Levende Talen. Jaargang 1936
(1936)– [tijdschrift] Levende Talen–De leraren in de moderne talen en het zingen op de Middelbare School.Onder de talrijke paedagogisch-didactische vraagstukken, die in de loop der jaren in ons orgaan of op onze vereniging besproken zijn, is, voorzover wij weten, het bovengenoemde onderwerp nog nooit aan de orde geweest. Ook is ons geen enkel ander vaktijdschrift bekend, waarin deze materie al eens behandeld is. Het zij ons daarom vergund enige opmerkingen over deze kwestie te mogen maken. We zullen vermoedelijk niet ver van de waarheid af zijn, als we beweren, dat er - een hoge uitzondering wellicht daargelaten - op de H.B.S. of op het gymnasium nooit gezongen wordt. Zang, of liever muziek, behoort nu eenmaal niet tot de leervakken van onze inrichtingen voor middelbaar en voorbereidend hoger onderwijs. Toch moest dit eigenlijk wel zo zijn, althans op de H.B.S., want deze school is indertijd opgericht om ‘algemene kennis, ontwikkeling en beschaving’ bij te brengen. Hoewel deze onderwijsinrichting langzamerhand enigszins uit haar oorspronkelijke koers dreigt te geraken - we denken hierbij aan de bepalingen ten opzichte van de wiskunde, de mechanica en de kosmografie aan de ene kant en die omtrent de afschaffing van aardrijkskunde, geschiedenis, staathuishoudkunde en de letterkunde der moderne talen als eindexamenvakken aan de andere kant - kan toch niet ontkend worden, dat zij nog steeds behoorlijk aan het gestelde doel beantwoordt en nog steeds aan | |
[pagina 232]
| |
brede lagen der bevolking een geenszins oppervlakkige algemene ontwikkeling geeft. Dit zou echter nog meer het geval zijn, indien ook muziekonderwijs, aan welks ontwikkelende en beschavende invloed toch zeker niemand twijfelt, voorkwam op het leerplan van de H.B.S. Men ontmoet wel eens mensen, die het onderwijs aan deze inrichting gevolgd hebben, maar die de ene noot niet van de andere kunnen onderscheiden, doordat de ouders verzuimden aan te vullen, wat de middelbare school haar leerlingen onthield. Kan men dergelijke mensen eigenlijk wel ‘algemeen ontwikkeld’ noemen? Het schijnt wel vast te staan, dat ook het lager onderwijs in dezen niet geheel vrij uitgaat. In de laatste tijd hebben we herhaaldelijk de klacht gelezen, dat er tegenwoordig op heel veel lagere scholen geen noten meer geleerd worden. Hoe moeten we bovenvermelde leemte in ons middelbaar onderwijs verklaren? De fout berust natuurlijk bij den vroegeren wetgever. Voornamelijk denkend aan de intellectuele vorming der leerlingen, kwam het ethische en het aesthetische element bij hem pas in de tweede plaats. Werd voor de bevordering van de verstandelijke ontwikkeling aan de exacte vakken een zeer belangrijke rol toebedeeld, voor de aesthetische vorming werden het litteratuur- en het tekenonderricht blijkbaar voldoende geacht. In het verleden moge er, tengevolge van de snelle vooruitgang der natuurwetenschappen, aanleiding voor geweest zijn om aan de exacte vakken langzamerhand een steeds grotere plaats toe te kennen, thans, nu er symptomen zijn, die er op wijzen, dat er weer meer met geestelijke waardenGa naar voetnoot1) gerekend wordt, is de vraag gewettigd, of de al verder gaande toespitsing van de wanverhouding tussen de exacte en de niet-exacte vakken van de H.B.S. nog wel verantwoord is, en of niet de invoering van muziekonderwijs het verbroken evenwicht enigermate zou kunnen herstellen. | |
[pagina 233]
| |
