| |
Mededelingen van de Nederlandse sectie.
Toen het ministeriële rondschrijven van 16 Juli 1934, gericht tot de directeuren van H.B. scholen en Kweekscholen en tot de rectoren van Gymnasia en Lycea, de voorgenomen spellingwijziging bekend had gemaakt, heeft het bestuur van de Nederlandse Sectie zich gewend tot den Directeur-Generaal van het Onderwijs met een uitvoerig schrijven, waarin opheldering werd
| |
| |
verzocht aangaande enkele twijfelachtige punten. Uit dit schrijven van 28 Juli zij 't volgende geciteerd:
‘De regeling voor de o lijkt ons afdoende.’
‘Ook de regeling voor de e zal niet veel moeilijkheid geven. Men heeft in de pers soms bezwaren gemaakt tegen de gelijkheid van spelling van woorden als “bédelen” (vragen) en “bedélen” (geven). In de regel zal 't tekstverband hier wel uitkomst geven. Erkend moet echter worden, dat 't teken e wel zwaar is belast, zodat in de praktijk soms de behoefte kan blijken aan een verduidelijking. Wij stellen ons voor, dat dit het best, maar dan ook volkomen bevredigend, kan geschieden, als men onderwijst: ingeval men verduidelijking nodig vindt, gebruike men 't accent: dus dan bédelen, bedélen.’
‘De regel van de dubbele e op 't eind van een woord is duidelijk. Maar bij de samenstelling kan zich 't geval voordoen, dat 't grondwoord al lang uit de taal is verdwenen, bijv. bij e(e)ga, de(e)moed. In die gevallen lijkt 't ons verkieslijk de leerlingen niet met etymologische geleerdheid lastig te vallen en dus enkele e te schrijven.’
‘Nu het natuurlijk geslacht het enige criterium is geworden voor 't gebruik van de buigings-n in 't schrift, en bij de spelling ook de met woordgeslacht samenhangende taalkwesties worden behandeld, zouden wij gaarne de volgende regels voor de uitvoering der gegeven voorschriften aan Uw oordeel willen onderwerpen:’
‘1. Een woord als dokter, auteur, professor kan een man, maar ook een vrouw aanduiden. De buigings-n wordt bij de bepalingen van zulke woorden niet geschreven, als 't duidelijk is, dat er sprake is van een vrouw.’
‘2. Wanneer namen van mannen of mannelijke dieren figuurlijk worden gebruikt, bv. de Gids (tijdschrift), de haan van een geweer, dan krijgen de begeleidende woorden geen buigings-n, omdat dan van sekse geen sprake kan zijn.’
‘3. Als zaaknamen op personen worden toegepast, en men bv. spreekt van de spil van 't Nederlandse elftal, dan krijgen de begeleidende woorden niet de geslacht-aanduidende buigings-n.’
‘4. De regeling betreffende de diernamen vatten wij zo op, dat de buigings-n alleen te pas komt bij de namen van dieren die uitsluitend een mannelijk dier betekenen, dus bij haan,
| |
| |
hengst, kater, niet bij woorden als hond, olifant, leeuw, al zou 't verband wijzen op 't mannetje.’
‘Ten slotte veroorloven wij ons een opmerking over de “verbindings-n” in samenstellingen en over de spelling van bastaardwoorden. Die verbindings-n wordt veelal niet uitgesproken, en niet consequent geschreven. Dringt bij 't eerste deel van de samenstelling de gedachte aan een meervoud zich op, bijv. in “woordenboek”, dan mag de n niet worden weggelaten. Is dat niet 't geval, dan zouden wij 't schrijven van de n fakultatief willen stellen, behalve in die gevallen, waarin beslist aan geen meervoud kan worden gedacht (“pijpekop”) en ook geen n wordt gehoord. Ook bij vele gebruikelijke bastaardwoorden, met name met k of c, kw of qu, zouden wij 't gebruik willen volgen en bijv. toelaten effect en effekt, kwitantie en quitantie. Zo'n fakultatiefstelling van k naast c vindt alle steun in 't gebruik, dat daarentegen duidelijk veroordeeld heeft 't schrijven van s voor c (dus niet sent, sijfer, sitroen).’
