Levende Talen. Jaargang 1936
(1936)– [tijdschrift] Levende Talen–De idee en de taal.Wie had nu ooit kunnen denken, dat onze kleine wijzigingen in de spelling de zielerust der Zuivere Rede zouden kunnen verstoren! En toch is het gebeurd: de leider van het orgaan van het Bolland-Genootschap voor Zuivere Rede, Ir. B. Wigersma heeft met W.L. Thieme, die in het eerste nummer van 1936 een stuk over ‘Vereenvoudiging’ heeft geplaatst, het Genootschap tot aansluiting gebracht bij de ‘Nationale Vereeniging voor Orde en Eenheid in de Schrijftaal’, en deze zal genoemd stuk van Thieme opnemen in het e.v. nummer van ‘Taal en Spelling’, haar orgaan. Trouwens, ook de Heer B.M. Telders, de bekende strijder tegen de ‘Vereenvoudigde’ is lid van de Redaktie van ‘de Idee’. Het wordt nu tijd de gedachten over taal en spelling van de beide eersten na te gaan. Voor die van Wigersma zie men enige blz. uit een stuk van veel breder opzet.Ga naar voetnoot1) En wij zullen hem het eerst het woord geven, waar zijn kanttekening zegt, dat hij het hebben zal over Het Woord (blz. 48 en volg.) In een nootGa naar voetnoot2) staat o.a.: ‘Een denken zonder woorden zou zijn als een geest zonder lichaam of een inhoud zonder vorm.... Alle denken is onvermijdelijk in woorden.’ - Boven deze noot | |
[pagina 298]
| |
in de tekst staat dan ook: ‘het bewoordende denken - en een ander denken is er niet’ Ook Hegel is het hiermee eens: ‘Obgleich man gewöhnlich meint, das Unaussprechliche sei gerade das Vortreflichste, so hat diese von der Eitelkeit gehegte Meinung doch gar keinen Grund, weil das Unaussprechliche in Wahrheit nur etwas Trübes, Gährendes ist, das erst wenn es zu Worte zu kommen vermag, klarheit gewinnt. Das Wort gibt demnach den Gedanken ihr würdigstes und wahrhaftestes Dasein (t.a.p. blz. 52).’ En dit woord klinkt in ons denken, reit er zich tot zinnen en is in wezen dus de klank, waarin zich ons denken uit. Hierover zijn wij het allen eens; ook Wigersma heeft niet het woord in min of meer sierlijke schrijfletters in zijn geest staan als iets om naar te kijken. Zijn konkrete grievenGa naar voetnoot1) gaan dan ook tegen het plat klinkende verwarren van kunnen en kennen, van liggen en leggen, tegen het zeggen van oto voor auto, van cinema voor kinema, Orion en Pegásus, woof en gebid (zeker bedoeld in de uitdrukking: ik heb hem gebid en gesmeekt, als een soort samenstelling). - Het zijn hier voor zijn gehóór grieven, die met de regels der Vereenvoudigde Spelling niéts te maken hebben, want deze gelden lettertekens en geen klanken, al zijn er mensen die het lidwoord-krabbeltje -n graag in klank willen omzetten. Laten wij, als altijd van het konkrete uitgaan. Waar heeft W. het aan te danken, dat hij kunnen en kennen, leggen en liggen uit elkaar heeft leren houden? Aan de school. Zij heeft allerlei dialektische eigenaardigheden, als wazze(n), namme(n), zalle(n), magge(n), kwamme(n), kwiem, gong, sting, wij vaarden, kinder als mv. van kind, wij zijne, gane, met meer Friese, Groningse, Drentse, Hollandse enz. bijzondere vormen, die elk schooluur weer de school overal in Nederland binnendringen, bevochten en geweerd en, dank zij een steeds intenser wordend onderwijs met levendige schoolboekjes als hulpmiddel, heeft zij het pad helpen banen, zij vooral, voor de orde en eenheid, waar de Nationale Vereniging nu haar hart aan verpand heeft. Maar zij werd sedert 1865 meer en meer in haar enorme taak gehinderd door het nieuwe beginsel, dat de H.H. De Vries en Te Winkel vóór goed 70 jaar in hun spellingstelsel hadden | |
[pagina 299]
| |