Het is hier echter niet de plaats om een pleidooi te houden voor de muziekles op de middelbare school. Ook al zou dit wel het geval zijn, dan lijkt ons het resultaat, dat we ermee zouden wensen te bereiken, nog tamelijk illusoir, want waar zouden we de uren, de bevoegde vakleraren en bovenal de benodigde gelden vandaan moeten halen? Maar al moge dan algemeen muziekonderwijs op de H.B.S. en op het gymnasium voorshands een Utopie blijven, een belangrijk onderdeel ervan, het zingen, behoeft niet langer tot de ‘pia vota’ te behoren. Dit is mogelijk zonder extra uren, zonder extra kosten, zonder vakleraren. Het wil ons voorkomen, dat de docenten in de moderne talen hier een nuttig en dankbaar werk zouden kunnen verrichten. Het is wel bedroevend, dat, waar allerwegen de belangstelling in de zang toeneemt, de middelbare school nog steeds van verre is blijven staan. Zij negeert een gebied, dat zo rijk is aan waardevolle cultuurgoederen en dat zo bij uitstek geschikt is om de aesthetische vorming van haar leerlingen op hoger plan te brengen. Zij onthoudt hun nog steeds die wondere combinatie van poëzie en muziek, die wij lied plegen te noemen. Poëzie en muziek! Zijn dit reeds ieder afzonderlijk kostelijke gaven, hoeveel te meer zal dit het geval zijn, wanneer die twee tot één worden, wanneer verheven gedachten, gegoten in een schone vorm, gedragen worden door melodieuze en rhytmische klanken! De plaats, die het lied inneemt in het leven van den mens, wordt zo treffend geschetst door HasperGa naar voetnoot1), als hij zegt: ‘Met liederen van vreugde in de kleine gezinsgemeenschap begroet, door dodenzangen uitgeleid, gaat de mens over deze aarde....’ En welk een belangrijke rol het lied speelt in het leven der volkeren en welk een suggestieve kracht ervan kan uitgaan, wordt ons duidelijk, wanneer we denken aan ons Wilhelmus en aan bekende strijdliederen als Ein feste Burg ist unser Gott, de Marseillaise, de Internationale en het Horst-Wessel lied. In deze landen werd de waarde van het zingen reeds in overoude tijden ingezien. Het was Karel de Grote, die op enkele plaatsen zangscholen deed verrijzen en de Frankische heldenliederen liet verzamelen. In de middeleeuwen hebben de troubadours en de minnezangers de ontwikkeling van het zoge- | |
[pagina 234]
| |
naamde volkslied sterk bevorderd. Ook Luther heeft heel veel gedaan tot verbetering van het zangonderwijs. In latere eeuwen brachten vooral de opera, de opleving van de romantiek en de arbeid van beroemde componisten op vocaal gebied het lied steeds nader tot het volk. We vermoeden, dat er heel wat ouders zullen zijn, die de bijna volslagen onverschilligheid van het middelbaar onderwijs voor de zang ten zeerste betreuren. Het gevolg is immers, dat de ‘rising generation’ zo weinig mooie liederen kent. Het repertoire van onze jonge mensen (en helaas ook van vele ouderen) is in de meeste gevallen beperkt tot een paar afgezaagde ‘schlagers’ en enkele resten van liederen, waarmee de lagere school hen het leven heeft ingestuurd. Gelijk we reeds zeiden, kunnen de leraren in de moderne talen hierin verandering brengen. Zij zijn het, die de leerlingen in aanraking brengen, met de cultuur, in het bizonder de litteratuur, van de ons omringende volkeren. Tot goed letterkundeonderwijs behoort ook het lezen van gedichten. Nu zijn componisten dikwijls door lyrische poëzie geinspireerd geworden - denk bij voorbeeld aan de grote invloed, die Heine gehad heeft op Schumann - en zo is menig mooi lied ontstaan, waarvan tekst en melodie een harmonisch geheel vormen. En aangezien deze twee als het ware onafscheidelijk aan elkaar verbonden zijn, zouden we ons dan niet schuldig maken aan halfslachtigheid en eenzijdigheid, wanneer wij onze leerlingen alleen maar lieten ondergaan de invloed van de schepping van den woordkunstenaar en niet die van den toonkunstenaar? Hoe kan men volkomen recht laten wedervaren aan Ben Jonson's ontroerend schone Drink to me only with thine Eyes zonder de daarbij behorende droefgeestige en zangerige melodie? En is het Engelse volkslied, dat in iedere gedichtenbundel voorkomt en dus misschien veel gelezen of behandeld wordt, los te maken van zijn bekende, maar toch steeds weer imponerende wijze? Wilt ge nog een voorbeeld? Kunt ge de innige vroomheid, die er spreekt uit Lyte's beroemde bede Abide with me, fast falls the Eventide, het lievelingslied van wijlen koning George V, voor Uw leerlingen beter laten uitkomen dan door hen te brengen onder de bekoring van Monk's meeslepende melodie, waarin ge zo duidelijk de monotone en smekende stem van den bidder beluistert? | |
