| |
Ons geschenk
In de ver vervlogen dagen,
Toen men ons niet placht te plagen
Met vanaf en zonder meer,
toen er nog gloeikousjes gloeiden, toen de meiden nog niet de stoep dweilden in baltoilet, toen de vliegtuigen nog wonderen waren waarvan en waarnaar wij opkeken, toen de menschen nog zelf lazen, dachten en converseerden en dit niet overlieten aan de radio, toen het schrikbeeld der televisie nog niet dreigde, de geluidsfilm het publiek nog niet uit den schouwburg lokte, toen men zonder schier letale zenuwschokken de straat kon oversteken en de agenten niet het verkeer behoefden te regelen van
| |
| |
jachtende renners die geen haast hebben, maar onder toejuiching der straatjeugd beschonken sjouwerlieden opbrachten, toen de schuchtere klant den kellner nog niet in het gevlij trachtte te komen door hem, op last van Duitschland, te vleien met den titel van zijn chef, toen er niet dagelijks een jubileum herdacht werd, men vierde toen nog, waarbij de heilig verklaarde jubilaris alle hulde overbrengt aan zijn trouwe gade die naast hem zit met een boeket en een gezicht alsof zij het helpen kan, toen heb ik voor een even voornaam gezelschap als ik thans voor mij zie eene nog bij Tjeenk Willink gratis verkrijgbare rede gehouden eindigende met den drievuldig geslaakten kreet: Begint iedere les met uitspraakoefeningen! We schreven toen 1912, en nu ik het bijna zilveren jubileum van die toespraak herdenk, blijkt mij dat die raad nog even noodig is als in die ver vervlogen dagen. Men heeft zich ook hier gehouden aan den bekenden regel ‘Volg nooit een raad,’ zonder te denken aan den staart - ‘ook dezen niet,’ en toen ik de uitnoodiging kreeg wederom van mijn eenvoudige begrippen over het praktisch onderwijs in het Engelsch te komen getuigen, besloot ik dan ook mijn rede te vervolgen beginnende met dezelfde woorden. Talrijke proeven toch hebben mij de droeve overtuiging geschonken dat het onderwijs in de klankvorming op de meeste scholen nog met onverflauwden ijver verwaarloosd wordt, en bij het aanhooren der wanklanken gevoelde ik steeds den lust het middel van Odysseus' gezellen te volgen en was in de ooren te smeren, zij het dan om verschillende reden: zij omdat het zoo mooi was, ik omdat het zoo leelijk was. Ik vind in de Ruize-Rijmen een tennisvers waarin de hier gebruikelijke uitspraak van het Engelsch aldus phonetisch berijmd wordt:
En luide klinkt het wijd en zijd
In 't Engelsch - ja, zoo heet ut -
Van ‘Aag joe geddie? - Jez - Ol gijt -
Joe pleet dis set? - IJ pleet ut’.
En als de knaap in 't tentje bij
De meisjes zit, dan fleurt ie,
Maar straks weer juicht het ventje blij
Van ‘fogtie’ en van ‘seurtie.’
Dan vliegt hij eensklaps nijdig op:
‘Niet smesje, bij je gek, vent? -
't Was sekkunt - Outzijt! - Gauw nou, lop! -
Ik vermoed dat dit rijm niet bedoeld is als een compliment aan het onderwijs, want al die tennissers zijn leerlingen of oudleerlingen. En ziehier nu het raadselachtige. Men geeft toe dat klankcombinaties als three fifths, Ruth's thoughts, rather a bother I think, 333, Ethelred Road Reading en with them, dat gewoonlijk tot wijsheid verheven wordt, wisdom, niet zonder lange, geregelde systematische oefening gevormd kunnen worden door den gemiddelden knaap wien Neerlandsch bloed door de aderen vloeit van vreemde smetten vrij, zooals ons volkslied het naar de regelen der ‘courtoisie des gens’ zoo hoffelijk uitdrukt, maar terwijl geen muziekleeraar erover zou denken zijn leerlingen vrij te stellen van oefeningen voor het muziekinstrument, geen enkele les, vinden de meeste taalleeraren geregelde oefeningen voor het spraakinstrument overbodig. Men acht het
| |
| |
onderwijs in de juiste klankvorming onbelangrijk, bijwerk. Ik acht het het belangrijkste.
