Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Levende Talen. Jaargang 1933 (1933)

Informatie terzijde

Titelpagina van Levende Talen. Jaargang 1933
Afbeelding van Levende Talen. Jaargang 1933Toon afbeelding van titelpagina van Levende Talen. Jaargang 1933

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.92 MB)

Scans (35.31 MB)

ebook (4.80 MB)

XML (0.91 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Levende Talen. Jaargang 1933

(1933)– [tijdschrift] Levende Talen–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Boekbesprekingen.

Uit Vondel's Hekeldichten met inleiding, aanteekeningen en toelichtingen van Herman Middendorp. Nederlandsche schrijvers no. 28. Uitg.: W.E.J. Tjeenk Willink - Zwolle.

De heer H. Middendorp schonk ons onlangs een bloemlezing uit Vondel's Hekeldichten, die hij bestemde voor schoolgebruik en hoofdacte-studie. Mijns inziens had deze uitgave achterwege kunnen blijven, althans voor het schoolgebruik. Wil het n.l. eenige zin hebben, dat dit boekje voor behandeling in de klas wordt aangeschaft, dan dient men het toch voor minstens tweederde gedeelte (dat is minstens 60 pagina's) met de leerlingen te lezen. Leest men in een lesuur 15 pagina's, wat, gezien de lastige taal en de talrijke historische verklaringen, vrij veel is, dan besteedt men aan Vondel's Hekeldichten alleen reeds 4 à 5 lesuren. Hoe vindt men dan nog tijd om een drama van Vondel, een werk, dat veel belangrijker is dan gedichten als ‘Gedachtenis van Desideer Erasmus’, ‘Huigh de Groots verlossing’, ‘Krachteloose Paepenblixem’ enz. enz., uitvoerig te behandelen? En wanneer moet men de mooiste van Vondel's overige verzen lezen? Ik ben al blij, wanneer ik de tijd zal vinden, om aan de klas te laten hooren, hoe mooi de Roskam, het Jaergetijde van wijlen Heer Joan van Oldenbarneveld en misschien nog een enkel ander hekeldicht zijn, verzen, die men in elke bloemlezing aantreft.

Bovendien lijkt het mij toe, dat het besteden van 4 à 5 lessen aan zulke

[pagina 212]
[p. 212]

lectuur het aanbrengen van liefde voor het boek bij de jongelui niet zal bevorderen. Ditzelfde bezwaar geldt voor mij trouwens voor verscheidene andere boekjes uit deze serie, b.v. Landleven, Gedichten en Prozafragmenten voor schoolgebruik verzameld door J.C. de Joode; een viertal Dichters en Prozaschrijvers uit de Vroeg Renaissance, van inleiding en aanteekeningen voorzien door Dr. A.J. de Jong; Humoristen in de 19e Eeuw door Dr. B. en nog eenige anderen.

Voor hen, die hoofdacte studeeren, is m.i. de eveneens goedkoope volledige uitgave van de Hekelgedichten, die Dr. Bergsma in het Klassiek Letterkundig Pantheon ons gaf, te prefereeren boven deze bloemlezing, hoewel de historische aanteekeningen van den heer Middendorp over het algemeen uitvoeriger zijn, dan die van Bergsma.

De noten zijn voornamelijk ontleend aan de bestaande uitgaven van Vondel. Het boekje is voorzien van verscheidene illustraties naar oude prenten.

 

D. BAX.

Montaigne en onze tijd, rede, uitgesproken op Zaterdag 4 Maart 1933, in de school voor Taal- en Letterkunde te 's-Gravenhage, ter herdenking van den vierhonderdjarigen geboortedag van Montaigne, door Dr. B.J.H.M. Timmermans. Uitg.: Noordhoff, 1933.

In 't laatste nummer der N.R.F. geeft Thibaudet uiting aan zijn spijt, dat de herdenking van Montaigne in Frankrijk zoo weinig aandacht heeft getrokken. Gelukkig dat in ons land Timmermans met deze waardige rede den grooten humanist heeft gevierd.