ingevoerd als een maatstaf n.l. de afleiding. Siegenbeek kende die zo niet. Bij alles, wat de levende kleine mens zélf in redelijkheid kon vaststellen met een beetje nadenken, moesten onderwijzers, die zelf niet in de vergelijkende taalstudie van West-Europa thuis waren, en zich dus op niets dan een woordenlijst konden beroepen, het kind van buiten doen leren als regel, wat niet redelijk voor hem was, maar alleen geleerd. Dat het kind leert, geleerd, wordt en kort, besteedde en bestede b.v. uit elkaar kon leren houden met een beetje nadenken evengoed als houdt, hout, houten en houden, was al gebleken; maar nu ging het daarbij, daarboven op, ook nog over de uit de Oud-Germaanse taalstudie opgediepte onderscheidingen van -e- en -ee, -o- en -oo-, -s en -sch, de talloze regels der zgn. geslachten met hun uitzonderingen en waar dan nog vele geleerden ten overvloede het gebruik van zij, haar, zijn of hij als voornaamwoordelijke aanduiding aan vastknoopten, alsof het al- of niet-bewust schrijven van lidwoord-n's, of het verplicht weglaten hiervan, niet al moeilijk genoeg was. Een vergadering maakten zij tot een vrouwtje, een bond tot een mannetje, stoel en tafel resp. tot mannetje en vrouwtje.Ga naar voetnoot1) Het was naäpen van de Latijnse taal in de onze. Daar moest reactie op volgen; en die was er van den beginne af, groeide en kreeg meer kracht van twee kanten: 1e. de litteratuur die zich meer met het in de ziel klinkende ging bezig houden in de Nieuwe Gids (sedert 1885) en 2e. de wetenschap, die de levende taalklank meer ging beoefenen en zo in haar kopstukken als Van Helten en Symons de ook praktische beweging van het Tijdschrift Taal en Letteren (1891) ging steunen, zodat het verzoeken van Dr. R.A. Kollewijn om vereenvoudiging (einde 1891) geheel in de lijn lag van wetenschap èn kunst. En sedert won het Nederlands veld in de wereld.Ga naar voetnoot1) Maar buiten de school om. Immers onder de Nieuwe Gidsmannen, de litteratuur-mensen waren er genoeg, die voor zich zelf alléén maar vrijheid in gebruik van de spelling wilden als Heyermans (N.B.! Man van de uitdrukking: ‘dat 'n..... auteur vóór alles gemeenschaps-dienaar behoort te zijn’) òf die gehecht waren aan het sedert 1865 aangeleerde als b.v. I. Esser; zó, dat er in 1910 een opbruisende verzetbeweging kwam, waarin | |
[pagina 300]
| |
al wat hechtte aan 't aangeleerde woordbeeld voor eigen gebruik, òf 't alleen maar voor een ander goed vond, zich verbonden; en van dat ogenblik af werd de Vereenvoudigde Spelling als plat bestreden en het vaak echt platte in een toneelstuk van Heyermans had sukses, ging zijn natuurlijke gang. Toch wilde onze beweging in de allereerste plaats de school haar oude kracht om te ordenen hergeven; daarvoor moest wat geleerdheid uit de spelling wijken, zodat de school zich weer kon bezighouden met de redelijk te begrijpen, beschaafde taalvormen (zie vóór). - Dichters en schrijvers hebben elkaar in 1910 de hand gereikt om de Vereenvoudigde uit de school te weren en zij hebben daarmee de taal- en spelpositie van de school voor 25 jaar bedorven. Immers de schooldeur zat wel dicht, maar het groeien van de lévende taal in het aanzien der mensen, de hevig oplevende belangstelling voor dialekt en gouwspraak; voor al wat klónk; al deze stromingen drongen door de kieren naar binnen en de warme eerbied voor de oude woordenlijst daalde in gelijke mate in temperatuur. Uit hun woningen namen kinderen en onderwijzers, leraars, allerlei dialektisch mee naar school en woof kwam met uitgeschejen ook wel eens op papier te staan. De te zware taak begon mettertijd