[pagina 235]
| |
Hebben we in het bovenstaande getracht aan te tonen, dat de te behandelen stof den docent in de moderne talen soms haast tot zingen noopt, laten we thans enige directe en indirecte voordelen opsommen, die verbonden zijn aan het zingen van Franse, Duitse of Engelse liederen. We denken dan in de eerste plaats aan de waarde van het memoriseren van mooie gedichten. Den leerling wordt hier iets meegegeven, dat hem waarschijnlijk zijn gehele leven bijblijft. Maar, zo zal men ons tegenwerpen, dit zal toch evenzeer het geval zijn, wanneer er niet gezongen wordt. We kunnen daarop antwoorden, dat er in de praktijk dikwijls weinig terecht komt van het van buiten leren van poëzie. Men verkiest vaak lange verhalende of beschrijvende gedichten, die nog enigszins vertaald en naverteld kunnen worden en die - zo denkt men althans - den leerling wellicht meer zullen boeien, boven korte lyrische ontboezemingen, die al deze zogenaamde voordelen niet hebben. Kan de zang dus dienen als een sterke prikkel tot het memoriseren van poëzie, het telkens herhaalde zingen is oorzaak, dat de tekst dusdanig het eigendom van den leerling wordt, dat hij ze nimmer vergeet. Dit brengt ons als vanzelf op een ander niet te onderschatten voordeel. Het herhaalde zingen is een prachtige klassikale uitspraakoefening, die - het zij hier even en passant opgemerkt - heel wat lieflijker klinkt dan het gezamenlijk opdreunen van allerhande rijtjes moeilijke woorden, een hulpmiddel, waartoe vooral de leraren in het Engels, ten gevolge van de abnormaal grote klassen, tegenwoordig helaas hun toevlucht moeten nemen, indien zij nog iets van de toch reeds zo lastige uitspraak terecht willen brengen. Wat de zo even genoemde uitstekende klassikale oefening betreft, daar is natuurlijk al iets aan vooraf gegaan. Bij het lezen van het gedicht is veel aandacht geschonken aan de uitspraak. Het behoeft geen betoog, dat, als deze niet onberispelijk klinkt, behoorlijk zingen ondenkbaar is. Dit kleine beetje extra zorg is evenwel goed besteed, want aan de uitspraak van de gemiddelde H.B.S.-er en gymnasiast is nog wel het één en ander te verbeteren en iedere gelegenheid daartoe dient eigenlijk dankbaar benut te worden. Rijmwoorden en refreinen kunnen er echter in niet geringe mate toe bijdragen, dat die extra aandacht tot een minimum beperkt kan blijven. In de derde plaats is de vocabulaire van de leerlingen bij de | |
[pagina 236]
| |
zang gebaat. Een groot aantal woorden, die bij de lectuur slechts een vluchtige indruk maken en al heel spoedig weer vergeten zijn, worden nu in het zinsverband geleerd en worden het onvervreemdbaar eigendom van den leerling tengevolge van het memoriseren en het zingen. Het gezegde der Ouden: ‘Tantum scimus quantum memoria tenemus’ moge hier niet rechtstreeks voor bedoeld zijn, het is niettemin zeer toepasselijk in dezen. Datgene, wat wij in onze jeugd van buiten geleerd hebben, is eigenlijk het enige, dat ons ten allen tijde onmiddellijk ter beschikking staat. Hoe meer waardevol materiaal wij dus in ons geheugen hebben opgenomen, hoe groter de bron zal zijn, waaruit later geput kan worden. Door een vrij groot aantal Engelse liederen na te gaan zijn we tot de conclusie gekomen, dat een niet al te moeilijk vers, bestaande uit drie à vier coupletten, gemiddeld ongeveer twintig woorden bevat, die den leerling van de tweede klas H.B.S. nog onbekend zijn, als hij enkele maanden op school