Niet vóór de 20ste eeuw, zoo betoogt hij, heeft men de Essais begrepen. Pas na Villey is ons hun ware zin gebleken. Hoofdzaak was voor Montaigne een onafhankelijk leven te leiden. Hij grondvestte zijn verworven vrijheid op de ervaring, dat het leven dynamisch is, en dat wij het kennen door de intuïtie. Hieruit blijkt hoe actueel deze zestiende-eeuwer nog is, hoezeer zijn ideaal nog overeenkomt met het ideaal van onze eeuw. ‘Je ne peints pas l'estre; je peints le passage’, schrijft hij en T. ziet hierin de grondslag van het moderne denken, van de moderne letterkunde.

Montaigne: ‘de groote ontdekker van het dynamisme’. Hierin schuilt wel eenige overdrijving. Had niet reeds Heraclitus den grondslag gelegd voor de philosophie du Devenir: Nooit baadde iemand zich tweemaal in denzelfden stroom, - ook T. citeert deze woorden, in een noot, - maar is ook niet het stoïcisme eigenlijk een pantheïstisch dynamisme, het stoïcisme, dat Montaigne bijv. in den persoon van Cato heeft gehuldigd? Toch blijft voor Montaigne de groote verdienste in de Renaissance het licht der wijsheid weer te hebben ontstoken.

Moeilijker schijnt het Montaigne te zien als kenner van het intuïtieve leven, als voorlooper van Bergson. Een Lanson, aan wiens methoden Villey toch zijn kijk op Montaigne te danken heeft, is 't hier natuurlijk niet met T. eens: ‘Les Essais nous offrent un remède contre la maladie dont tant d'esprits contemporains sont atteints; avec lui, on rappendra à ne pas confondre croire et savoir ...’ De argumentatie van T. is hier trouwens zwak en hij insisteert niet.

Het dynamisme, dat T. niet nader bespreekt of omlijnt, maar dat telkens met andere omschrijvingen toch wordt verduidelijkt, baseert het leven op de veranderlijkheid van alle dingen. Dit beginsel vraagt van den mensch een universeel en volkomen aanpassingsvermogen, een behoefte zichzelf

[pagina 213]
[p. 213]

voortdurend te herzien en het onvermijdelijke goed te vinden, een neiging om telkens weer het verkregene gering te schatten en nieuwen strijd te zoeken - het conflict is vader aller dingen, zei Heraclitus - en bevat dus een verheerlijking van den strijd; het leven is de telkens hernieuwde en nimmer op 't verleden voortbouwende inspanning. Wil men den strijd op den voorgrond brengen, men leze van Verhaeren bijvoorbeeld La Vie:

... Il faut ... s'enivrer si fort de l'humaine bataille - Pâle et flottant reflet des monstrueux assauts Ou des groupements d'or des étoiles, là-haut - Qu'on vit en tout ce qui agit, lutte ou tressaille Et qu'on accepte avidement, le coeur ouvert, L'âpre et terrible loi qui régit l'univers.

Wil men de voortdurende wisseling, de verandering in doelstelling betonen, dan leze men het bekende Le Voyage van Baudelaire. Mais les vrais voyageurs sont ceux-là seuls qui partent Pour partir.

Het is mogelijk, dat T. het met deze preciseering van het dynamisme niet eens is, maar dan ware 't wenschelijk geweest, dat hijzelf dit begrip wat vaster had omlijnd. Een Baudelaire, een Verhaeren zijn hem trouwens te zeer goden van den tweeden rang; alleen de allergrootsten voert hij aan om Montaigne aan het heden te verbinden.

De fakkel van het herontdekte dynamisme wordt via Spinoza overgedragen aan Goethe. Hier heeft schr. geen moeite ons te overtuigen van de verwantschap van dezen met Montaigne. Het Goethe-nummer der N.R.F. en vooral 't artikel van Suarès hadden ons daar reeds van overtuigd.

