| |
Openingsrede van den voorzitter op de Algemene Vergadering van 4 Januari 1936.
Dames en Heren, Geachte Aanwezigen,
Onder meer dan grote belangstelling mag ik ook heden de Algemene Vergadering openen. Tot honderden hebt U zich in deze zaal verenigd om vandaag het 25-jarig bestaan van onze Vereniging te gedenken. Weest U allen hartelijk welkom! In het bijzonder begroet ik den vertegenwoordiger van Zijn Excellentie den Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, den Heer Bolkestein. Verder den Voorzitter van de Onderwijsraad, Prof. Woltjer en den Voorzitter van de 2e Afd. van de Onderwijsraad, Mgr. van Gils, alsmede de inspecteurs van het Gymnasiaal en Middelbaar Onderwijs, de Heren Elzinga, van Andel en Van den Ent.
Dan ook de hoogleraren Salverda de Grave, Gunning, de Vooys, van Dam en Gerlach Royen en de vertegenwoordigers van met de onze bevriende verenigingen.
Deze vergadering te bezoeken is in de loop der jaren een goede traditie geworden. Men ontmoet hier kennissen, die men het hele jaar niet zag, men confereert over de belangen van
| |
| |
zijn vak, waartoe in de eigen woonplaats dikwijls de gelegenheid ontbreekt, men gaat nooit van hier, zoals ik eens een der oudste leden hoorde zeggen, zonder dat men iets meeneemt naar huis, dank zij vooral de nauwgezette zorg, waarmee onze sprekers steeds de hun toegedachte taak vervulden. Op onze jubileumsdag echter is er bijzondere reden om hier opgewekt bijeen te zijn. Wie de geschiedenis van onze Vereniging in de kwarteeuw van zijn bestaan nagaat, ziet zijn betekenis als organisatie, zijn invloed naar buiten, de kring van zijn werkzaamheid zich gestadig uitbreiden.
De eerste stoot tot de oprichting ging uit van Dr. J. Gerzon, die in 1910 daartoe een opwekking in het Weekblad voor Gymn. en Midd. Ond. plaatste, welke onmiddellijk krachtig gesteund werd door Dr. Kruisinga. In de Kerstvacantie, dus nu juist 25 jaar geleden, vond daarop een samenkomst van enige afgevaardigden uit verschillende centra plaats. In beginsel werd toen tot de oprichting van de Vereniging besloten. Het voorlopig comité belegde een eerste Algemene Vergadering op Pinksteren III 1911. De eerste voorzitter was Dr. J. Gerzon, de eerste secretaris de Heer H. Straub. Op die vergadering van 1911 werden reeds twee lezingen gehouden, namelijk door J.H. van den Bosch over Taal en Klank, en door W. van Doorn over Modern Humanistisch Onderwijs. Die eerste Pinkstervergadering was goed bezocht. In de volgende tijden werd de opkomst echter minder, al waren er ook jaren van grote toeloop, zoals 1916, toen Prof. Salverda de Grave en weer Dr. van Doorn het woord hebben gevoerd. De grote vooruitgang echter, waardoor Levende Talen een van de krachtigste verenigingen op het gebied van het M.O. werd, begint in 1928 en houdt tot heden aan. Het duidelijkst spreekt dat uit de cijfers van het ledenaantal. In de eerste jaren bedroeg dat ongeveer 200, van 1918 tot 1927 bewoog het zich om de 300, in 1928 echter sprong het plotseling van 275 op 395. Dan is er één jaar van stilstand, maar sinds begin 1930 gaat het jaarlijks met meer dan 100 vooruit, zodat wij thans dicht voor de 1100 staan. Deze tijd van bloei danken wij aan verschillende omstandigheden. In de eerste plaats aan de krachtige en weldoordachte propaganda, die de secretarissen Schepers, van den Ent, de Liefde, gesteund door penningmeester Lieve, voerden. Verder aan de gelukkige gedachte, de Algemene Vergadering naar Amsterdam op een van de laatste
| |
| |
dagen van de Kerstvacantie te verleggen. Vóór 1930 waren er op onze Algemene Vergaderingen gemiddeld niet meer dan 30 leden aanwezig, het kwam voor, dat sectievergaderingen niet door konden gaan wegens gebrek aan belangstelling. Toen wij op 4 Jan. 1930 te Amsterdam vergaderden, was het aantal aanwezigen dubbel zo groot, in 1931 kwamen er 160, daarna telkens 200 à 250. De derde en stellig niet de minst belangrijke oorzaak voor de bloei van Levende Talen is gelegen in de uitbreiding en het gehalte van het orgaan. De ‘Berichten en Mededelingen’, zoals ons tijdschrift tot Dec. 1930 heette, verschenen voor het eerst in Nov. 1914. Het was aanvankelijk een onregelmatig verschijnend, weinig aanzienlijk blaadje, soms een vel groot, soms slechts