Op dit schrijven mocht de secretaris dd. 1 Augustus 1934 ten antwoord ontvangen, dat 't den Directeur-Generaal ongewenst voorkwam op dat ogenblik mededelingen over de toepassing van de spelling te doen, maar dat hij zich voorstelde aan het eind van Augustus of in de eerste helft van September op onze brief terug te komen.
Toen die toegezegde mededelingen begin Oktober nog niet waren ontvangen, en de vergadering van 20 Oktober was uitgeschreven, heeft het bestuur de vrijheid genomen den Directeur-Generaal te herinneren aan de belofte, vervat in zijn schrijven van 1 Augustus. Daarop ontvingen wij 15 Oktober het volgende antwoord:
‘In antwoord op Uw brieven van 28 Juli en 12 October j.l. bericht ik U het volgende.’
‘Zooals U uit de weldra te verzenden rondschrijven, naar aanleiding van de jongste vergadering der spellingcommissie zal blijken, stemt haar standpunt in het algemeen overeen met de in Uw eersten brief ontwikkelde zienswijze.’
‘Kort samengevat komt dat hierop neer:’
‘1. de Commissie gaat er mede accoord, dat men zich bij woorden als dokter, advocaat, houdt aan het gebruik, dat men
| |
| |
alleen dàn aanneemt, dat zij op een vrouwelijk individu slaan, als dat uit het zinsverband duidelijk blijkt. Wanneer dat niet het geval is, zal de buigings-n moeten worden geschreven.’
‘2. dat men bij figuurlijk gebruikte woorden de buigings-n niet schrijft, volgt zonder meer uit den gestelden regel.’
‘3. eveneens volgt uit den gestelden regel, dat de buigings-n niet wordt geschreven als zaaknamen op personen worden toegepast.’
‘4. Uw opvatting nopens de regeling betreffende de diernamen is de eenige, die met de tekst van de regeling in overeenstemming is.’
‘5. De kwesties van de verbindings-n, de bastaardwoorden, kw en q, c en k, moeten worden opgelost door de Nederlandsch-Belgische commissie voor de woordenlijst, waarvan de instelling zeer binnenkort te verwachten is.’
De Directeur-Generaal van het Onderwijs.
(w.g.) VAN POELJE.
Op 20 Oktober werd vervolgens de vergadering van de Nederlandse Sectie gehouden, waarvan het verslag hieronder volgt.
| |
Verslag van de vergadering der Nederlandse Sectie.
Deze vergadering werd gehouden te Utrecht op Zaterdag 20 Oktober 1934. Z. Exc. de Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen liet zich vertegenwoordigen door Prof. Dr. C.G.N. de Vooys; van de andere door het bestuur uitgenodigde autoriteiten woonde de Inspecteur van het Middelbaar en Gymnasiaal Onderwijs, de Heer J. van Andel, de vergadering bij.
Dr. A. Zijderveld opende de vergadering met een woord van welkom tot alle aanwezigen, meer in 't biezonder tot Prof. De Vooys en den Heer Van Andel. Met leedwezen miste hij onder de aanwezigen Dr. A. van de Water, directeur van de Utrechtse Gem. H.B.S., die door ongesteldheid verhinderd was aan deze besprekingen deel te nemen. Hij sprak de wens uit, dat Dr. Van de Water spoedig en volkomen zou herstellen. De vergadering sloot zich bij deze woorden aan en bij acclamatie werd besloten aan Dr. Van de Water een ‘bloemengroet’ te zenden.
De Voorzitter deelt dan mee, wat het bestuur in de afgelopen
| |
| |
maanden in verband met de spellingkwestie had gedaan, en verzocht den sekretaris de brief aan den Directeur-Generaal van het Onderwijs en het daarop ontvangen antwoord voor te lezen (zie hiervoor).
Doel van deze vergadering is: het bevorderen van de orde op spellinggebied. Daarom zal dan ook voorlopig alleen ter sprake kunnen komen, welke moeilijkheden er bij de toepassing van de nieuwe voorschriften zijn ondervonden. Pas als dit punt is afgewerkt, kan - als de tijd het toelaat - de vraag aan de orde komen, of de nieuwe regels onze wensen op spellinggebied geheel bevredigen. (Zie Levende Talen van Oktober 1934, blz. 209).