is. Natuurlijk zijn daar ook wel onbelangrijke onder. Het percentage hiervan is echter zeer klein en is ook afhankelijk van de keuze der liederen. Voor het merendeel ontmoeten we echter belangrijke woorden als: bright, dim, soft, faint, gentle, sorrow, delight, care, mountain, hill, wood, to long, to tread, to ring, to gleam, enz. Het is heel goed mogelijk in de tweede klas van de H.B.S., respectievelijk de derde klas van het gymnasium - we hopen straks uitéén te zetten, waarom we juist aan deze leerjaren de voorkeur geven - een vijf en twintigtal Engelse liederen te laten leren, die dus, wat de vocabulaire betreft, een werkelijke aanwinst betekenen van ongeveer vijfhonderd woorden. Behalve de gewone voordelen, die aan het goede zingen in het algemeen reeds verbonden zijn - het ontwikkelen van het muzikale gehoor, het opwekken van het gevoel voor maat en rhythme, het aankweken van saamhorigheid, de genieting, die de zang met zich mede brengt en de verheffing, die ervan uitgaat - dienen hier ten slotte nog enige paedagogische voordelen vermeld te worden. Knapen en meisjes, die op de middelbare school weer hebben leren zingen, zullen later steeds het goede lied waarderen en propageren. Ook zal de zang het zo hoog nodige contact tussen leraar en leerling bevorderen. En welk een opvoedende kracht kan er niet uitgaan van het lied, dat zingt van arbeid en inspanning, van vrijheid en vrede, van | |
[pagina 237]
| |
geloof en hoop, van vriendschap en liefde, van trouw en aanhankelijkheid! Men spreekt dikwijls van de diepe klove, die er gaapt tussen school en leven. Welnu, hier is misschien een geschikt middel om die klove enigszins te overbruggen. Ook klaagt men wel eens over de dorheid van ons onderwijs. Als deze klacht niet van alle grond ontbloot is, ziehier dan een frisse, levenwekkende bron, welke die dorre woestijn enigermate kan verkwikken! Indien dus ieder der drie docenten in de moderne talen - over onzen Nederlandsen collega hopen we later nog even te spreken - op de H.B.S. en op het gymnasium een vijf en twintigtal van de mooiste en bekendste liederen zou willen laten leren, dan konden we onze jonge mensen een respectabele keurcollectie meegeven, die een bron van genot voor hen kan zijn op school en daar buiten, die hun liefde voor kunst en litteratuur zal aanwakkeren, kortom, die hun leven zal verrijken. Uit dit repertoire kan geput worden, wanneer zij willen zingen in de huiselijke kring of in het vrije veld, in de kampeertent of in de jeugdherberg. Ook is er wel menig mooi lied te vinden, dat heel goed dienst zou kunnen doen op de jaarlijkse uitvoeringen gegeven door onze H.B.S.-ers en gymnasiasten. Het bekende Good Night van den Schotsen dichter en journalist Charles Mackay, is, van wege zijn schone inhoud en zijn mooie, ietwat weemoedige melodie, bij voorbeeld zeer geschikt om te worden gezongen aan het eind van een dergelijke bijeenkomst. En dan niet door een koortje van ‘uitgelezen’ zangers en zangeressen, maar door de gehele school. Hier is nu eens een prachtgelegenheid om de saambindende kracht, die er van zogenaamd ‘community singing’ uitgaat, te demonstreren in tegenwoordigheid van autoriteiten, ouders en docenten! Nu zou men kunnen vragen: Is alles, wat gij daar voorstelt, wel uitvoerbaar? Waar haalt ge de tijd vandaan? Hindert ge de andere klassen niet door uw gezang? Bestaat er wel een flink aantal liederen, die geschikt zijn voor onze opgroeiende jeugd en waarvan tekst en melodie aan behoorlijke artistieke eisen voldoen? En - last not least - acht ge iedere taalleraar maar in staat om de zang te leiden, terwijl het zingen toch een gave is, die slechts aan een enkel begenadigd mensenkind geschonken wordt? Laten we die laatste vraag maar eerst eens onder de ogen zien. | |
[pagina 238]
| |