Ten eerste. De uitspraak dekt als een kleed al het gesprokene. Een fout in de spraakkunst bederft één zin; een fout in de klankkunst bederft al het gezegde. Wie niet door lange oefening afgeleerd heeft th door d of s te vervangen, dus dag te zeggen als hij zij, durven als hij daar en erger - dat is niet erger maar even erg - als hij waard bedoelt, slaat een onbeholpen figuur bij elken zin dien hij zegt en brengt in een telefoongesprek met een Engelschman zijn raszuiverheid in verdenking; de ander denkt dat hij in gesprek is met een neger. Gebruikt de Hollander, zooals de meesten onzer van nature doen, de keel-r, dan zegt de Engelschman luid: ‘Your pronunciation is simply marvellous; it 's perfectly wonderful how easily you pick it up,’ enz. enz., maar terzijde: ‘blooming foreigner!’
Ten Tweede. Verkeerde klankvorming stuit meer dan taalfouten. Als een Duitscher zegt: ‘Piet is grooter als Dirk,’ maakt hij een leelijke taalfout, waar niemand hem om uitlacht, maar als hij zegt: ‘Bie-ied ies krooder tan Tierk,’ is hij taalkundig correct, maar menschkundig een pias. Bedenkt ook dit. De docent kan hier het volmaakte bereiken. De spraakorganen van den Engelschman zijn gelijk aan die van den Hollander. De laatste kan dus precies dezelfde geluiden voortbrengen als de eerste. Legt gij dus elke beweging van tong en lippen duidelijk uit, doet gij die voor en dwingt gij te oefenen, dan moet gij het volmaakte bereiken. Wij Hollanders kunnen beter dan menig ander volk vreemde taalklanken leeren vormen. Ik verklaar dit aldus. Onze taal wordt veelal slap en vlak uitgesproken. Zegt zelfs de goudst gegaloneerde: ‘De kuststreek splitst zich waar 't achtste, hechtste lustslot in de mist staat?’ Neen. Hij zegt: ‘De kustreek split zich waar 't achste, hechste luslot in de mis taat.’ Zoo'n zin zuiver te zeggen is voor ons een waar kunstuk. Vergelijk de onze met de sterke, scherpe klanken van het Duitsch, ausgezeichnet, Geschwister, en met de breede, diepe van het Fransch, chanson, génération. De vreemde-taal-leeraars ginder hebben eerst dikke lijnen uit te wisschen, wij schrijven op een schoone (hm!) lei. Is het dan niet plicht den Hollandschen leerling hiervan te laten profiteeren? Het is wenschelijk, het kan, dus het moet, zou ik zeggen.
Een op de honderd zal het zonder oefeningen leeren. Dat is het taalgenie. Hij heeft aanleg voor het tooneel en zal blijken een goede kracht voor de schooltooneelvereeniging te zijn. Want een vreemde taal goed uitspreken is tooneelspelen. Een op de honderd zal het met oefeningen niet leeren. Dat is de spraakgebrekkige. Zoo noem ik bv. wie de tong-r niet kan leeren zeggen. Ida Ward behandelt in haar ‘Defects of Speech’ (Dent, London) deze kwaal terecht in gezelschap van Adenoid Speech, Cleft Palate Speech, Stammering, enz. De keelschraper vervoege zich niet bij den docent maar bij den dokter.
Merkt ook dit op. Uitspraak is voortreffelijk of slecht. Voor haar geldt niet de term ‘het schikt nogal’, een waterige laaglandsche fraze waarvoor ik geen equivalent ken in eenige andere taal. Zij is niet als het pianospel, dat nog wel aan te hooren is al is het niet bijzonder. Zij is als vioolspel of aardigheden, òf buitengewoon goed, òf buitengewoon hinderlijk.
Goede uitspraak nummer een. Men heeft maar in de. maatschappij rond te kijken en te luisteren om te weten, dat de indruk minder beheerscht wordt door wat men zegt dan door hoe men 't zegt, en dat hij, die over een zuivere, gevallige uitspraak beschikt ceteris paribus altijd den voorsprong heeft. ‘Our first impression of a person,’ lees ik in het voorbericht van mijn ‘Practical Training in Pronunciation,’ (Unwin, London) ‘is
| |
| |
not merely formed by what he says but even more by how his sayings sound, his pronunciation. A correct pronunciation is an open letter of introduction, like a clear handwriting, a neat dress or a handsome face.’ Om den leerling dit voordeel te verschaffen is klankonderwijs met systematische oefeningen onmisbaar. Voor alle talen, voor het Engelsch in het bijzonder. Geven wij dit niet, dan is ons geschenk aan den scheidenden leerling niet af.
