers. |
|