| |
Duitse schoollectuur.
Een enquête.
In de jaren, dat wij Duitse boeken naar hun geschiktheid als lectuur voor onze jeugd beoordelen, hebben wij wel zoveel kunnen aanwijzen en aanbevelen, dat het mijns inziens niet moeilijk zal vallen, de schoolbibliotheek! te verrijken, als men zo gelukkig is, daartoe in staat te worden gesteld.
Met name voor de jongens van de 2e en 3e klasse heeft men een ruime keuze uit een overvloed van aardige en goed geschreven verhalen van avontuur en heldenmoed, zoals ze bij hun leeftijd passen.
Het aantal goede specifieke meisjesboeken is zeker minder groot, om niet te zeggen gering, maar er is ook minder behoefte aan, daar de meisjes reeds in de 3e klasse romans en - meestal minder graag - korte vertellingen lezen, waarvoor de kameraden van het mannelijk geslacht in den regel pas in de 4e rijp zijn.
Korte, indrukwekkende vertellingen van goede moderne schrijvers, die de leerlingen der hoogste klassen boeien, zijn er ook in vrij groot aantal.
Goede en geschikte toneelstukken ontbreken daarentegen bijna geheel en ook met den roman staat het nog steeds minder gunstig. Goede, belangrijke romans van tijdgenoten, die de 16-18-jarigen kunnen boeien, zijn uitermate schaars.
Ik wil op deze plaats gaarne mijn dank uitspreken aan de medewerkers van het tijdschrift ‘De Weegschaal’, die na een door mij indertijd gedaan verzoek in hun beoordelingen geschiktheid voor de jeugd extra plegen te vermelden, zodat wij ook daar verscheidene titels van boeken kunnen vinden, die bij een uitbreiding van onze schoolbibliotheek in aanmerking kunnen komen.
Daarentegen zijn mijn herhaalde verzoeken aan de collega's-leden van Levende Talen, om ons bij ons zoeken hiernaar te helpen, titels te noemen
| |
| |
van romans, die men voor onze adolescenten geschikt acht, tot dusver zonder antwoord gebleven gelijk welhaast de stem eens roependen in de woestijn.
En toch wilde ik nog eens om uw aller medewerking verzoeken en wel zeer dringend, daar het een zaak betreft, waarin wij van elkanders ervaringen nut en pleizier kunnen hebben en die naar ik meen van groter belang is dan de aanvulling van een schoolbibliotheek.
Wat ik op het oog heb is de klasselectuur.
Als ik vandaag of morgen het buitenkansje kreeg een ƒ 20.- tot ƒ 50.- in handen te krijgen, die ik voor aanschaffing van bibliotheekboeken zou mogen besteden, dan zou ik heus wel weten, hoe ik zo'n bedrag in geestelijke waarden goed zou beleggen, maar als ik elk jaar weer voor de vraag word gesteld, wat ik in de diverse klassen wil gaan lezen, dan is de decisie minder eenvoudig en lang niet altijd ten volle bevredigend en ik denk zo, dat het menigeen als mij zal vergaan.
De tijd, dat men voor deze beslissing staande, een blik terug wierp op dingen, die men vroeger gelezen had en de daarmee opgedane ervaringen, overwoog en tot een keuze kwam, ligt nog zo nabij, dat het dunkt me niet te veel moeite zal kosten, voor mij een lijstje op te maken van die dingen, die men in de 1e, 2e, 3e, 4e, 5e en 6e klasse in het afgelopen jaar en vroeger met vreugde of profijt heeft gelezen.
Het lijkt me voor het maken van een resumé, dat ik in de eerstvolgende nummers hoop te kunnen publiceren, praktisch, de opgaven klassegewijs te ordenen en ook het type school, waar men werkt, te vermelden.
Hoe meer commentaar hoe liever natuurlijk, ook b.v. omtrent de uitgave (prijs, druk en verdere uitvoering, soliditeit, annotatie).
Minder prettige ervaringen, tegenvallers, misgrepen, waarover men al of niet zelf reeds lachen kan, kunnen zeker zo interessant en leerzaam zijn als een geslaagde keuze, een vondst, waar men trots op is!
Ik verzoek U ook, de overbekend geachte dingen, Minna, Tell, Taugenichts of Schimmelreiter, om maar iets te noemen, de leesboekjes voor de lagere klassen, niet te vergeten.
