Levende Talen. Jaargang 1936
(1936)– [tijdschrift] Levende Talen–Over voordragen.Bijna had 'k aan de titel toegevoegd: ‘een verwaarloosde component van het onderwijs in Nederlands’; maar te goeder ure viel het me in dat het Voordragen deze verwaarlozing met alle andere ‘vak’branches deelt. Alsof ook het Spreken maar enigszins tot z'n recht komen kan in klassen van 30, die gemiddeld nog-geen-drie uren aan Nederlands mogen besteden, - en is het Stellen er béter aan toe, waarvoor de ijverigste leraar niet meer kan doen dan, op z'n best, zijn tweehonderd leerlingen, één opstelletje per maand te geven, wil hij niet onder correctie worden bedolven, - voor vruchtbaar Lees-onderwijs | |||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||
is voor elke leerling een minuut of zeven per maand beschikbaar, - Grammatica staat er iets beter voor: dit kan geheel klassikaal gegeven, maar het is zo jammer, dat zijn waarde voor taalbegrip, taaldoorvoeling en taalvoortbrenging - uiteraard en door omstandigheden - zo gering is, - en wàt kan er van Literatuuronderwijs (literaire Opvoeding) terecht komen, in de weinige tijd die we daarvoor hebben: wie een meesterwerk (Reinaert, Max Havelaar) werkelijk wil doen kennen en genieten heeft daar twéé maanden voor nodig!
Heeft het nu wel zin, zal iemand vragen, om nog over het Voordragen te schrijven? ook-daarvoor-nog een plaats(je) ten koste van de andere ‘vak’delen op te eisen? En, behalve dit bezwaar, kan hij er nog andere - heel zware - laten wegen, als: voor dit onderdeel is enige opleiding van den leraar nòg noodzakelijker dan b.v. voor Spreekopvoeding en Literatuurinterpreteren - hoe veel leraren missen de artistieke aanleg en (of) de daartoe vereiste stem-kwaliteit - en hoe betrekkelijk-klein is het percentage van leerlingen (20, 30%?) die kómen tot enig reproduceren dat ‘voordragen’ genoemd worden mag! Ik durf nièt uit te maken of reeds deze-vier bezwaren niet groter zijn dan de redenen die voor een geregeld voordragen door de leerlingen pleiten. Onderschatten we de waarde ervan echter niet! Voor een, in alle opzichten goed Spreken en Lezen is het een voortreffelijke stimulans en correctie.Ga naar voetnoot1) Tegen een oppervlakkig, overhaast Literatuur-onderwijs een - zij het voor den docent ietwat ontnuchterend en teleurstellend - feilloos middel: het criterium voor wat z'n literatuuronderwijs ‘nou eigelijk uithaalt.’ En voor menige leerling zou een repertoire van literaire voordrachtstukken de enige, en enigszins waardevolle, herinnering aan het genoten taalonderwijs wezen. Conclusie: ieder leraar make het voor zichzelf uit. Gegeven de in- en extensieve (te) grote taak die den leraar-nederlands is gesteld, lijkt het me niet afkeurenswaard hem de keuze, | |||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||
zeker de accentuering, te laten om het opgedragen werk zo goed mogelijk uit te voeren. Hem de vrijheid toe te staan, individueel, zijn energieën en het ‘vak’ uit te buiten. En wegens de uitgebreidheid van zijn taak èn wegens het sterk-persoonlijke in de practisering ervan, zou het eisen van uniformiteit en nivellatie hoogst onvoorzichtig zijn.
Wij zullen de laatste zijn die verklaren: dat het Onderwijs in deze tijd een periode van bloei, zelfs van opkomst beleeft. Weinig hoofdbreken zou het kosten om het tégendeel te beweren, en te bewijzen. Toch is het, in verband met het gekozen onderwerp, niet te ontkennen, dat er een - kleine - verandering merkbaar is, een tendenz namelijk om het historische en het taaltheorétische - de overspannen term ‘taalwetenschappelijk’ onderdrukken we - iets naar-achter te schuiven, en aan het taal- en taalkunstpractische een plaats meer naarvoren te geven. Als symptomen daarvan noemen we: Daalder's KralensnoerGa naar voetnoot1); Van Beekbergen's - o weidse titel! - Kleine Volledige TaalcursusGa naar voetnoot2), die ook het Spreken en het Voordragen als integrerende delen van het moedertaalonderwijs in klasse 2 en 3, behandelt; Walch's SchooltoneelGa naar voetnoot3); van de Maatschappij tot Bevordering van Woordkunst de bundels VoordrachtkunstGa naar voetnoot4); terwijl een boekje Vrolijke Lees- en VoordrachtstukkenGa naar voetnoot5), van Arie Post, in korte tijd z'n vièrde druk kreeg. 't Is mijn bedoeling nu niet, om n.a.v. dit verschijnsel een pleidooi, of een didactiek en methodiek voor het voordrachtonderwijs te geven: de tijd en ikzelf zijn nog niet rijp daartoe. Wel is iets anders voor mezelf en anderen van urgente betekenis. Al is - om bovengenoemde bezwaren - het voordragen (nog) geen constituerend deel van mijn onderwijs, bij tijd en wijle ‘doe 'k er aan’, occasioneel dus, en tegen de vacanties rijst uit de ‘boezem’ van de klas de wens om een Voordracht-Uur. Daarvoor willen dan ongeveer de helft een nummertje ten beste | |||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||