Voor alle talen, ook voor het Hollandsch. Wie meer van mijn opvattingen in dezen wil weten - zijn er zulke onverzadelijken? - zoeke in mijn bovengenoemde rede, de inleiding van mijn ‘Drop Your Foreign Accent’ (Tjeenk Willink en Zn., N.V. Haarlem) en mijn artikelen ‘Koninklijke Uitspraak’ en ‘Als ik minister ben’ in de Haagsche Post. In Engeland is men verder dan hier. De Londensche Hoofdonderwijzer die mij ter demonstratie mijner methode op zijn school genoodigd had, toonde mij dat zelfs ademhalingsoefeningen op zijn programma stonden; met de armen op den rug en vastberaden blikken vertoonden de leerlingen mij hun kunsten, en één jongen, dien ik mijn th-oefeningen liet doen, stak vol ijver zijn tong zoo ver naar mij uit dat ik neiging gevoelde hem een draai om zijn ooren te geven. Zulke temptaties hebben wij hier nooit. De tongpunt ligt hier gewoonlijk ergens achter in het keelgat. Nu verkwikken zich de leerlingen van die school en van vele andere - mijn Pupils' Pronunciation Primer (Unwin, London) had binnen het jaar een herdruk - aan de oefeningen die ik voor mijn jonge landgenooten geschreven heb. Ook Amerika heeft meer belangstelling. Daar bestaan uitspraak-schoolboeken en Prof. Strong van Cleveland University heeft mij uitgenoodigd een werkje als mijn voor Engeland geschreven Practical Training voor Amerikaansche scholen te schrijven. Maar hier stoort men zich weinig aan de groote beteekenis van zuivere uitspraak. Zij wordt algemeen erkend en algemeen genegeerd. Men doet als wie zijn schuldeischer tegenkomt, hem herkent en een anderen kant uitkijkt.
Er is nog een belangrijk punt waarop ik de aandacht wil vestigen. Ieder man van smaak ergert zich aan de hedendaagsche aanstellerige mode zeer goed bruikbare Hollandsche woorden door Engelsche te laten verdringen. Het is zeer nationaal; Engelsch is het zeker niet, want de Engelschman is te fier een vreemde taal boven de zijne te verkiezen. In de tenniswereld schijnt nu eenige kentering te komen. ‘Vele Hollanders,’ meldt de krant, ‘hadden geen overwegend bezwaar tegen het gebruik van het Hollandsch voor goed vertaalbare termen.’ Men ziet hoe genadig ze hun taal beginnen te bejegenen. Ik heb als lid van een Haarlemsche vereeniging al 25 jaar geleden het voorbeeld gegeven, niet omdat ik de uitspraak niet machtig was, want die is, door het geregeld gebruik van Drop Your Foreign Accent, prima, maar omdat ik me geen geweld aan wou doen door het gebruikelijke accent, en me niet belachelijk wou maken door het goede. Want men maakt zich hier belachelijk als men de Engelsche woorden, in afwijking van het gewone school-accent, zuiver uitspreekt, en er behoort meer moed toe dan waarover ik beschik om Bob en band te zeggen; ik zeg lafhartig Bop en bent. Ik noem tgip, neurse, kurrel, soggie, sjeurt, kendelijt, stendung, om maar te zwijgen van Zunnienoek, Ziefjoe, De Schrie Bietsjus, enz. En nu vraag ik dit. Indien wij aan de Hollandsche zoozijjetie een geslacht afleverden, dat, tengevolge van zorgvuldig klankonderwijs, al dat geknoei even aanstootelijk vond als wij, zou het dan niet uit zijn met die malligheid? Zou een Hollandsche vader zijn zoon Bob noemen en zouden zijn vriendjes Bob zeggen? Neen. Maar zij weten dat het niet Bob is, maar Bop. Zoo heeft de jongen in schijn de Engelsche glorie, maar blijft in
| |
| |
werkelijkheid rustig Hollandsch, en niemand lacht. Amsterdam heeft nu een City-Theater, het eerste woord uit te spreken rijmende op wat ze van Charivarius zeggen: wat vit ie. Wie city zei, zou worden bekeurd wegens het maken van hinderlijke geluiden, als er zoo'n bepaling bestaat, wat ik wenschelijk acht. Stel je voor een Londensch gebouw dat Stads-Theatre zou heeten, het eerste woord rijmende op lads. Onmogelijk. De besmette Engelschman laat zijn taal niet door een vreemde verdringen. Daar moet je nazaat van de Batavieren voor zijn, van vreemde smetten vrij.