Bergson tenslotte blijkt, door zijn élan vital, door 't feit, dat hij het evolueerend karakter van het leven volstrekt eerbiedigt, een verwante geest te zijn. Merkwaardig is, volgens T., de groote weerklank, dien hij vond in landen met eeuwenoude, nationale traditie, als Spanje, en daartegenover, de geringe invloed in Duitschland, dat nog maar aan 't begin zijner nationale ontwikkeling staat. In Spanje laat Unamuno zoo duidelijk uitkomen, ‘dat iedere tijd over ieder onderwerp andere beschouwingen heeft, en met hetzelfde recht’. En zelfs in Zuid-Amerika leert Rodó, in navolging van Bergson: ‘We moeten ons zelven zonder ophouden herzien om te leven.’ Wat leerde Montaigne anders? We mogen hier den schr., die op 28 Febr. nog niet kon weten, wat sinds 1 Maart in Duitschland stond te gebeuren, vragen, of 't hem gemakkelijk valt nu nog dit volkomen aanpassingsvermogen als menschelijk ideaal te handhaven. In het Duitschland van heden zou Montaigne, wiens Essais den moed van Madame Roland en van generaal Hoche schraagden, als defaitist zijn opgesloten, hetzij om zijn cosmopolitisme, hetzij als zoon eener Joodsche moeder, evenals Proust, evenals Spinoza en Bergson trouwens; en zelfs Goethe, die immers niet blond was en geen blauwe oogen had, zou een verdacht individu zijn!

Ons beperkende tot de Fransche vertegenwoordigers van het dynamisme, bereiken wij, langs Anatole France, Verhaeren, Maeterlinck, de hoofdfiguren van onzen tijd: Romain Rolland, Proust en Gide.

Rolland is misschien het beste uitgangspunt. Hij heeft een ‘sterk dynamisch leven’ geleid, zegt T. Ongetwijfeld, maar ook is er directen invloed, al was 't maar via zijn ‘grand-père maternel Courot, où le pouce de Montaigne avait laissé son doute.’ (Rolland-Almanach).

In Rolland, die meer dan Proust en Gide, midden in den politieken strijd stond, is de natuur van het dynamisme het best te schatten, met zijn goede en met zijn kwade kanten. Hij heeft sterk het zwevende, het

[pagina 214]
[p. 214]

ondoyante, het bijna ‘onbetrouwbare’, dat deze groep denkers op 't eerste gezicht kenmerkt, een Montaigne, stoïcijn, sophist, epicurist, en die weigert een martelaar te zijn, een A. France, levensdilettant, die nooit alles op 't spel zette, een Baudelaire, die toch op de barricaden streed met 't geweer in de hand, en daarna er zelf verbaasd over was, een Gide, over wien Fr. Jammes tevergeefs probeerde, een duidelijk artikel te schrijven. Zulke naturen zijn als een gebogen lijn of een cirkel; als men 't oog gevestigd houdt op een bepaald moment van hun leven, lijkt dit een stukje rechte lijn, d.w.z. iets heel anders dan het werkelijk is. Deze ‘tegenstrijdigheid’ naar buiten is hun zwakte. Hoe onvoldaan legt men toch eigenlijk Rolland's Dans la Maison terzijde, als men het nu herleest. Men ontdekt tot zijn verwondering, dat de scherpzinnige Olivier de recente omwenteling in Duitschland heeft voorspeld: ‘Pour cela, il faudrait un pays qui fût dans une periode de grandeur ou - ce qui vaut mieux encore - d'acheminement vers la grandeur. Et il faudrait aussi un pouvoir qui n'essaie pas de s'appuyer sur des majorités anarchiques, mais qui s'impose à tous par les services rendus: général victorieux, dictature de salut publie ... Que sais-je?’ Maar Olivier vraagt, voor 't zoover komen kan: ‘des siècles de patience stoïque, de labeur et de foi.’ Jean Christophe Krafft, die zijn krachtnaam met eere draagt, is ongeduldiger: ‘Vous tablez trop sur les siècles. Préparezvous. Ceignez vos reins.’ De zelfbeheersching, die Montaigne ziet als noodzakelijk complement van de onafhankelijkheid, is 't deel van den wijzen Olivier; maar, zooals T. zeer juist ziet, doordat Olivier er niet in slaagt in J. Christophe eenig begrip van den waren mensch te doen ontstaan, wordt de beteekenis van het werk danig verzwakt.