Het is hoop ik niet te veel gevergd, zelfs niet van een met lesuren reeds overbelasten mens, van wien ik toch aanneem, dat hij zoveel belangstelling en liefde voor zijn vak en taak heeft, dat hij zal voelen, dat ook zìjn medewerking voor het nuttig effect van deze enquête nodig is en op prijs zal worden gesteld.
Stuurt U mij uw opgaven zo spoedig mogelijk!
En als U toevallig in de vacantie een toneelstuk of een goeden, mooien of aardigen roman heeft gelezen, die voor de schoolbibliotheek geschikt is - voor titels van dergelijke dingen houd ik me eveneens als steeds aanbevolen.
W. JONGEJAN.
Burgemeester Reigerstraat 83, Utrecht.
| |
Carl Schütte: Der Tagelöhner Gottes. Verlag Beltz, Langensalza, 1935. M. 4.50.
Een boerenknecht, die meer van de wereld wil zien, komt als bediende van een lid der Duitsche legatie naar Londen en tracht bij het uitbreken van den oorlog over Amerika heen Duitschland te bereiken; na moeilijke jaren maakt hij het laatste oorlogsjaar in Frankrijk mee, komt eindelijk in zijn geboorteland terug en wordt tenslotte zelf boer. Schütte wil den Duitscher op zijn best geven, een edel karakter in een edel lichaam. Maar
| |
| |
zelf is hij niet vrij van het schetterige van dezen tijd. Ook als hij volkomen gelijk heeft, uit hij zijn verontwaardiging op niet genoeg waardige wijze. En in de gevoelig profetische gedeelten doet het pathos mij onwaar aan. Zonder het boek direct voor een schoolbibliotheek te willen ontraden, kan ik het ook niet van ganscher harte aanbevelen.
| |
Kurt Faber: Unter Eskimos und Walfischfängern. Verlag Robert Lutz Nachf. Otto Schramm, Stuttgart. Volksausgabe, M. 4.50.
Evenals bij de andere hier besproken boeken is ook van deze roman de druk groot en duidelijk; bovendien is het boek van vier mooi uitgevoerde gekleurde platen voorzien. Kurt Faber verhaalt van zijn eigen lijdensjaren, nadat hij zich uit onverstand in Kalifornië als matroos op een walvischvaarder heeft laten aanmonsteren. De kapitein is een boosaardig man en het meerendeel der bemanning is niet beter.
Als dan ook de drie jaren om zijn, voor welke Faber zich verbonden heeft, verlaat hij het schip, hoewel dat vastligt op het Herscheleiland. Met een klein troepje Eskimos weet hij de Mackenzie te bereiken, en eindelijk zelfs St. Francisco, dat hij na de aardbevingen verwoest terug vindt.
De verteltrant is sober en pakkend. Van overdrijving geen sprake. Voor het weglaten van gruwelijke bijzonderheden mag men dankbaar zijn. Ik beveel dit boek warm aan.
| |
Hanns Troembgen: Kamal Atatürk, Franckh'sche Verlagshandlung, Stuttgart. M. 5.20.
De geschiedenis der Turken vanaf 17 Maart 1915 (de Engelschen en Franschen trachten de Dardanellen te nemen) tot op heden. Het veel te groote Turksche rijk, dat in den wereldoorlog zijn ondergang zeer nabij was, wordt binnen veel kleiner grenzen op geniale wijze door Mustafa met den bijnaam Kemal, de voortreffelijke, gered. Als eindelijk in 1923 de Europeesche groote machten zich bij de gebeurtenissen moeten neerleggen, juicht Turkije zijn Ghasi (d.i. overwinnaar) toe. Dan komt een andere tijd van intensief werken; het achter gebleven volk wil hij plotseling opvoeren tot Westeuropeesche cultuur.