Bij den aanvang van elke les staat dus een leerling bij den docent en doet zijn klankoefening terwijl de andere de boeken klaar leggen. Is daarvoor geen tijd? Een th-limerickje kent ieder uit het hoofd, b.v.
Dare were surteen faders of Perse,
Ent dis is, Roos, what day were worse;
Day srust all dare welse in dee urse.
Dan is in de 5de klasse de uitspraak volmaakt.
Heeft nu de klankvorming de grootste aandacht van den docent, daaraan hecht zich natuurlijk vast de oefening in de vlotheid, waarover straks. De overige deelen, spraakkunst en letterkunde komen in de laatste plaats. De spraakkunst. Wat de leerling daarvan moet weten, d.i. de afwijking van de Hollandsche, kan wel in een Nutshell. Met hulp van een woordenboek een Engelsch artikel, tooneelstuk, vers of verhaal kunnen begrijpen, verder brengen wij hem toch niet en dat is voor den beschaafden Hollander die geen Engelsch behoeft te spreken genoeg. Welnu, daarvoor behoeven we ons niet dood te werken. Wie vier jaar Engelsche les gehad heeft, hoe ook, kan dat. Ik ga iemand die in den regen loopt niet met een zwaren gieter begieten; hij wordt vanzelf nat.
De letterkunde. Die kon men voor mijn part wel afschaffen, tenminste beperken tot een minimum. En wel om deze reden: men kan slechts schoonheid schenken aan wie er om vraagt. Houd een cursus en gij vindt de cursisten ontvankelijk; zij zijn tot u gekomen. Geef een schoolles en gij vindt uw leerlingen onontvankelijk; zij zijn naar u gedreven. Ik zonder een enkelen jongen artist uit, en die zal zijn weg later toch wel vinden, wat gij bereikt is een geeuw. Ieder docent met smaak en gevoel ondervindt dat tot zijn verdriet. Wat feiten en data aangaat, die vervliegen, als benzine. Ik zelf weet niet meer wanneer Shakespeare geboren is. Ik zal 't wel eens opzoeken als 't noodig is.
En ziehier nu het raadselachtige, zei ik, men geeft toe, maar doet niet. Misschien is de verklaring dit. De tegenwoordige docenten persoonlijk zijn heel wat vlotter en plooibaarder dan de vroegere. De mannen doen sport met de leerlingen, de vrouwen kleeden zich vief en smaakvol, zij lijken in niets op het type blauwkous harer voorgangsters, en ik ben volstrekt niet zeker dat zij geen doosje sigaretten in de tasch hebben, maar ben ik onbeleefd als ik beweer dat de docentenwereld als onderwijscomplex een tamelijk zwaarwichtige massa is, een conservatief maatschappijtje opzichzelf met sterke katuitdenboomkijkerige neigingen en doodsbenauwd voor een nachts ijs? Is met de groote verandering in het internationale verkeer, het toenemende persoonlijk contact der naties, ook het onderwijs overstag gegaan, of wordt het nog ongeveer zoo gegeven als 25 jaar geleden? Hollandsche handelaars en fabrieksingenieurs reizen in Engeland, advocaten
| |
| |
gaan er pleiten, doktoren confereeren, geleerden bezoeken er congressen, politici conferenties, leeken lezen er over de vrouw en den vrede, sportslieden gaan er rennen, fladderen, trappen, stooten of slaan, en wat is het verschil tusschen het taalonderwijs van toen en dat van thans? Wie den Engelschman de dwaasheid toont van zijn stelsel van munt, maten en gewichten en van andere onpraktische dingen, vindt een sympathiek en aandachtig toehoorder, die u aan het eind van uw betoog vriendelijk glimlachend toevoegt: You are right, but we don't change it. Het is niet meer dan billijk velen Hollandschen docenten de eer te geven zij in dit opzicht zeker heel aardig Engelsch zijn.