Wat T. daarna over Proust en Gide zegt is zeer mooi en juist. Het slotwoord is weifelend of te voorzichtig. Vergelijken we dit slot met dat van Lansons boek, hoe groot is dan de tegenstelling. T. ontmoedigt ons, als hij Montaigne alleen geschikt acht voor de happy few, ‘de kleine schare van hen, in wie gloeit de goddelijke vonk.’ Voor ‘de kakelende bende’, het ‘onzuivere ras van geestelijk verminkten’, voor hen heeft Montaigne niet gesproken: de laatste woorden van Lansons boek zijn juist: ‘Les Essais ne découragent personne.’ De groote strijd, die sinds kort acuut is geworden, een strijd, waarvan het humanisme zelve de inzet schijnt te zijn, kan niet alleen door ‘de kleine schare’ gewonnen worden.

 

Utrecht.

E.C. VAN BELLEN.

E. Lepointe, Dr. E. Schön, Französisches Lesebuch für Oberklassen. Leipzig. B.G. Teubner. 1931. 197 p. ill. geb. R.M. 4.25.

In 38 lessen geeft dit Fransche leesboek een beschrijving van Parijs en de provincie's, van zeden en gewoonten, van groote monumenten, instellingen, openbaar leven in Frankrijk en koloniën. De tekst is grootendeels van E. Lepointe, inspecteur d'Académie, Chartres; er zijn ook enkele lessen van mij onbekende schrijvers, als E. Susini, Joseph de Pesquidoux, Fernand Metz, IJvonne Robet, e.a. De bewerkers wilden een boek ‘aus einem Gusz und von einer Feder’ geschreven, in goed, modern Fransch. Wat wij 't meest in deze uitgave waardeeren zijn de 72 illustraties, meest naar foto's en met groote zorg in nauw verband met den tekst gekozen.

't Is bekend, dat in Duitschland het moderne talenonderwijs in zeer sterke mate samengaat met de studie van land en volk. Voor ons land lijkt mij dit

[pagina 215]
[p. 215]

boek te veel van het goede te geven. De tekst van sommige lessen, hoe interessant ook, is voor onze derdeklassers te abstract en in de hoogere leerjaren lijkt dit leesboek niet op zijn plaats. Zoo ergens, dan is 't daar van gewicht proza, en poëzie, van verschillende Fransche schrijvers, en van de allerbesten, te geven.

 

Utrecht.

E.C. VAN BELLEN.

Baroness Orczy, The Chief's Way. Adapted and annotated by Drs. H.R.S. van der Veen. Young People's Library. Uitg.: J.B. Wolters - Groningen, Den Haag, Batavia. 1932. ƒ 0,80.