Naar het woord van Luther zouden alle docenten, die niet kunnen zingen, uit de school verwijderd moeten worden. Indien dit werkelijk eens gebeurde - waarmee natuurlijk niet gezegd is, dat we dit ook zouden wensen - zou misschien heel spoedig blijken, dat nagenoeg iedere onderwijzer of leraar wèl kon zingen. De mens, die nog nooit gezongen heeft, moet immers waarschijnlijk nog geboren worden. Het spreekt vanzelf, dat de gaven op dit gebied ook bij docenten sterk uitéén zullen lopen en dat het resultaat, dat bereikt wordt, in niet geringe mate zal afhangen van hun muzikaliteit, maar dit neemt niet weg, dat ook muzikaal-minder begaafde en muzikaal-minder geschoolde leraren en leraressen, mits de goede wil aanwezig is, het zingen behoorlijk zullen kunnen leiden. Aan de zangkunst van den docent worden trouwens voor ons doel maar matige eisen gesteld. Als men een eenvoudig lied kan voorzingen, komt de rest vanzelf in orde. Wie op de H.B.S. of op het gymnasium wel eens aan zang gedaan heeft, weet, dat onze jongens en meisjes betrekkelijk gauw een melodie aanleren. Indien ge haar één keer hebt voorgezongen, krijgt ge meestal onmiddellijk steun van één of meer leerlingen, die haar reeds kenden, hetzij door de radio, hetzij langs andere weg. De docent, die in 't geheel niet kan zingen, kan wellicht zijn toevlucht nemen tot één of ander muziekinstrument. Als hijzelf niet in staat is de melodie voor te spelen, kan hij dit misschien laten doen door één der leerlingen. De gramofoon zou natuurlijk hier ook uitstekende diensten kunnen bewijzen. Het behoeft nauwelijks gezegd te worden, dat dirigeren of maatslaan geheel overbodig is en dat er slechts éénstemmig gezongen wordt: het is immers niet de bedoeling zangonderwijs te geven, doch eenvoudige, mooie liederen te leren. Hieruit volgt dadelijk, dat we aan het zingen der leerlingen ook niet al te hoge eisen kunnen stellen. Er dient natuurlijk zuiver te worden gezongen en de woorden moeten duidelijk uitgesproken worden. Als we er dan ook nog in slagen het gedachtenloos zingen tegen te gaan en er voorts naar streven om de melodie de weerspiegeling te doen zijn van de gemoedsgesteldheid, die de woorden in ons opwekken, kortom, als we zien, dat de jeugdige zangers en zangeressen hun hart in het lied leggen, moeten we tevreden zijn. En nu de kwestie van de tijd. De ervaring leert, dat voor het doel, dat we ons gesteld hebben - het klinkt misschien een | |
[pagina 239]
| |
weinig ongelooflijk - ongeveer twintig minuten per week gedurende een zestal maanden voldoende is. De bestemming, die we aan deze tijd geven, is volkomen verantwoord: we zingen immers Franse, Duitse of Engelse teksten. Voor de H.B.S. en het gymnasium achten we, wat laatstgenoemde taal betreft, respectievelijk het tweede en het derde jaar, van de Kerstvacantie tot de zomervacantie, de beste tijd. Behalve dat de leerlingen dan nog betrekkelijk jong zijn en het memoriseren hun dus haast geen inspanning kost, lijken ons de zo juist genoemde jaren ook zeer geschikt, omdat onze knapen en meisjes zich dan in het algemeen gemakkelijker geven en het zingen nog niet kinderachtig of belachelijk vinden. Begint men met oudere leerlingen, dan zal men waarschijnlijk eerst een flinke dosis valse schaamte moeten overwinnen. Onze opgroeiende jonge mensen doen gewoonlijk zo schandelijk weinig aan zang, dat zij zich voor elkaar schamen, wanneer ze in het openbaar moeten zingen! Bij dit alles komt nog, dat we in de lagere leerjaren meer tijd tot onze beschikking hebben. Voor de tweede klas van de H.B.S. zijn vier uren Engels uitgetrokken, waarvan na de Kerstvacantie, als de allereerste moeilijkheden van grammatica en uitspraak tot het verleden zijn gaan behoren, toch zeker minstens één uur voor lezen benut wordt. Indien men van deze les twintig minuten besteedt aan het lezen en bespreken van een eenvoudig gedicht