geven. Natuurlijk willig 'k zo'n verzoek geredelijk in, kan als schoolmeester het echter niet bij de - toch volstrekt niet nutteloze - ‘aardigheid’ láten, en tracht er zoveel mogelijk positieve taalwinst uit te trekken. Een van de middelen daartoe lijkt me: uit de leerlingen-zelf een Jury te (laten) kiezen. Het heeft niet alleen z'n pedagogische voordelen om de kopstukken van de klas verantwoordelijkheid te geven, het is van niet te onderschatten waarde, dat we de ongezochte gelegenheid die zo'n Voordracht-Wedstrijd biedt, uitbuiten voor de verheldering van het taalinzicht, voor het bewust waarderen van taal. Het ‘hòe willen jullie de voordrachtprestaties taxeren?’ wordt door de klas als de cardo quaestionis gevoeld. We moeten tot een richtsnoer voor voordracht- (is taal-) waardering komen, en dit ‘moeten’ nu is juist zo verkieselijk en zo nuttig. De lui voelen gewoonlijk veel te weinig het ‘dàt moeten we nou 's weten!’ De leraar heeft nu zo'n levende gelegenheid om langs Socratische weg, en via ‘hoor en wederhoor’ tot de criteria, en tot hiërarchie in die criteria, geraken. Ik verbeeld me altijd, dat zo'n éne ‘les’ meer waarde heeft dan tien schone andere. Met wat dictatoriale beslissingen van de kant van den leraar komt dan de klas tot het opstellen van een norm, en naar deze zal, zo goed en zo kwaad als 't gaat, geoordeeld worden. Deze norm leggen we Vast op papier, en gewapend daarmee zal de jury (van drie leden) haar punten geven voor de diverse voordrachtnummers. M. i. zeer belangrijke, punten werden bediscussieerd en beslist. Qua taal èn qua voordragen. Allereerst, wat er zoal bij de beoordeling moest in aanmerking komen. We kregen een hele collectie gegevens, elementen, als: duidelijkheid, stand van den spreker, goede opvatting van zijn voordrachttekst, beschaafd-nederlands, niet blijven steken, de keuze van het stuk, de indruk die het gemaakt heeft, enz. 't Kwam nu op drie dingen aan: te elimineren wat niet ter-voordracht-zake was (o.m. de keuze van het stuk in de taxatie op te nemen); te analyseren wat complex, en daardoor vaag was (de ‘indruk’); de resterende componenten te hiërarchiseren. - Om het verkregen resultaat schematisch weer te geven: de elementen die de jury censureren, en die ook het publiek beoordelen zou, waren: | |||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||
‘Teksttrouw’ kwam te vervallen, als te vanzelfsprekend; de kwaliteit van de Stem kwam onder 2 en 3; ‘Natuurlijk Spreken’ eveneens onder 2 en 3. Daar allen het eens werden over de hegenomie die aan 1 toekomt, zou het punt voor dit element met 3 vermenigvuldigd worden, en de factor 2 met 2 als dàn de belangrijkste. Voor 3, 4 en 5 konden elk vijf punten behaald worden, voor 2 tien en voor 1 vijftien, zodat 40 punten het volmaakte maximum was. De drie juryleden zouden voor 4 grote vellen zorgen, waarop links de 5 onderdelen onder elkaar, en rechts daarvan een 20 eveneens verticale stroken, boven elk waarvan een naam van een ingeschrevene. Onafhankelijk van elkaar gaven ze punten, en het gemiddelde werd op het vierde blad, de officiële uitslag, overgebracht. De winnaar zou - de voorraad pres. exx. strekt lang! - een bundeltje voordrachtstukken als prijs ontvangen. De ervaringen met de voordrachtwedstrijd opgedaan, zijn nièt van zoveel belang om ze hier te verslaan. Geen andere dan gewone, zoals: juist het verkéérde gebaar in ‘de vogelen, des hemels (hand omlaag!) en de vissen der zee’ (omhoog!); en in ‘de trouwe hond heft zijn kop en staart omhoog’ dit zó voorgedragen alsof ‘staart’ substantief en geen verbum was! (Gedeeltelijk de schuld van den dichter, die voor ‘en’ de komma had ‘vergeten’). Het enig-belangrijke van zulke wedstrijden, enkele malen 's jaars, is m.i. het actief er bij betrokken zijn van alle leerlingen, en de oefening die ze krijgen (beter: uit zichzelf geven) om in taal te onderscheiden, en taal te waarderen. Voor een smaken van literatuur èn voor de mensekennis die ze eenmaal behoeven is dit een uitstekende voor-oefening. A.J. SCHNEIDERS. |
|