In verband met de nieuwe spelregels voor e en o bleken bij het middelbaar en gymnasiaal onderwijs geen bezwaren te zijn ondervonden. Het bestuur had vernomen, dat van wege het Departement van Onderwijs nadere aanwijzingen zouden worden gegeven, om een eenvormige schrijfwijze in twijfelachtige gevallen te bevorderen. Woorden als deemoed, meekrap, smeekolen zouden dan worden genoemd en dan zou worden aanbevolen, die woorden met dubbele e te schrijven. Naar aanleiding van deze mededeling ontstond er enige discussie. Verschillende leden betreurden, dat hier de dubbele e zou worden hersteld, terwijl de leerlingen toch niet zouden kunnen inzien, dat deze woorden samenstellingen waren, waarvan het eerste deel op ee eindigde.
Ten opzichte van deemoed werd zelfs nadrukkelijk ontkend, dat er ooit een woord dee zou hebben bestaan, en die ontkenning werd door niemand weersproken. De vergadering meende echter, dat het niet verstandig zou zijn aan dergelijke losse woorden te veel aandacht te schenken. De spelling van die, merendeels zelden of nooit voorkomende woorden kon men wel aan de woordenboekmakers overlaten. Om pedagogische redenen zou 't zeer te betreuren zijn, als in een officiëel stuk een aantal van die woorden met name werden genoemd. Men vreesde, dat onverstandige examinatoren of schrijvers van schoolboekjes dan juist zulke woorden te veel op de voorgrond zouden plaatsen.
De Heer Höweler, die - naar hij later verklaarde - de nieuwe spelling niet toepast bij zijn onderwijs, verzocht aantekening van het feit, dat hij uitsluitend als belangstellende de vergadering bijwoonde en geacht wilde worden blanco te stemmen.
Ter sprake kwam ook nog de schrijfwijze van woorden als
| |
| |
Pyreneeën en rosaceeën, die altijd of bijna altijd in 't meervoud voorkomen. Algemeen bleek men van mening, dat 't verstandigste was die woorden zo te spellen, alsof zij gevormd waren van een enkelvoud op ee, dus ze te laten eindigen op -eeën.
Ten opzichte van adjectieven op -isch kwam de vergadering ook tot een eenstemmige oplossing. Niet alleen woorden als afgodisch, demonisch, waarin -isch stellig uitgang is, maar ook woorden als Balisch, galvanisch, melodisch, historisch, Indisch, Australisch, waarnaast een grondwoord op -i, -ie of ië staat, moesten met -isch worden geschreven, meende men. Maar van de Nederlandse plaatsnamen Overschie en Krommenie worden de afleidingen, naar analogie van de afleidingen van plaatsnamen als Breda, Hengelo, Haarlem, op -s(e) gevormd.
Moeilijkheden bleken te bestaan bij de begeleidende woorden van gemeenslachtige substantieven. Een auteur kan een man of een vrouw zijn, een dokter, een meester in de rechten, een beklaagde, een beschuldigde, eveneens. De heer Van Andel vond voor zulke woorden een gelukkige term: hij sprak van neutrale substantieven. Het bestuur had in z'n schrijven van 28 Juli aan den Directeur-Generaal van 't onderwijs gevraagd, het spellingbesluit zo te interpreteren, dat de buigings-n bij de bepalingen van zulke woorden niet zou worden geschreven, als 't duidelijk is, dat er sprake is van een vrouw (zie hiervoor). In 't antwoord van den Directeur-Generaal wordt als de mening van de spellingcommissie de interpretatie gegeven, dat alleen dàn de ‘buigings-n’ in de bepalende woorden van zulke neutrale substantieven mag worden weggelaten, als uit het zinsverband duidelijk blijkt, dat zij op een vrouwelijk individu slaan. De interpretatie die door de Commissie wordt gegeven, is dus nog strenger, dan die welke het bestuur had voorgesteld. Uit de vergadering gingen nu stemmen op, die op een mildere interpretatie aandrongen. Dr. A.J. de Jong wijst er op, dat nu tot de ‘neutrale woorden’ niet alleen woorden als dokter en professor moeten worden gerekend, maar dat men er ook woorden als beschuldigde, zieke bij indeelt. Men kan nu nog wel volhouden, dat een professor maar zelden een vrouw is, ook bij dokter denkt men in den regel aan een man. Maar niemand zal willen beweren, dat ‘een zieke’ of ‘een arme’ eerder de voorstelling van een man, dan van een vrouw oproept. Indien de interpretatie van de Commissie werd aanvaard, zou men bijna altijd ‘van den
| |
| |
arme’, ‘van den zieke’ moeten schrijven. Hij zou willen voorstellen aan den Minister te vragen een interpretatie van het Koninklijk Besluit goed te keuren, die de vrijheid liet om bij zulke ‘neutrale substantieven’ de buigings-n fakultatief te verklaren, zodat 't weglaten van de n daar dus nooit als fout zou hoeven te worden aangerekend.