van vijftien à twintig regels en tien minuten neemt voor het overhoren van het geleerde, houdt men nog twintig minuten over voor zingen.Ga naar voetnoot1) Deze tijd is ruimschoots voldoende om een nieuwe melodie aan te leren en enkele reeds ingestudeerde nummers te herhalen. Op deze manier zullen de leerlingen aan het eind van het tweede, respectievelijk derde jaar, ongeveer vijf en twintig Engelse liederen kennen. Natuurlijk moet dit repertoire geregeld onderhouden worden. Hiertoe kunnen enigszins bizondere gelegenheden als de laatste les voor de vacantie, de vergaderingen van de schoolclub en de jaarlijkse uitvoering daarvan, ongetwijfeld bijdragen. Daar dit niet voldoende is, | |
[pagina 240]
| |
moet er in de hogere leerjaren iedere maand een kwartier, desnoods een halve les, voor uitgetrokken worden. Zo leert de hele school, zonder schade voor het onderwijs, geleidelijk een vast fonds van liederen en bereiken we de zo noodzakelijke eenheid, die de basis is van alle gemeenschappelijke zang. Wat betreft het hinderen van andere klassen, het spreekt vanzelf, dat dit niet mag voorkomen. Maar ook dit bezwaar kan zeer zeker ondervangen worden. Als men, in overleg met rector of directeur, besloten heeft te gaan zingen, zal er vermoedelijk wel een lokaal te vinden zijn, dat door zijn afgezonderde ligging de aangewezen plaats is voor zanglustige leraren en leraressen. Ook kan op een bepaald uur een klas soms geheel geïsoleerd zijn, doordat er dan verschillende vaklokalen, die zich in een afgelegen gedeelte van de school bevinden, in gebruik zijn. Met één en ander kan natuurlijk reeds vooraf rekening gehouden worden bij het opmaken van de rooster. Waar een wil is, is ook hier wel weer een weg. Wat op de lagere school mogelijk is, zal op de middelbare wellicht ook kunnen. Ten slotte enkele opmerkingen over ons vierde punt: de keuze der liederen. Aan welke eisen moeten deze voldoen? Ofschoon tekst en melodie beide artistiek volkomen verantwoord moeten zijn, is de inhoud voor ons natuurlijk hoofdzaak. Indien hiervan een opwekkende, stichtende, veredelende of opvoedende invloed uitgaat en de melodie eenvoudig, doch smaakvol is, hebben we een lied, dat aan ons doel beantwoordt. Hieruit volgt, dat we, voorzover het Engels betreft, ‘nursery-rhymes’, als zijnde meestal te kinderachtig voor onze knapen en meisjes en ‘jazz-songs’, vanwege hun vaak onbenullige inhoud, over het algemeen minder geschikt achten. Indien we onze leerlingen een repertoire voor het leven willen meegeven, moeten we in de eerste plaats een keuze doen uit liederen, die reeds door tal van generaties gezongen zijn overal, waar de Engelse taal gesproken of verstaan wordt. Het is jammer, dat er geen bundeltje bestaat, waarin een keurcollectie van dergelijke klassieke liederen voorkomt. Wel is er op dit gebied in ons land reeds enig baanbrekend werk verricht. Zo zijn er een paar Engelse schoolboeken, die de tekst en de melodie van enkele bekende liederen bevatten. Eindhoven en Overbeeke geven in hun Idiom and Grammar een drietal, De Maar in zijn Golden Gate Books zeven. Verder | |
[pagina 241]
| |
dient nog vermeld te worden, dat in 1925 verschenen is Taal en Lied, Liederen in Vreemde Talen ten dienste van Christelijke scholen voor Voortgezet Onderwijs, verzameld door de heren Veldkamp, Huizinga, Karsten en Uittenbogaard. Daar deze bundel een zeer belangrijke plaats inruimt voor het geestelijk lied, is ze minder geschikt voor neutrale scholen. Het feit, dat na elf jaren nog geen herdruk van dit werkje nodig is geweest, leidt haast tot de conclusie, dat er ook op de Christelijke inrichtingen voor middelbaar onderwijs in 't geheel niet of betrekkelijk weinig gezongen wordt. We hadden zulks niet verwacht, omdat in kerkelijke kringen het lied over het algemeen meer in ere is dan in niet-kerkelijke.
