Jean Balde, La Touffe de gui. Paris, Plon, 1933. 12 frs.
‘Vois-tu! d'un coeur de femme il faut avoir pitié’. Deze versregel van Marceline Desbordes-Valmore had de schrijfster in plaats van boven het derde hoofdstuk ook als motto op de titelpagina kunnen zetten.
De vrouw, die hier ons medelijden vraagt is Antoinette de Saint-Ciers, die haar jeugd zonloos in armoede heeft zien voorbijgaan tusschen een zieke moeder en een half-verlamde grootmoeder. Slechts éen lichtstraal: een diepe liefde voor haar buurman Dubourg, een hulpeloos dichter, wien ze tot steun is geweest in zijn moeilijk leerarenbestaan en dien ze geholpen heeft bij de opvoeding van zijn moederloos dochtertje Mireille. Maar het noodlot heeft beslist. Aan de tering sterft Dubourg en zal ook Mireille bezwijken, wanneer ze teruggevonden wordt door Antoinette - inmiddels rijk geworden door een onverwachte erfenis - in een badplaats in de Landes, hulpeloos en moeder van een jonggeboren kind.
Dan ontwaakt in Antoinette een onweerstaanbaar verlangen, rest van de onbevredigende passie van haar jeugd: het bezit van deze kleine Jo, die ze redden wil van de verraderlijke ziekte, maar die ze in haar egoïsme de moeder ontrukt, wetend dat de scheiding Mireille's dood verhaasten zal.
Wie bezit ooit geheel en al een ander wezen? Opgegroeid tot bloeiend meisje moet Jo kiezen tusschen haar vader en haar pleegmoeder. Ze weigert de eerste te volgen, niet uit kinderlijke genegenheid voor ‘Mammie’, maar verlokt door de ontluikende liefde voor een brillant, berekenend jongmensch, met wien ze trouwt en die kans ziet in eenige maanden tijds het geheele fortuin van Mlle de Saint-Ciers te verkwisten. Gelukkiger dan de moeder uit Une Vie van de Maupassant vindt Antoinette vreugde in haar offer en aan het eind van het boek is voor haar een zonnestraal de gedachte dat haar Jo met het kleine kind veilig zullen zijn zoolang zij leeft.
Als Le Goéland en La Vigne et la Maison speelt ook dit boek van Jean Balde in het wijnland van de Gironde. Maar het is niet alleen een bekoorlijke ‘streekroman’, het is een boek met sterke karakterteekening. De schrijfster is knap in 't uitbeelden van portretten: ik herinner me in 't bijzonder de schets van een zure pensionhoudster en een epicuristisch rentenier.
Een boek, dat ik graag aanbeveel voor de hoogste klassen van de Middelbare scholen. De meisjes zullen het met genoegen lezen en zich waarschijnlijk niet ergeren aan de helaas wat cliché-achtige, banale stijl, die m.i. litterair het werk minder gaaf maken dan: Nêne van Perochon of Prodige du Coeur van Ch. Silvestre, waar het sterk aan herinnert.
Conclusie: Koopt het boek dadelijk voor de bibliotheek ... als een minister weer eens zoo vriendelijk mocht zijn geld beschikbaar te stellen!
Bergen.
R. WIARDA.