Dr. E. Rijpma meende, dat dit voorstel niet ver genoeg ging. Hij stelde voor: ‘Er worde nooit n geschreven, behalve als uit 't verband duidelijk blijkt, dat er sprake is van een man.’ Hij meende, dat die interpretatie volgt uit de bewoordingen van 't Koninklijk Besluit, dat nadrukkelijk spreekt van ‘slechts gebruikt ... bij de namen van mannelijke personen.’ En 't gaat niet aan om te beweren: ‘met ‘een arme’, ‘een zieke’, ‘een beklaagde’, wordt een mannelijk persoon bedoeld, tenzij 't omgekeerde nadrukkelijk wordt gezegd. Hij wijst ook op de regeling betreffende de diernamen.
Daarentegen meende Dr. C.B. van Haeringen, dat een verstandige taktiek conservatisme vroeg. Ook Dr. F.G. Schuringa meent, dat we ‘niet de theoretische kwestie moeten stellen, maar een praktische oplossing moeten zoeken’, en steunt daarom Dr. van Haeringen. Ten slotte wordt gestemd en verklaren zich voor de interpretatie van de Spellingcommissie 2 stemmen, 12 stemmen tegen, 3 blanco. Daar 't voorstel-Rijpma van wijder strekking is dan 't voorstel-de Jong, komt 't eerstgenoemde nu in stemming en wordt aangenomen met 10 stemmen voor, 5 tegen en 4 blanco.
Een bespreking van de spelling der bastaardwoorden werd tot later uitgesteld. Nu deelt de voorzitter mede, wat over de schrijfwijze van aardrijkskundige namen door de Commissie aan den Minister is voorgesteld. De vergadering vindt de regeling niet heel duidelijk. Wanneer is 't nu ‘Nederlandsch-Indië’ en wanneer ‘Nederlands-Indië’? Blijkbaar is de bedoeling, dat men de nieuwe spellingregels bij bijvoeglijke naamwoorden steeds kan toepassen, behalve in officiële documenten.
Dat men desondanks ‘Bossche koek’ zal moeten schrijven en ‘'t Bossche carnaval’, wekt bevreemding.
Ten slotte bespreekt de vergadering de schrijfwijze van zelfstandige voornaamwoorden, o.a. van 't vragend voornaamwoord. ‘Van wie(n) heb je dat gehoord?’ Moet men nu schrijven wie of wien? Dr. E. Rijpma meent: ‘nooit wien’, Dr. Schu- | |
| |
ringa meent ‘wien’ als 't gaat over mannelijke personen, of als de sekse niet bekend is. De heer Kuitert meent, dat het taalgebruik hier op den duur regelend zal optreden. Voorlopig late men 't aan 't inzicht van schrijvers van spraakkunsten over, hierbij leiding te geven. De vergadering achtte het verkeerd, deze kwestie aan den Minister voor te leggen, 't is geen zuivere spellingkwestie, meende men, maar een grammatica-kwestie. En - zoals Prof. de Vooys het formuleerde - er is geen regeringsspraakkunst.
Inspecteur J. van Andel dankt voor de uitnodiging. Hij constateert gaarne, dat uit de besprekingen op deze vergadering deze conclusie te trekken is: bij de leraren in het Nederlands heerst een algemeen verlangen om orde te brengen in 't spellingonderwijs, en de vaste overtuiging, dat de nieuwe spelling die orde brengen zal. Daarmee zal ook het hele taal- en stelonderwijs gebaat- zijn. Feitelijk is er na de invoering der nieuwe regels geen spellingkwestie meer bij 't onderwijs.