Voor het onderwijs in een levende vreemde taal is eigen lektuur door de leerlingen onmisbare steun, en het spreekt vanzelf, dat de leraren en onderwijzers met dit vak belast, getracht hebben in deze werkelike behoefte te voorzien. Tot voor korte tijd was de Gruno-serie het meest geziene van deze pogingen, voorzover de beginners aangaat, en de boeken van deze serie hebben ongetwijfeld veel bijgedragen tot de resultaten van ons onderwijs in de vreemde talen, vooral aan muloscholen. Maar ook aan scholen van middelbaar en voorbereidend hoger onderwijs heeft men behoefte aan zulke huislektuur. Daarvoor zou men liefst wat hoger grijpen met betrekking tot de stof die in die boeken geboden wordt, zonder dat de taal daarom veel moeiliker zou behoren te wezen. Men begrijpt, dat wat hier verlangd wordt, veel gelijkt op de kwadratuur van de cirkel, en in de praktijk heeft men meest slechts de keus tussen de muloboekjes, die menigmaal dalen tot beneden het intellektuele peil waarop het onderwijs aan een H.B.S. of gymnasium staat, of behoort te staan, en de boeken die voor volwassenen bestemd zijn. Natuurlik moet men op scholen van voorbereidend hoger onderwijs hoogstens een beperkt gebruik maken van de muloboekjes, en ik ben helemaal niet overtuigd dat ze er onmisbaar zijn. Mijn eigen ervaring als leerling is, dat al van het eerste jaar af aan de leerlingen wel een boek zonder adaptatie en annotatie kunnen lezen, mits ze geleerd hebben het opslaan van een woordenboek niet te zware geestelike inspanning te achten. Onverknoeide uitgaven zijn bovendien ook veel opvoedender dan de zogenaamd bewerkte boekjes maar al te vaak zijn: de bewerking bestaat in het schrappen van al wat het boek enige kleur geeft, beschrijvingen en beschouwingen, want die zijn het moeilikst; wat de bewerker overlaat is vaak het schema van het verhaal, de rest snijdt hij met een slagersmes weg.

De heer Van der Veen heeft nu een ‘respektabel’ aantal deeltjes van dit soort geadapteerd en gereproduceerd, met een woordelijst er bij. Ofschoon reeds eerder opmerkzaam gemaakt op het wenselike van eens uit te leggen waarin zijn adaptation bestaat, blijft hij hardnekkig in gebreke. Als het eerste woord, adapted, even juist is als het tweede, annotated, is zwijgen voor hem licht ook het beste. Over de keus van de tekst, noch over de methode van de woordelijst in plaats van de degelike woordverklaring van de Gruno-serie, spreek ik verder. Maar het lijkt me niet onnut, ook met het oog op leraren die de boekjes bij gebrek aan beter misschien zouden willen aksepteren, eens nauwkeurig na te gaan wat het ‘annotated’ op het titelblad betekent. Voor dit onderzoek beperk ik me tot de eerste acht bladzijtjes: men zal daarna niet verlangen dat ik verder ga, ofschoon ik dat voor mezelf wel gedaan heb, om nog zekerder te zijn dat de rest van dezelfde aard is als het begin.

Bl. 7 (de eerste bl.): de titel levert een moeilikheid die verklaring, of neen:

[pagina 216]
[p. 216]

vertaling eist; de lezer denkt aan way, maar de bewerker vindt alleen chief vertalenswaard, en gaat ook glance, ja zelfs in earnest voorbij, dat hier enthoesiast betekent, en dus ook earnestly-expressed wish, dat hier te vertalen is met dringende wens. Dat zijn voetangels ook voor meer gevorderde lezers; heeft de bewerker ze zelf wel bemerkt? Of was hij van plan de vertaling met ernstig te geven? De bewerker vindt ook de League of the Scarlet Pimpernel een uitleg waard, maar alleen het woordje league. Onder de woorden die wel vertaald worden op deze bladzij zijn plead en appeal: beide zijn: smeken, wat bij zijn methode misschien niet te vermijden is, maar weinig geschikt om Engels te leren. Op de twede bladzij wordt bekend geacht: het gebruik van some in some half-dozen. Het toppunt wordt bereikt bij de vertaling van he was apt to turn very nasty: hij was geneigd gemeen te worden! Dit heeft in het verband geen zin, maar ook dat heeft niet gebaat: apt is geneigd, en nasty is gemeen, en daarmee uit. Op de derde bladzij vernemen we, dat de Engelsen een baronet ook [ba:t] noemen, hetgeen ze dan aanduiden door de afkorting Bart. achter de naam. Ik ben benieuwd te vernemen op welke wijze de bewerker dit heeft ontdekt, en schort zolang mijn oordeel op. Er is hier een equivalent van het apt van de vorige bladzij: als iemand kattemuziek maakt, werpt het publiek, te midden van veel gelach, allerlei missiles at his offending head; offending wordt vertaald met weerzinwekkend. Het woord geeft de bedoeling helemaal niet weer en is het gevolg van de mechaniese werkwijze van de bewerker. Op de volgende bladzij wordt gently ironical vertaald met ietwat voor het eerste woord. Op bl. 11 acht hij een vertaling overbodig bij used to en bij would voor herhaling van een handeling; bovendien is de tekst hier klaarblijkelik met het mes bewerkt, want plotseling verschijnt ‘this Notara’, terwijl de man in het vorige niet genoemd is. Op bl. 12 he reared a few ducks and chickens; het laatste is: kuikens, wij zeggen: kippen. A very highly educated man and cultured above his station geeft de aantekening educated: welopgevoed, wat het blijkens de toevoeging van cultured enz. hier juist niet is; het is natuurlik onderwezen, geleerd. Anyway, the death of his mother seems to have embittered Notara's soul levert anyway: hoe dan ook; in plaats van: hoe het zij. Op bl. 15 wordt assembly vertaald met vergadering, in plaats van gezelschap, groepje.