drukkender en drukkender te worden voor de school en de klachten over de resultaten van ons onderwijs namen hand over hand toe; het nieuwe onderwijs vond men door 't verzet meer en meer de vijand van het oude. Maar toen voor een paar jaar enige belangrijke vereenvoudigingen ingevoerd werden, zei een bekwaam schoolhoofd als Th. Thijssen: ‘Als deze regels nu zullen worden toegepast, dan kan binnen afzienbare tijd het onderwijs in Nederland weer behoorlijk functioneren; nu weten onderwijzers noch leerlingen, waar zij aan toe zijn. Er komt orde en eenheid.’ En zie, nauwelijks heeft dit vastomlijnde Nederlands twee jaar met sukses gewerkt op de scholen tot genoegen van onderwijzer èn kind, of de áchterban van de dichters en schrijvers van 1910 komt op, om het met veel inzicht en strijd begeerde en verworvene weer onmogelijk te maken en de school terug te storten in de onredelijke moeilijkheden van -e- en -ee-, -o- en -oo-, -s en -sch enz. enz. En dat onder het mom van ‘Orde en Eenheid.’ En daar heeft zich nu het Bolland-Genootschap voor Zuivere Rede bijgevoegd. Van waar die onredelijkheid? Ook hij-W., is uit de tijd, dat lezen en schrijven | |
[pagina 301]
| |
van Nederlands het voornaamste was, wat de school van de moedertaal leerde; ik bedoel, ook op de H.B.S. en Gymn. stond taal op papier en dit taalbeeld ging in zijn herinnering over en staat daar nu nog. Spreken was daartegenover meest plat of dialekt. Tot de weinige sprekers van goed Nederlands hoorden de predikanten des Zondags. Maar dezen lieten de lidwoord-n's allemaal horen. En - nu, 40 jaar na die tijd, klinkt door de radio uit eerwaarde of zeer- en hooggeleerde monden nog steeds dat n-rijke lidwoord, dat in kiem al in de Statenbijbel was te vinden als bijdrage van de vele Vlaamse predikanten aan dat werk en dat zich in de loop der tijden onder indruk van woordenlijsten nog wat gewijzigd, d.w.z. nog meer uitgebreid heeft en zo het schrijven tegenover het levende taalgebruik ook in de beschaafdste kringen heeft geplaatst. Dan hoeft men aan zulk denken met het woord ‘plat’ maar een stoot te geven en en álle gespróken taal wordt plat en ten bewijze haalt men de bovengenoemde voorbeelden van kunnen en kennen aan enz. Ook W. meent, waarschijnlijk tegoedertrouw, dat men de norm moet vinden bij de beste denkers en schrijvers. De proef in die geest genomen is echter geheel averechts uitgevallen: daar valt geen eenheid op te bouwen, dat heeft een enquête bewezen; de bodem was te week, te meegaande met iedere stemming der persoonlijkheid. Veel dingenGa naar voetnoot1), waar hij zich aan stoot, zal hij echter | |
[pagina 302]
| |
ook bij denkers, prozaschrijvers en dichters tegenkomen, die men tot de besten rekent, omdat zij allen, ieder naar zijn persoonlijkheid, luisteren naar hun eigen innerlijke persoonlijke woord en niet of zwak naar de school van vroeger. - En het ware voor W. ook beter geweest, als hij was blijven luisteren naar zijn redelijk woord en zich buiten het spellingwerk had gehouden. Met het wijzigen van wat krabbeltjes heeft de filosofie niet te maken. Er is voor hem W., de filosoof, nog zoveel anders te doen. Als hij wat dieper op ons denken en doen ingaan wil, zal hij het allicht minder uit de hoogte behandelen: daar is ook geen enkele reden voor. De politiek mag er ook gerust buiten blijven: het was geen liberale koud-verstandelijke geesteshouding. Dat past eerder in een scheldpamflet dan hier, maar dan vind ik demo-liberaal toch echter. Dat scheldt beter! En ten slotte is ook voor hem zélf precies geschreven: ‘Wie.... bepaalde uitspraken eenzijdig voor waar, bepaalde andere eenzijdig voor onwaar houdt, wie het met zijn medemenschen alleen maar oneens is of wie op de oneenigheid der menschen den nadruk legt, die leeft zelf in de onwaarheid en die misbruikt de taal tot vernietiging, niet tot verheffing van het geestelijke leven.’ En dan wou ik nóg wel iets: ik wou hem graag begrijpen, als hij aan 't filosoferen slaat, maar als ik dan weer wil en zo'n zinsdeel zie over ‘de vrijheid, die wezenlijk een door zich zelf voortdurend zichzelf doen-worden is en die dit slechts kan zijn door zelfverkeering en verkeering dier verkeering’, dan mislukt mij dat volkomen, ik denk mee, doordat het woord verkeering heel iets anders betekent als het verkeeren van Bredero. Met dat driemaal ‘verkeeren’ achter elkaar krijg ik, als zo vaak bij W., ruzie. Het hierboven van Hegel aangehaalde is daartegenover wel heel eenvoudig. Dit over het woord, de taal, de klank. Het volgende stuk van W.L. Thieme, | |
Vereenvoudigingzal dan toch zeker speciaal de spelling raken. Niet te voorbarig, lezer. Als een reidans in de mist, die daarin een eierdans moet uitvoeren, met als enige zorg: alles vaag te houden, niets of niemand te noemen, om alle moeilijkheden heen te dansen; zo gaan de eerste bladzijden langs ons heen. In plaats | |
[pagina 303]
| |
van namen te noemen spreekt hij b.v. van ‘de wetenschappelijkheid’, die de taal als een natuurverschijnsel bestudeert en zich dus niets aantrekt van ‘taalverarming, taalverwaarloozing of taalverknoeiing.’ Nu één sprongetje en ‘het onderwijs, dat bij dergelijke wetenschappelijkheid in de leer is geweest en zich evenmin als deze bewust is van eenige verantwoordelijkheid.... wekt den indruk, alsof in het spreken en schrijven der taal alles geoorloofd ware.’ En dan zijn wij met deze valse, eenzijdige voorstelling, waar Thieme ons hebben wil, maar het is perfide, in hoogste mate, want als de Heer Thieme ook maar iets van ons Moedertaalonderwijs afweet aan Gymn. en H.B.S., dan weet hij, dat deze voorstelling van zaken onwaar is, en als hij er niets van weet, dan had hij moeten zwijgen. Ons hele moedertaalonderwijs afkammen om tot de onwaarheid te komen: I. ‘Wat iedereen zegt (of schrijft) is goed’! En hier is natuurlijk weer de bedoeling Jan Alleman of Jan Rap en zijn maat, het schorum. Want schamper noemt hij dit ‘liberaal geheeten verdraagzaamheid van zekere zich modern noemende wetenschap’ enz. Het glijdt glibberig als een slang langs ons heen en glist zo naar het ‘algemeen-beschaafd’, dat hij met zijn gif bespuwt, om tot onze - door hem verzonnen - norm te komen: II. ‘Wat iedereen zegt dat moet iedereen schrijven, wat niemand zegt, moet niemand schrijven.’ Eenvoudiger, zegge onnoozeler, kan het niet. III. ‘Schrijft zooals gij spreekt!’ - Tenslotte na nog enkele kronkelingen, wat goochelen met IV. spreektaal en schrijftaal, komt hij tot onze(?) leuze (N.B.!): ‘één klank, één teeken.’ En weer vraag ik mij af: Wie is Thieme? Is hij leraar? of leek? Maar hij kronkelt zich weer af van die leuze: ‘'t Zou het tegendeel van eenvoudig (blijken) te zijn.’ Daarom maar een ‘eenvoudige schrijftaal’ en dus ‘vereenvoudigen.’ ‘'t Moet alles dienen voor de gemakkelijke hanteerbaarheid van het gereedschap voor het algemeen d.i. voor iedereen. Wat moeite geeft bij het hanteeren, moet verwijderd, wat gemak oplevert moet behouden of aangebracht(?) worden.’ ‘De schrijftaal (heeft) de gesproken taal slechts “gehoor”zaam te volgen in haar.... verwording.’ Even nog het verwijt aan ons, die dat alles zouden willen, van ‘gemakzucht, domheid, onverschilligheid of geestelijke armoede,’ en V. men mag niet eens meer ‘schrijven, wat “men” niet meer zegt’: ‘dat vinden ze belachelijk’; daarentegen elk tekentje, dat geen klank | |
