braak lag, besloot het H.B. aan dit verzoek gehoor te geven, overtuigd daarmee aan een behoefte te voldoen die door alle leraren in de moderne talen ten zeerste gevoeld werd. Nadat in Lev. T. van dit voornemen kennis was gegeven, gaf de heer Heyligers, lid van de C. v. S., op de Alg. Verg. van Jan. '31 uiting aan zijn bezorgdheid, dat wij de werkzaamheden van zijn Commissie zouden doorkruisen, waarop van bestuurstafel geantwoord werd dat het H.B. gaarne bereid was om met de C. v. S. overleg te plegen. Van die goede wil gaf het H.B. blijk door reeds in zijn eerste H.B.-vergadering, die van 21 Jan. '31, de heer Heyligers uit te nodigen tot een bespreking. In plaats van de heer H., die verhinderd was, kwam de heer van IJzeren, de vertegenwoordiger van het Genootschap in de C. v. S. Deze gaf als zijn mening te kennen, dat het beoordelen van bibliotheekboeken in de vreemde talen meer op onze weg lag en achtte met ons een arbeidsverdeling in dier voege dat wij die boeken zouden bespreken en de C. v. S. zich zou bepalen tot de in Nederland verschijnende, redelik en nuttig. Nadat de heer van IJzeren in overeenstemming met de afspraak in zijn Commissie dit voorstel had besproken, schreef de heer Heyligers ons, dat hij hierover eerst het A.V.M.O.-bestuur moest raadplegen.
In Februarie daaraanvolgende vroeg de heer Houdijk, H.B.-lid van de A.V.M.O., mij in een onderhoud, of ik bereid was in een verg. van zijn H.B. de zaak te komen bespreken. Ik antwoordde toestemmend. Vreemd genoeg heeft het H.B. toen, zonder mijn medeweten, de heer Sparnaay, lid van het H.B. maar niet van het D.B. van onze vereniging, uitgenodigd tot het bijwonen van die H.B.-vergadering. Door de zeer korte termijn kon de heer Sparnaay ons niet meer raadplegen en op de verg. alleen onder alle voorbehoud zijn mening zeggen en beloven het voorstel (t.w. Lev. T. de drie moderne talen, de C. v. S. de rest; de recensies van Lev. T. mogen overgenomen worden in het Weekblad) aan zijn H.B. over te brengen. Dit voorstel werd door ons H.B. afgewezen, omdat het meende dat het niet gevergd kon worden, dat wij de taalleraren die zo weinig belangstelling voor hun speciale vakbelangen hadden dat zij de geringe contributie voor onze ver. er niet voor over hadden, zouden laten profiteren van ons werk. - Ik geef toe, dat dit besluit achteraf te betreuren is; later zijn wij tot