enkele bladzijden. In Maart 1922 nam het toenmalig Hoofdbestuur een proef met een groter orgaan, met de bedoeling dit tot een op geregelde tijden verschijnend driemaandelijks tijdschriftje te laten uitgroeien. De proef slaagde. In Maart 1923 sloot de Vereniging een contract met de firma van Goor, volgens hetwelk de Ber. en Med. 4 maal per jaar in een omvang van een vel druks zouden verschijnen. In Mei 1928 gingen wij naar Kemink over. Het blad verscheen nu 5 maal per jaar en wij konden, daar de Vereniging ten gevolge van de toeneming van het ledenaantal over ruimer geldmiddelen beschikte, de omvang allengs uitbreiden, weldra tot ± 4 vel per nummer. Sinds Oct. 1931 verschijnt ons blad bij de firma J.B. Wolters in de U allen bekende gedaante en vorm. Dat wij thans zulk een de Vereniging waardig orgaan bezitten, danken wij voor een groot deel aan de medewerking van deze firma, waarvoor ik haar gaarne hulde breng.
En nog op een vierde oorzaak wil ik U wijzen, waardoor onze Vereniging bloeit, een voor ons van zelf sprekend beginsel, dat ik als een van de hechtste grondslagen beschouw van haar bestaan. Deze Vereniging dient alleen datgene, wat ons bindt, niet dat, wat ons in bepaalde groepen zou kunnen scheiden. Politieke gezindheid staat hier buiten onze belangstelling. Of men het rijk dient of de gemeente, het Protestant-Christelijk, het Katholiek of het neutraal bijzonder onderwijs, het komt hier niet tot uiting. Debatten over de meerdere voortreffelijkheid van bepaalde schooltypen boven andere, zijn hier onbekend en toch zijn dit alles problemen, die op andere plaatsen onze aandacht heftig boeien. Dat op deze grondslag van eenheid van belangen
| |
| |
en eenheid van doelstelling in ons vak een zo grote vereniging bloeien kan, beschouw ik als een zeer gelukkig verschijnsel.
De geschiedenis van de Vereniging spiegelt zich in het orgaan. Bij het doorbladeren van de verschenen 87 nummers wordt men door verschillende dingen getroffen. In de eerste plaats wel treft hoeveel de Vereniging te danken heeft aan een aantal mannen, die telkens weer hun werkkracht, hun tijd en hun intuïtie in dienst stelden van hun medeleden. Ik noem uit de eerste periode de namen van Doorn, Ingenhoes, Kruisinga, Gallas, Riemens, Ras, Kroes, Ruinen, Becker Elzinga. Verschillende zijn overleden: ten Raa, Robert, Prick van Wely, Leffertstra, Opstelten, Gombert.
Bij de oprichting was het de bedoeling, dat de Vereniging zich in hoofdzaak zou wijden aan de belangen van het onderwijs. Toch liggen de onderwerpen, waarmee men zich bezighield, van den aanvang af ook op ander terrein, namelijk dat der vakwetenschap. Hier hebben vooral syntaxis en lexicologie de aandacht, de literatuurwetenschap minder. Artikelen over wetenschappelijke onderwerpen komen in bijna alle nummers voor. In de eerste jaargangen bloeide bovendien een rubriek, die later in de verdrukking is gekomen, namelijk die der vragen. Gewoonlijk betroffen deze vragen moeilijkheden van tekstinterpretatie of het thuisbrengen van citaten en er werd heel dikwijls een bevredigend antwoord op ontvangen. Het kan wellicht zijn nut hebben nog eens op de mogelijkheid te wijzen, deze vragenrubriek weer in ere te herstellen. Een enkele maal werd een commissie ingesteld om over een wetenschappelijk vraagstuk te rapporteren. Zo benoemde de Vereniging een commissie om eenheid te brengen in de grammaticale terminologie. Daar deze commissie zijn werkzaamheden niet verder had uitgestrekt dan tot ‘individueel mediteren’, zoals de notulen vermelden, heeft men de proef niet herhaald. Talrijk daarentegen zijn de commissies geweest op onderwijskundig terrein. Wij rapporteerden aan bevredigingscommissie, verzoeningscommissie, brachten - om maar enkele onderwerpen te noemen - adviezen uit over het normaalprogramma, over het Frans op het toelatingsexamen, over het eindexamenprogramma der gymnasia, over het leerplan der literair-economische H.B.S., over de al of niet wenselijkheid van een opleiding tot leraar. Wij weten niet hoeveel commissies wij nog zullen hebben te vormen, voor de nieuwe M.O. wet in
| |
| |
het Staatsblad staat. Van één langdurig onderwerp onzer bemoeienis, namelijk het eindexamen in de letterkunde, zijn wij sinds verleden jaar ontlast.