Bij de rondvraag merkt de heer Höweler op, dat naar zijn mening het bestuur ten onrechte van de veronderstelling is uitgegaan, dat op de scholen wel algemeen de spelling-Marchant zou worden onderwezen. Dat die spelling op de eerstvolgende eindexamens zou worden geëist, leek hem twijfelachtig. Berust de slotalinea van blz. 208 van ‘Levende Talen’ op grondig onderzoek?
Dr. A.J. de Jong antwoordt, dat hij die alinea heeft neergeschreven in 't vertrouwen, dat alle leraren in 't Nederlands, als opvoeders, hun leerlingen een voorbeeld van orde willen geven, dat zij dus niet tegen de duidelijk-uitgesproken bedoeling van de Overheid zullen handelen.
De heer Höweler merkt op, dat de Regering zelf in de regeringsstukken de nieuwe spelling niet volgt. Hoe zal men van de candidaten dus een andere spelling kunnen eisen, dan gebruikt wordt in de van de Regering uitgaande examenopgaven, dat toch ook regeringsstukken zijn? Hij acht zich dan ook verplicht niet die zogenaamde ‘examenspelling’, maar alleen de officiële spelling te onderwijzen.
Inspecteur Van Andel licht den heer Höweler hierop in: De examenopgaven zijn geen ‘regeringsstukken’, zoals hij ten onrechte had gemeend. De examenopgaven zullen dan ook in de spelling 1934 worden gesteld. Hij hoopt, dat de heer Höweler
| |
| |
hieruit de consequenties zal trekken, die in 't belang van zijn leerlingen zijn.
De Voorzitter dankt de aanwezigen en vooral Prof. de Vooys, den vertegenwoordiger van den Minister van Onderwijs, en Inspecteur Van Andel, die niet alleen deze vergadering met hun tegenwoordigheid hebben vereerd, maar bovendien door hun deelnemen aan onze besprekingen ons krachtig hebben gesteund.
De Secretaris van de Nederlandse Sectie,
A.J. DE JONG.
Amsterdam, November 1934.
| |
Bijlage.
Ingevolge de beslissing van de vergadering inzake de buigings-n bij bepalingen van ‘neutrale’ substantieven, werd het navolgende schrijven gericht aan Z. Exc. den Minister van Onderwijs:
Amsterdam, 22 October 1934.
| |
Aan
Zijne Excellentie den Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen,
te
's-Gravenhage.
Excellentie,
Namens het bestuur van de Nederlandse Sectie der ‘Vereniging van leraren in levende talen’ veroorloof ik mij eerbiedig U het navolgende mee te delen. In de op Zaterdag 20 October te Utrecht gehouden vergadering bleek de eenstemmige mening der aanwezigen, dat de spelling van e, o en -isch afdoende geregeld is. Op school waren bij de toepassing geen bezwaren ondervonden.
Wel geeft de vraag of de buigings-n moet geschreven worden, soms moeilijkheid. Dat betreft de begeleidende woorden van ‘neutrale’ substantieven, dus niet alleen van woorden als dokter, meester in de rechten, waar in onze tijd vaak een man, doch ook meermalen een vrouw mee kan worden bedoeld, maar ook van gemeenslachtige woorden als gast, zieke, getuige.
De vergadering droeg het bestuur op Uwe Excellentie te verzoeken de regeling omtrent de buigings-n bij namen van
| |
| |
mannelijke personen in overeenstemming te brengen met die bij de diernamen en dus de interpretatie goed te keuren, dat een buigings-n uitsluitend wordt geschreven in de begeleidende woorden, als met het substantief een mannelijk persoon wordt bedoeld.
Verder mogen wij voor de besprekingen verwijzen naar het verslag dat Prof. de Vooys, Uw vertegenwoordiger, zal uitbrengen. Het bestuur acht het een aangename plicht Uwe Excellentie eerbiedig dank te zeggen voor 't bewijs van belangstelling, dat U door het zenden van dien vertegenwoordiger onze vergadering wel heeft willen geven.
Met eerbiedige hoogachting van Uwe
Excellentie de dienstwillige dienaar
A.J. DE JONG.
Secretaris van de Nederl. Sectie der
Vereniging van leraren in levende talen.
|
|