Een uiterst spannende ontwikkeling wordt ons zoo in dit boek voorgelegd en toch bevredigt het niet volkomen. De vele tusschen de historische gegevens ingevoegde opmerkingen getuigen te zeer van haat en verachting voor Turkijes en Duitschlands vijanden. Is er tusschen Grieken, Armeniërs en al die Levantijnen met gemengd bloed wel één edel mensch? Iets beter, maar verre onder de geestdriftige Anatoliërs zijn Engelschen en Franschen. De Turken, die niet tot de bruikbare aanhangers van den Ghasi behooren, zijn meest ook verwekelijkte slappelingen, die met vrijmetselaars en Joden het land aan de Engelschen willen verraden. Ik geef toe, dat sommige humoristisch vertelde geschiedkundige feiten deze opvatting schijnen te verdedigen.
| |
Karl Friedrich Kurz: Tyra, die Märcheninsel. Verlag Georg Westermann, Braunschweig. M. 4.80.
Mijns inziens verdient deze roman het ten volle, dat hem de Volkspreis für deutsche Dichtung is toegekend. Er is iets in, wat aan Macclaren her- | |
| |
innert. Menschen van heel verschillend karakter, ruwe met wie men toch meevoelt, dichterlijk droomerige, die iemand lief zijn en toch ook irriteeren, omdat ze niets belangrijks tot stand hebben weten te brengen, eenvoudige met een hart van goud. Ik denk, dat vooral de meisjes uit de hoogste klassen dit boek erg op prijs zullen stellen.
J. VALETON.
| |
Paul Schütze/Hanne Menken, Sonnenblumen und Radieschen. Ein frohes Jahr mit einer Familie im Garten. D. Gundert Verlag, Stuttgart 1935. Geb. R.M. 1.90.
Met dit boek heeft men blijkbaar twee vliegen in één klap willen slaan en mèt de belevenissen van de familie Martin ook een handleiding voor het kweken van allerlei gewassen willen geven. Uit het woord vooraf blijkt, dat Paul Schütze ‘Gartenbau-Sachverständiger’ is. Aan hem zullen we dan ook wel het technische deel van het werk te danken hebben. Of het een voordeel voor het geheel genoemd moet worden, dat men twee doeleinden nagestreefd heeft, meen ik te moeten betwijfelen. Wie behoefte heeft aan goede voorlichting voor het aanleggen en bebouwen van moes- of bloemtuinen, zal stellig een andersoortig werkje raadplegen. Toch zijn de aanwijzingen en wenken zó verweven met het verhaal zelf, dat men ze niet geregeld kan overslaan.
Het eigenlijke verhaal is alleraardigst en voor jongere leerlingen stellig geschikt. Vooral het jongste van de drie kinderen, Uli, is heel goed getekend en door zijn grote dierenliefde wel een zéér sympathiek kereltje.
De vele illustratie's, die niet kwaad zijn, helpen het boek verder aantrekkelijk te maken. Toch vrees ik wel enigszins, dat onze leerlingen bezwaar zullen hebben tegen de ingelaste handleiding, die soms storend werkt.
| |
N.W. Gogol, Taras Bulba, der Kosakenhäuptling Deutsche Ausgabe von Erich Otto. Leipzig. A. Anton & Co. Verlag. Halbln. R.M. 2.-.
Dat dit verhaal niet oorspronkelijk is, doch blijkbaar uit het Russisch vertaald werd, zou geen bezwaar hoeven te zijn, als het voor onze jongens geschikt was. Er bestaat evenwel een beter soort van jongensboeken, dan waartoe dit behoort.
De geschiedenis speelt in de zestiende eeuw en geeft een episode uit de godsdienstoorlog tussen Kozakken en Polen. Als onbevooroordeeld mens heeft men moeite partij te kiezen, aangezien de tegenstanders elkaar niets te verwijten hebben, waar het moorden, plunderen en branden betreft. Gebeurde dat alleen, zonder dat de godsdienst er met de haren bijgesleept werd, dan was het iets minder erg, maar nu ziet men vergeefs uit naar enige rechtvaardiging van al die gruwelen. De Kozakken vechten om het genoegen van de strijd als zodanig en dat is hun (en ook blijkbaar den schrijver) genoeg. Van een strijd om een werkelijk edel doel is hier dan ook geen sprake. Wel worden er ongetwijfeld staaltjes van grote persoonlijke moed gegeven. Ik wil dan ook dit boek, ondanks enige goede kwaliteiten - de verteltrant is levendig en de illustratie's zijn goed - liever niet aanbevelen.