Onze Vereniging heeft zich ook op algemener terrein bewogen en bijv. een werkzaam aandeel gehad in de wijziging van het Academisch Statuut, waardoor academische examens in de nieuwfilologische vakken mogelijk werden. In verband daarmee is herhaaldelijk gewezen op de wenselijkheid en de billijkheid het aantal leerstoelen voor deze vakken uit te breiden. Voor de splitsing van de leeropdracht van Prof. te Winkel na diens aftreden heeft onze Vereniging zich eveneens veel moeite gegeven.
Met dankbaarheid kan worden getuigd, dat op de verschillende terreinen van haar werkzaamheid de Vereniging velerzijds steun en belangstelling heeft mogen ondervinden. Over wetenschappelijke onderwerpen hebben naast andere deskundigen herhaaldelijk hoogleraren onzer Universiteiten op onze bijeenkomsten gesproken, terwijl van de zijde der onderwijsautoriteiten geregeld een of meerdere der inspecteurs hier aanwezig waren en niet zelden ook het woord hebben gevoerd.
Een belangrijk gedeelte van het tijdschrift werd in de loop der jaren ook het critisch gedeelte. Wij bespreken op ons vak betrekking hebbende wetenschappelijke werken, schoolboeken en boeken voor de schoolbibliotheek. In Maart 1915 werd, wat in Nederland verschenen schoolboeken betreft, op voorstel van Dr. Kruisinga besloten, deze alleen te bespreken met toestemming van alle leden van het Hoofdbestuur, omdat, zoals de voorsteller formuleerde ‘bespreking van schoolboeken niet bevorderlijk kan zijn voor de eenheid van de Vereniging’. Dit besluit werd in de H.B. vergadering van Sept. 1917 nog eens uitdrukkelijk bevestigd. Thans echter zijn wij zo ver, dat wij schoolboeken kunnen bespreken zonder de eenheid van de Vereniging te schaden. Mocht er ooit naar een motto worden gezocht voor deze rubriek van recensies, dan zou ik aan een gulden woord van voorzitter Ingenhoes willen herinneren uit 1915: ‘Met een zelfde leerboekje kan men uiteenlopende methoden volgen’.
Dames en Heren, ik zou door kunnen gaan met over het verleden te spreken. Als ik het echter al wat langer deed, dan U wellicht wenselijk leek, dan verzoek ik U te willen bedenken, dat ook onze weg uit het verleden naar de toekomst wijst. Zoals
| |
| |
de geschiedenis de levenservaring der mensheid is, moeten ook wij uit ons verleden van 25 jaar weten te leren, hoe wij de Vereniging in de komende tijden tot nog groter bloei, nog strakker eenheid zullen voeren. Straks zullen twee sprekers U getuigen van de historie van wat U en de Vereniging het belangrijkst is. Prof. Salverda de Grave zal spreken over de studie van Uw vak, ons medebestuurslid Dr. Zijderveld over de onderwijspractijk gedurende de laatste 25 jaar. Het bestuur prijst zich gelukkig, twee zo eminent bevoegde mannen bereid gevonden te hebben, hier hun ervaring en hun inzicht voor ons te doen leven. Moge op deze dag van herdenking uit hun woord U de band weer bewust worden, die verleden en toekomst verbindt, opdat U ook in de komende jaren Uw arbeid met vreugde verrichte en moge aan het eind van deze dag en van alle dagen, dat de Vereniging U zal roepen, U opnieuw van hier gaan met de overtuiging, dat deze bijeenkomsten in Uw leven een betekenis hebben. Dan zal na nogmaals 25 jaar een ander hier kunnen getuigen, dat er geen taalleraar meer is in Nederland, die niet lid is van Levende Talen! De vergadering zij hiermee geopend.
|
|