Of neen. Het is nu mode met initialen te goochelen. Ga je vanavond mee naar de O.B.V., daar spreekt iemand van de M.D.C. in het H.D.S.M.-gebouw, er komen verslaggevers van de N.R.C., het U.D. en de H.P. Zoo wil ik nu de argumenten die ik steeds hoor, in initialen zeggen, want ik zal ze nog wel eens noodig hebben. G.T.G.K. Geen tijd, groote klassen. G.T.? Maar dit is een petitio principii. Het stelt voorop dat het andere belangrijker is, Q.E.D. Voor de aanhangers van mijne leer zou de zin moeten luiden: ik heb geen tijd voor het andere. G.K.? Wie, zooals noodig is, de oefeningen twee jaar volhoudt, elke les, als een gebedje voor den maaltijd, met occasioneele herhaling van uitgezochte struikelblokjes in de latere jaren, geeft ook bij de grootste klassen elken leerling voldoende phonetisch voedsel om van te tieren; ik bedoel natuurlijk te gedijen. - De Engelsche klanken zijn schier alle zoo verschillend van de onze, dat zij onmogelijk zonder zorgvuldige oefening te leeren zijn. Ziehier een luchtig overzicht der oefeningen. Ten eerste. De absolute, b.v. r, th, a: dis, fgom, het, en de stemhebbende slotmedeklinkers, b.v. bont, moefs. Ten tweede. De vergelijkende H.E., b.v. maak-mark, oud-out, steeds-states. Ten derde. De vergelijkende E.E., b.v. salary-celery, full-fool. Ten vierde. De vergelijkende H.E. bij gelijke spelling, b.v. September - September, in drie klanken hemelsbreed verschillend. Zal iemand beweren dat zulke oefeningen onnoodig zijn en dat de docent ze dus met een gerust geweten kan verzuimen? Immers neen, en ik geloof dat ik, zooals men dat in een toast zegt, de tolk ben van allen die ik om mij zie, als ik G.T.G.K. beantwoord met G.L.T.C. Geen lust, te conservatief.
De uitspraak geve dus den doorslag en de docent bepale in de eerste jaren het rapportcijfer naar de uitspraak, zoo, dat hij wiens klankvorming onjuist is nooit voldoende krijgt en hij wiens uitspraak zuiver is nooit onvoldoende, hoe zwak hij ook is in zijn grammatica. Men zij niet beducht. Het meerdere omvat het mindere. Wie het moeilijkere, de uitspraak beheerscht, leert ook het gemakkelijkere, de spraakkunst, voldoende. Dit heeft mijne jarenlange ondervinding mij geleerd. En onweerlegbaar lijkt mij de stelling dat wie van een levende taal de uitspraak niet meester is, haar, naar den eisch van het hedendaagsche maatschappelijke leven, niet voldoende kent. - Dat ik mijn collega's niet heb kunnen overtuigen van het belang eener juiste uitspraak en dus van de noodzakelijkheid der oefeningen, is de grootste desillusie mijns levens geweest. Het eenige oefenboek dat bestaat is in de vakpers nooit de geringste aandacht waard gekeurd, het is nooit besproken, nooit genoemd zelfs. Officieel bestaat het niet. Kruisinga, die in een zijner uitspraakboeken een lijst van hulpboekjes geeft, verzwijgt het even hartaangrijpend als ieder ander, hoewel hij in dat eigenste boek er een bladzijden lange oefening uit plaatste. Bij ongeluk, schreef hij me. Ik neem het aan. Hij had het produkt uit het Stockholmsche blad Moderna Sprâk van 1927. Daar heeft het inderdaad in
| |
| |
gestaan en de Redacteur Söderberch heeft mij in het nummer van Oct. '31 zijn excuses aangeboden met een vervaarlijke pluim aan mijn adres. In het buitenland heeft mijn methode zoo sterk de aandacht getrokken, dat ik, op den omslag van Phrases & Catchwords lezende wat de niet-Hollandsche pers ervan schrijft, bloos. Hier heb ik bitter weinig bereikt: nog altijd juicht het ventje blij van fogtie en van seurtie.