[pagina 304]
| |
aanduidt is overbodig: geen hij houdt als men met hij hout toe kan; dat spreekt! Maar wie wil dit? - En, men zag het aankomen: de heren van de Zuivere Rede springen woedend op als de Romeinen onder het opzwepend woord van Antonius bij het lijk van Caesar. Ja, even waar, even edel als die rede is dit kunststukje van slangebeweging en politiek talent, om de werkelijkheid te verdraaien. - Eerst gaf Thieme een karikatuur van ons taalonderwijs van hoog tot laag en aan 't slot weer zo iets van onze Vereenvoudiging. Ik heb dit tot een kennelijk rustpunt (blz. 67 van de Idee) ononderbroken samen gevoegd, maar moet het aangehaalde nu even betuttelen, al heb ik hiervóór in algemene lijnen de vereenvoudigings-beweging al tot haar toepassing in de praktijk gevolgd. I. ‘Wat iedereen zegt (of schrijft) is goed.’ Zonder schampere bijgedachten is dit waar, als men maar ‘iedereen’ beklemtoont. Wat iedere Duitser, Fransman, Engelsman zegt (of schrijft) is goed Duits, Frans of Engels. Men kan ook zeggen: Wat bij ons geen indruk van platheid, of van dialekt of gouwspraak (Fries) wekt, bij niémand, is goed algemeen beschaafd Nederlands. En zo zal het toch ook in Duitsland, Frankrijk en Engeland wel zijn. En zou daarbij alles geoorloofd zijn? Onzin: de school is streng genoeg. II. ‘Wat iedereen zegt, dat moet iedereen schrijven,’ moest dus zo luiden: wat iedereen zegt, mag iedereen schrijven; er zijn alleen spelregels, waar hij zich aan te houden heeft en deze zijn nauwkeurig omlijnd. Ook blijft hij zelf verantwoordelijk. Maar ‘Wat niemand zegt, moet niemand schrijven’ is met klemtoon op niemand waar voor de Lagere School: aan abracadabra doet zij niet; maar de groeiende geest moet toch meer vrijheid hebben en de aangroeiende jonge dichter eveneens. Voor hún moet het zo luiden: ‘Wat niemand zó zégt, mag híj daarom nog wel zó schrijven.’ Anders was er geen letterkundige verscheidenheid mogelijk en moest de Idee door beulshanden worden verbrand om Wigersma's woordspelingen (zie vóór) en Thieme's taalmist (zie beneden). III. ‘Schrijf zooals gij spreekt’, moge dus voor kinderen het aanvangstadium uitmaken met de spellingbeperkingen, die voorgeschreven zijn, en het weren van al wat plat is; wat groeit, krijgt of neemt meer vrijheid; wat is er tegen? Hij mag | |
[pagina 305]
| |
afwijken van ‘de pratende menigte’! Weer zo'n valsigheidje! IV. ‘Spreektaal en schrijftaal’ draven hier lustig als dode vermolmde stokpaardjes naast elkaar voort; in de werkelijkheid zijn zij allang vergaan: er is spreken en schrijven en allebeide hebben hun eigen behoeften, hun vóór en tegen; ze vullen elkaar aan en er is geen volstrekte noodzaak tot ‘verwording’ bij het spreken, of het moest liggen aan de gebrekkige regeling van ons Moedertaal-onderwijs, dat niet over 't voldoende aantal uren beschikt, om degelijk het spreken en voordragen te beoefenen, maar dat kunnen de Vereenvoudigers niet helpen. En V, ten slotte: ‘schrijven, wat “men” niet meer zegt’, ja dat kan belachelijk òf voor ons zelf verkeerd zijn. Laat Thieme zijn stuk eens in 't Middel-Nederlands vertalen! En Wigersma moet op den duur zelf inzien, dat zijn woordspelingen met ‘verkeeren’ b.v. dat behalve in de uitdrukking van Bredero nergens meer ‘veranderen’ betekent, voor zijn verstaanbaarheid bezwaren oplevert. De wal keert het schip, maar Herman Gorter botste met de taal van zijn verzen er al veel eerder tegen aan.