Het bovenstaande zou misschien aanleiding kunnen zijn voor de Vereniging van Leraren in Levende Talen om deze zaak eens ter hand te nemen. Indien zij, overtuigd van de voordelen, die uit taalkundig, aesthetisch en paedagogisch oogpunt verbonden zijn aan het zingen van Franse, Duitse en Engelse liederen op onze middelbare scholen, onder haar auspiciën voor ieder der drie moderne talen een bescheiden bundeltje zou willen laten samenstellen door een door haar daartoe aan te wijzen commissie, zou zij o.i. een zeer nuttig werk verrichten. Deze boekjes, die natuurlijk voor een luttel bedrag beschikbaar gesteld moesten worden, zouden niet alleen het tijdrovend overschrijven van gedichten overbodig maken en het aanleren van de melodie vergemakkelijken, maar ook de eenheid in de hand werken, die in dezen een allereerste voorwaarde genoemd mag worden. We hebben tot nu toe met geen enkel woord gerept over onzen Nederlandsen collega, om de eenvoudige reden, dat het ons onmogelijk toelijkt hem in deze aangelegenheid te betrekken. Zijn schier bovenmenselijke taak - de man moet lees-, spreek-, stijl-, stel-, spelling-, spraakkunst- en litteratuur-onderwijs geven, en dat alles in enkele karig toegemeten uren - nog voor uitbreiding vatbaar achten, zou een ernstig gebrek aan realiteitsbesef verraden. Bovendien vervalt voor hem de belangrijkste drijfveer: het vermeerderen en het consolideren van de kennis van de vreemde taal. Daar we bij ondervinding weten, dat het nog niet zo gemak- | |
[pagina 242]
| |
kelijk is om een behoorlijk aantal mooie liederen te vinden, geschikt voor onze jonge mensen, zullen we dit artikel besluiten met de vermelding van een vijf en twintigtal Engelse titels, die o.i. aanbeveling verdienen. Het spreekt vanzelf, dat wij dit doen zonder enige pretentie. We zouden niet graag willen beweren, dat deze nu juist de allerbeste zijn: we geven ze enkel en alleen, omdat de ervaring ons geleerd heeft, dat ze bij de jeugd in de smaak vallen. Men kan bij voorbeeld beginnen met God save the King, welk lied dit voor heeft, dat de wijze bekend is en dat het dus de leerlingen - en misschien ook wel den leraar - spoedig over de eerste schrik heen helpt, als er tot nu toe nooit gezongen is op school. Wanneer het ijs eenmaal gebroken is, zal het eenvoudige Good Night van Charles Mackay, met zijn aardige woorden en zijn prachtige melodie, weinig inspanning kosten. Het fijne wiegeliedje Golden Slumbers kiss your Eyes volgt dan als vanzelf. Na deze ‘inleiding’ is het misschien niet meer nodig streng te letten op opklimming in moeilijkheid. We kunnen hier dus volstaan met nog enige titels groepsgewijze te vermelden. Van de geestelijke liederen noemen we een drietal hymnen, die na meer dan een eeuw nog niets van haar populariteit hebben ingeboet, n.l. Lyte's Abide with me, fast falls the Eventide, Isaac Watts' O God our Help in Ages past en Cardinal Newman's Lead kindly Light. De melodieën zijn afkomstig van drie zeer verdienstelijke Engelse componisten, resp. Monk, Croft en Dykes. Overbekende minneliederen als Early one Morning, My Bonnie is over the Ocean, Ben Jonson's Drink to me only with thine Eyes en Meta Orred's In the Gloaming vinden