Maar genoeg van dit gemopper en gesnoef. Ook deze lezing sluite met een happy ending, zooals het nu mode is te zeggen, spreek uit: heppie ent. Ik zie een lichtpunt in den toenemenden bloei van het reciteeronderwijs. Toen ik in 1900 van mijne reis om den aardbol rust kwam zoeken bij het Middelbaar Onderwijs, vond ik hier zeer zeker reciteeronderwijs. De vaste schotel en het menu was het verhaal van een koppigen waanwijzen jongen die met alle geweld de Alpen wou beklimmen met een zwaar vaandel op zijn schouder en de verstandige waarschuwingen der wandelaars steeds beantwoordde door hun in slecht Latijn toe te snauwen dat hij, zooals men hier in Amsterdam zegt, haugerop wou, wat even foutief op zijn vlag geborduurd stond. Het liep natuurlijk mis, en toen de St. Bernardshonden hem 's nachts uit de sneeuw opkrabbelden, kon de ijlings ontboden dokter, naar den bekenden krantenterm, slechts den dood constateeren; alle pogingen om de levensgeesten, enz. Maar uit de lucht - zoo taai zijn taalfouten - klonk zoowaar dat potjeslatijn nog eens, maar gelukkig zoo zacht dat zelfs een antilawaaibonder er vrede mee zou kunnen hebben, nl. als een vallende ster. Ik erken dat er ook wel minder verschikkelijke dingen dan Longfellow's Excelsior werden gereciteerd, maar het was altijd poëzie, echte of nagemaakte. En poëzie is weinig geschikt voor schoolvoordracht; de goede bederft de knaap en de slechte bederft den knaap. Dat is nu aanmerkelijk verbeterd. Het reciteeren van het praktische proza des dagelijkschen levens geschiedt thans op de meeste scholen. Op dit terrein, zoo verbeeld ik mij, is mijn stem gehoord en heeft men ernaar geluisterd. Hier heb ik, meen ik, iets bereikt. Ik zeg dit zonder zweem van hoovaardij; ik acht het, net als mijn celibaat, geen verdienste maar een voorrecht.
Is het wonder dat ik u met mijn laatste werkje, Phrases & Catchwords, uitnoodigde een stap verder te gaan in die richting en de alleenspraak te doen volgen door de samenspraak met al de levenwekkende kracht die zoo'n taaltoernooitje schept? Neen. Hierin zag ik in mijn verhitte verbeelding de kroon op het werk. Immers zoo verkrijgen de idiomen, waarvan men den leerling niet genoeg kan geven, de kracht der werkelijkheid. Alleen die uitdrukking die de leerling zelf sprekend in het passende verband met juiste intonatie, gebaar en mimiek heeft gebruikt, leeft voor hem; slechts die heeft hij in vollen eigendom. Al leert hij een boek vol idiomen uit het hoofd, zij zijn en blijven dood, en de weinige die hij misschien zal onthouden, staan hem in de praktijk maar zelden ten dienste. Ik wil van idioomboeken geen kwaad spreken; zij zijn nuttig als hulpboeken, maar zij geven toch niet meer dan de droge les bij het zwemonderricht; alleen al zwemmend leert men zwemmen. Noem de dingen bij den naam = call a spade a spade, heeft de leerling geleerd; zegt de docent het eerste, dan zegt hij correct het tweede. Maar hij mag het zeggen op suffigen toon: het is maar les overhooren. Zoo'n zin is dood. Moet hij daarentegen den toornigen vader voorstellen in The Truant, dan mag hij dit idioom op straffe van een lager cijfer niet anders uiten dan luid en verwijtend met boozen blik, en zie, nu is het doode leven ingeblazen; de leerling heeft den term in vast bezit. En zoo leert hij bovendien op de plezantste wijze, naar mijn devies: graag is goed, teach smiling. Zoo veel
| |
| |
mogelijk idiomen. Er worden allang tooneelstukjes in de les gespeeld als oefening. Ja, maar die geven 1 idioom in 10 bladzijden; een door den idioomverzamelaar gemaakt 10 op 1. Het is een kwestie van tijdbesparing, efficiency. Havermout is voedzamer dan havervlokken en sterker dan een losse sneeuwbal treft een stevig samengeperste - aauw! - Het werkelijke acteeren kan uitzondering blijven, het converseeren door de leerlingen op hun plaats gezeten geeft nut en aandacht genoeg; lichte actie in intonatie en gebaar vloeit vanzelf uit de zinnen voort. Ik heb dat onlangs kunnen constateeren op een les in het Montessori-lyceum te Amsterdam, tot bijwoning waarvan mevrouw Misset mij vriendelijk uitgenoodigd had. De leerlingen vonden het blijkbaar fijn en met de grootste opgewektheid beten ze elkaar in ratelend Engelsch al de onaangenaamheden toe die ik den acteurtjes in den mond heb gelegd. - G.K.? De docent leest een rol en laat de leerlingen antwoorden op de rij; later converseeren zij eens onderling. In 10 minuten is hij met herhaling de grootste klas rond. - G.T.? Het boekje is voor 4 jaren bestemd; men geve dus niet meer dan een kwart bladzijde op; vergt dat te veel tijd? Mag ik dan niet weder in initialentaal antwoorden G.L.T.C.?
