Grasé, die de vreemde taal vanaf het begin gesrpoken wil zien, en daartussenin boeken als Roorda, dat volgens Mej. O. het bezwaar heeft eerst de voorbeelden en daarna pas de regels te geven - wat wel niet door iederen leraar als een bezwaar zal worden gevoeld - en de Maar's Britannia, die niet uitgesproken één bepaalde methode, hetzij de directe, hetzij de indirecte, toepassen. Trouwens, Mej. O. - en dat zullen de meesten van ons wel met haar eens zijn - is overtuigd, dat de persoonlijkheid van den docent van veel groter belang is dan de methode. Een eerste vereiste is de leerlingen te boeien. De steeds meer veldwinnende opvatting, dat kennis van land en volk ook noodzakelijk is, wordt door Mej. O. dan ook zeer toegejuicht.
In het dan volgende overzicht van de wijze, waarop zijzelve de leerstof over de verschillende jaren indeelt, sprak Mej. O. als haar persoonlijke opvatting de gewenstheid uit van het lezen van klassieke werken, om de eenvoudige reden, dat ze zeer de moeite waard zijn en bijna geen enkele leerling ze uit zichzelf zal gaan lezen. Ook meende ze nog eens nadrukkelijk te moeten zeggen - iets wat reeds vaker betoogd werd - dat het zeer gewenst is en ook zeer de moeite loont, overleg te plegen met docenten in de andere talen, vooral wat de geschiedenis der letterkunde en de keuze van de te lezen litteraire werken betreft.
Mej. Opstelten besloot haar causerie met een citaat uit Künkel, over den goeden leraar, dat de lezer elders in dit nummer als slot van haar inleiding zal aantreffen.
Nadat de voorzitter Mej. Opstelten namens de aanwezigen dank had gezegd, volgde een inleiding van Dr. G. Nolst Trenité over het ‘geschenk’, dat wij onze leerlingen dienen mee te geven.
Dit ‘geschenk’ is een goede uitspraak. Deze toch dekt als een kleed al het gesprokene. Is de uitspraak verkeerd, dan kan men al taalkundig zich correct uitdrukken, menskundig blijft men een pias. Geef den leerlingen dus veel uitspraakoefeningen en veel idioom - de grammatica kan wel in een ‘nutshell’ en de letterkunde kan wel tot een minimum beperkt: kunst toch heeft alleen waarde voor de ontvankelijken. Hij wiens uitspraak onvoldoende is, leert een taal nooit. Hij wiens uitspraak voldoende is, kan zeker de spraakkunst ook voldoende leren beheersen.