ook een welkom onthaal. Van de vele populaire ‘negro melodies’ komen in aanmerking: Old Folks at Home, My Old Kentucky Home en Poor Old Joe, alle geschreven en op muziek gezet door den jonggestorven Amerikaansen liederencomponist Stephen Collins Foster. Thomas Moore's The Last Rose of Summer en The Minstrel Boy dienen hier eveneens vermeld te worden. Het wondermooie Whispering Hope van Alice Hawthorn, één der heerlijkste liederen, die we kennen, mogen we ook vooral niet vergeten. Noemen we ten slotte nog My Heart's in the Highlands (Burns), Rule! Britannia (Thomson), Hail Columbia (Hopkinson), The Star-spangled Banner (Key), The Blue Bells of Scotland, Home | |
[pagina 243]
| |
Sweet Home (Payne), Adieu (E.H. Smith), All through the Night en Cockles and Mussels.Ga naar voetnoot1)
We zijn tot het schrijven van dit artikel gekomen, doordat we dezer dagen bij het doorbladeren van enkele nummers van de vorige jaargang van Levende Talen getroffen werden door een tweetal opmerkingen. In zijn inleiding Het Engels van onze leerlingen vertelt Dr. Zandvoort (L.T. No. 84, blz. 120), dat het hem gedurende wandeltochten met leerlingen steeds opgevallen was, dat er onder hen zo weinigen zijn, die kunnen zingen. Hij haalt dan het oude gezegde ‘Frisia non cantat’ aan en voegt er zeer terecht aan toe, dat het met ‘Hollandia’ niet beter gesteld is. De tweede opmerking, die ons frappeerde, is te vinden in het artikel van den heer Van Liere: De praktijk van het litteratuuronderwijs in de hoogste klassen (Duits). Hierin deelt hij ons mede (L.T. No. 83, bl. 34), dat op een avondje van de H.B.S.-club de vrouw van één zijner collega's de liederen zong, die hij in de klas behandeld had. Toen we dit lazen, rees bij ons onmiddellijk de vraag: Indien ge het wenselijk acht, dat liederen niet alleen besproken, maar ook gezongen worden, waarom laat ge ze dan ook niet door uw leerlingen zingen?
Er rest ons thans nog de hoop uit te spreken, dat collega's, die ondanks klassen van twee en dertig, vermindering van lesuren en onzekerheid van positie nog over voldoend gezond idealisme beschikken, het bovenstaande eens zullen willen overwegen. Natuurlijk vleien we ons allerminst met de gedachte, dat het ‘Hollandia non cantat’ heel spoedig niet meer gezegd zal kunnen worden. Daarvoor staat onze volksaard ons misschien wel een beetje in de weg. Wij Nederlanders zijn nu eenmaal niet zo uitbundig. Ook bezitten wij niet die zangerige keel, waarmede andere volken begiftigd zijn. Maar dit is zeker, | |
[pagina 244]
| |
dat wij leraren in de moderne talen, die toch een niet onbeduidende plaats innemen in de rijen van hen, die geestelijke leiding hebben te geven aan jonge mensen, uit wier midden straks leiders op allerlei gebied moeten worden gerecruteerd, ook, wat het zingen betreft, invloed ten goede kunnen uitoefenen. Daarom, collega's, indien gij eveneens van oordeel zijt, dat het lied een niet onbelangrijk hulpmiddel kan zijn bij Uw onderwijs, laat dan degenen, die aan Uw zorgen zijn toevertrouwd en Uzelf ervan genieten. De kennis van, de belangstelling voor en de liefde tot de taal, die ge doceert, zullen er bij Uw leerlingen niet geringer op worden!
H.R.S. v.d. VEEN. |
|