Want de praktische docent splitst het lesuur in korte perioden, zoodat ook het huiswerk wordt velerlei, niet veel; multa non multum, zooals Plinius niet gezegd heeft. Geen gedegen Hollandsch maal van gestampte pot zonder soep of toetje, maar een gevarieerd menu van vele korte gangen. Dit waarborgt tevens aandacht en orde; alleen door de klasse geen oogenblik met rust te laten, verkrijgt men rust in de klasse. Er zij geen tijd voor verveling, de eenige oorzaak der wanorde.
Boekjes als het onderhavige hebben ook het voordeel van hun kneedbaarheid. Blauw-en-zwart-potlood-boeken noem ik ze; blauw voor schrappen, zwart voor aanvullen. In het algemeen maakt de verstandige docent zich nooit tot slaaf van zijn leerboek. Hij is niet gelijk de karhond, die loopt onder zijn last, maar gelijk de jongleur, die met zijn voorwerp speelt naar welbehagen. Een praktisch leerboek is als de harmonica; ingedrukt of uitgetrokken, altijd komt er muziek uit. Het geeft telkens aanleiding tot luchtige invallende gedachten, te noteeren in het Algemeen Aanteekenschrift, dat steeds op de lessenaars ligt. De docent oppert eens een bekend spreekwoord, b.v. ‘Nothing succeeds like excess’, een populaire reclame-zin, b.v. die voor een begrafenis-onderneming, ‘You kick the bucket - we do the rest,’ een toast-liedje voor een bijeenkomst van Nudists, b.v. ‘For he's a jolly nude fellow,’ een huiselijk rijmpje, b.v. ‘An onion a day keeps everybody away,’ enz. - Het ware te wenschen, zeg ik met alle bescheidenheid die ik mis, dat ook voor de andere talen mijn systeem werd toegepast. Voor het Fransch is mijn wensch vervuld: vient de paraître een navolging, geen vertaling, van Phrases & Catchwords, ‘Marianne ou le Français par Enchantement’ door C. Tielrooy - De Gruyter. Ik noodig ook de Duitsche collega's hun krachten eens te beproeven; wie lust heeft moet maar eens een kwartiertje met mij komen praten.
En nu, dames en heeren, wil ik mijn causerie aldus samenvatten: beseft dat de uitspraak het allesoverheerschende element is in de oppervlakkige samenleving, en geeft een minimum spraakkunst en letterkunde, maar een maximum idiomatische vaardigheid in onberispelijk zuiver Engelsche uitspraak. - Ik vraag u vergeving als ik soms te boud gesproken heb, te ijdel, te kettersch of te verwijtend; wat het laatste betreft zeg ik, de woorden van een Ruize-Rijm varieerend:
| |
| |
O hoorder, hoorderes, die zich wellicht gekrenkt gevoelt, Bedenkt dat ik niet u, maar uw collega heb bedoeld.
Ziehier dus hoe uw geschenk er naar mijne meening moet uitzien. Peinzend staart ieder jaar de docent zijn vertrekkende pupillen na, zich afvragende: Wat heb ik hem of haar meegegeven? Wat nut zullen zij hebben van mijn arbeid? En gelukkig wie met voldoening kan antwoorden: Ik heb hun zwaren tocht door het leven wat verlicht; ik gaf hun een geschenk dat nuttig is en mooi, zij kregen van mij iets mee, dat, zooals de apostel Paulus zegt, ‘liefelijk is en - wel luidt’.
G. NOLST TRENITÉ
|
|