Na deze rust verspreidt Thieme een kunstmist van filosofie om zijn gedachten heen, volmaakt ondoordringbaar voor mij; ik zie er een enkele keer een enormiteit uit opkomen als ‘aantasting van het woord in zijnen vorm is meteen aantasting van zijnen inhoud, derhalve van het denkproces.’ Hierin tast dus het schrappen der en's van zijnen de inhoud, zijn denkproces aan; het schrijven ervan het míjne. Wij gaan met deze heren van de Zuivere Rede wel een heel eind weer terug. - Eerst is ic (Middeleeuws) ick (17e eeuws), daarna ik geworden. Alles: woord, inhoud, denkproces veranderen. Wij gaan dus zeker tot de Middeleeuwen terug. Maar dat is toch ook veranderen! Ik weet het nu wezenlijk niet meer: wanneer was 't goed? - ‘De spraak’, lees ik, is ‘natuurlijkondoordacht’. Dus niet alleen van ‘de pratende menigte’, ook van de grootste redenaar en denker. Hij verklaart nog, Thieme, dat de schrijftaal altoos beter, want zindelijker en.... zedelijker dan spreektaal is en ik sta met mijn domme verstand tegen die zindelijke schrijftaal aan te kijken met haar grote zedelijkheid. Maar ondertussen vraag ik mij zelf verstomd af, wat dit alles met onze Spelling te maken heeft; doch gelukkig - | |
[pagina 306]
| |
Thieme is bijna aan 't eind van zijn duister betoog - daar zegt hij: ‘Het bovenstaande is niet bedoeld als een argument tegen eene roekeloos ondoordachte (er is goed 40 jaar over gedacht en geschreven) en begriplooze vereenvoudiging van de huidige Nederlandsche schrijftaal.’ Het is blijkbaar voor de heren der Zuivere Rede toch wel voldoende van argumentatie geweest blijkens hun aansluiting bij de bestrijders van de Vereenvoudigde. - Maar o wee, zij vergeten, dat zij met nu weer te veranderen en zo tot zoo, heren tot heeren, heus tot heusch, op die stoel tot op dien stoel te maken de ‘woordinhoud’ en het ‘denkproces’ bij duizenden en nogmaals duizenden schoolgaande kinderen ‘aantasten.’ Zo zou ook dat terugveranderen, dat de heren willen: geenszins de onschuldige spelling-vereenvoudiging zijn, die Thieme haar noemt, maar ‘schade doen aan de Nederlandse taal’ van het Nederlandse kind. Dit vinden de heren waarschijnlijk een bijzaak, omdat zij er geen last van krijgen, die een ander alleen aandoen. Thieme hoopt ten minste zo ‘de mogelijkheid te scheppen, dat de Nederlandsche rede in eene algemeen te aanvaarden, voorbeeldige gestalte als schrijftaal redelijk tot haar recht kome.’ Ik vrees hier wel een beetje voor, want wat in 45 jaar (1891-1936) volslagen mislukt is (volgens Thieme) zou dat in een eeuw wel gelukken? En dan nog, bij de volmaaktste spelling, als de heren dan daarin zo duister van denken zijn, dat de gewoonste woorden net altijd gebruikt zijn in een andere zin dan waarin ieder ander mens ze kent, dan helpt hun de beste spelling niets. De mensen willen er niet aan. Als een citaat van Hegel glashelder voor ons is, waarom moeten dan gehele Nederlandse bladzijden bij diezelfde inspanning onverstaanbaar blijven? Een voorbeeld tot slot: ‘Dit proces’ staat hier ‘ligt in de rede’ - ‘vloeit uit den aard der zaak voort’ volgens van Daale -, maar nu volgt er op ‘en derhalve niet in de macht noch in het recht van het eenzijdige domme verstand’ enz. Weg is nu weer alle begrijpelijkheid. ‘Het ligt in de rede’ beduidt hier zeker die rede, waarvan de heren de zuivere soort bestuderen. - 't Is net als met ‘verkeeren’, ‘verkeering’ (zie | |
[pagina 307]
| |
vóór), ‘zindelijke’ schrijftaal enz. Ik heb de voorbeelden maar voor 't grijpen: hun onbegrijpelijkheid voor het mensdom ligt dan niet aan de spelling, maar aan hen zélf, hun eigen onredelijke rede. Maar, 't is maar wát erg, dat onze kinderen en kleinkinderen daar de dupe van moeten worden!
Haarlem, Maart - April 1936. J.B. SCHEPERS. |
|