Het is overbodig verder te gaan; de lezer heeft het materiaal om te oordelen, ofschoon het erge in menig geval eerst blijkt wanneer men het verband ziet. Sommige fouten zijn toe te schrijven aan een tekort aan vakkennis, maar er zijn ook verscheidene die de bewerker niet had hoeven te maken indien hij niet het slachtoffer was van zijn methode: hij vertaalt de woordjes als zodanig, zonder zich te bekommeren om de tekst. Hier ziet men hoe onjuist het is te menen dat de methode van studie of onderwijs van eigenlik-ondergeschikt belang zijn, zoals mensen, die zich gaarne ‘prakties’ noemen, vaak verklaren. Een kras voorbeeld van de verderfelikheid van de methode vindt men op bl. 13. Als iemand developed some chest trouble, wordt de vertaling gepresenteerd; ‘develop is ontwikkelen, hier krijgen’. Dit voorbeeld is leerzaam omdat hier geen sprake is van niet kennen van een woord; de schrijver wil zeggen: het woord dat men in de meeste gevallen over develop heen kan plakken is ontwikkelen; maar dat kan hier niet, zeg dus maar krijgen. De vertaalmethode voert onvermijdelik tot een machinaal woordjesplakken, waarbij de gedachte door de zin uitgedrukt uitgeschakeld wordt. In dit opzicht kan het besproken boek een waarschuwing zijn.

 

E. KRUISINGA.

[pagina 217]
[p. 217]

A. Lankhout en J.E. Bas Backer, Italiaansch-Nederlandsch, Nederlandsch-Italiaansch Woordenboek. Uitg.: W.J. Thieme en Cie. - Zutphen.

De firma Thieme zendt ons haar nieuwe Woordenboek, keurig uitgegeven en van schappelijken prijs. Het eerste deel, door A. Lankhout, is bijna 650 kolom groot; de omvang is dus vrij beknopt, maar door oordeelkundige beperking, 't weglaten van substantiva op -mento, veel adjectiva op -bile, en 't niet onbeperkt opnemen der talrijke diminutiva bevat het toch een vrij uitgebreide woordenschat. De klemtoon is door accenten aangegeven, ook bij de sterke vorm van de werkwoorden der 1ste vervoeging als in abitáre, ábito.

Het tweede deel, door J.E. Bas Backer heeft ruim 1000 kolom en geeft ook de accenten der Italiaansche woorden. De sterk toenemende belangstelling voor 't Italiaansch maakt een handig boek als dit, voor beginners, noodig.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Dirk Bax

  • E.C. van Bellen

  • Etsko Kruisinga

  • over Herman Middendorp

  • over B. Timmermans

  • over H.R.S. van der Veen