M.G. BIEGMAN.
| |
| |
| |
F. Tumler, Das Tal von Lausa und Durou. A. Langen - G. Müller, München. Kart. M. 2.-, geb. M. 2.80.
Een romaans herdersvolk in de zuidelijke Alpen, dat in een dal in afzondering leeft, wordt door een oorlog verdreven en gaat, als het later terugkeert, als stam ten onder. Hoofdpersonen zijn een broer en zuster, die beide den dood vinden; de jonge man heeft zich bij de Italiaanse Irredenta aangesloten en sneuvelt, in het meisje leeft, primitief en intuïtief, de trouw aan geboortegrond en traditie, die haar na enige omzwervingen terug drijft naar het dal, waar zij omkomt. - Een zekere vaagheid in de uitbeelding van Anita's gevoelsleven maakt dit, overigens zuiver en eenvoudig geschreven verhaal maar voor weinigen van de oudere leerlingen geschikt, voor wie ik het toch zou willen aanbevelen.
| |
H. Ullrich, Der Wâchter. A. Sponholtz Verlag G.m.b.H., Hannover. M. 4.80.
Een roman uit de strijd tussen de Hansesteden en zeerovers als Störtebeker en Godeke Michels. De held, een zoeker en opstandige geest, sluit zich, verbitterd over sociaal onrecht, eerst bij de rovers, later bij hun bestrijders aan, komt ten slotte tot het besluit, te willen behoren to de weinigen, die als ‘wachters’ voor recht en vrijheid ter zee onbaatzuchtig strijden. Verheerlijking van helden uit het grijze verleden speelt hierbij een rol. De moraal is niet àl te geforceerd; voor oudere leerlingen, wier belangstelling uitgaat naar een avontuurlijk verhaal is het bruikbaar, al wordt de spanning soms op vrij goedkope wijze bereikt. Enkele ruwe tonelen maken het voor jonge leerlingen ongeschikt.
| |
F. Steuben, Schneller Fuss und Pfeilmädchen. Franckh'sche Verlagshandlung. Stuttgart. M. 2,80.
De geschiedenis van twee kinderen van Duitse kolonisten, die enigen tijd in gevangenschap in een Indiaans dorp, en spoedig ook in vriendschap met de kinderen van die stam leven. Aardig en aanbevelenswaardig voor de 2e klas, waar het graag gelezen wordt.
C.M. VRIJDAG.
| |
Freiherr von Todenwarth, Eine tolle Flucht, herausgegeben von Hans Lehr. K.F. Koehler Verlag, Leipzig, 1935. 231 blz. Geb. M. 2.15.
Een boek, dat vooral de jongens van de derde klasse en hoger erg zal boeien; Freiherr von Todenwarth verhaalt, hoe hij in het begin van de wereldoorlog door de Russen als krijgsgevangene naar Siberië gebracht werd, naar Peking wist te ontvluchten, maar toen, om het vaderland te bereiken, weer dwars door het vijandige Rusland moest trekken, wat hem ondanks grote moeilijkheden gelukte. Natuurlijk moet de lezer weer de nodige lof op Duitsland en verachting van Rusland slikken, wat echter ditmaal niet zo sterk is, dat het boek er niet om aanbevolen zou kunnen worden.
| |
Edwin Erich Dwinger, Die letzten Reiter. Eugen Diederichs Verlag, Jena 1935. 450 blz., ingen. RM. 4.-, linnen RM. 5.80.
De geschiedenis van een troep Duitse ruiters, die aan 't eind van de wereldoorlog de oostgrens overtrekken en Koerland ingaan. Het hele
| |
| |
verhaal is gedrenkt in de geest van het Nat. Soc., de haat tegen het Bolsjewisme, Weimar en Versailles. Daarom is het boek voor schoolkinderen niet aan te bevelen, hoewel het geheel niet oninteressant is en vrij boeiend verteld wordt. Wie echter de Pruisische soldatengeest wil leren kennen en - voor zover ons dat mogelijk is - begrijpen en waarderen, zal dit boek niet zonder succes lezen.
| |
Erwin Wittstock, Die Freundschaft von Kockelburg. Erlebnisse der Sieben. Albert Langen - Georg Müller, München, 1935. 268 blz. linnen RM. 5.50.
Zeven verhalen, die enige vrienden in een eenzame bergherberg elkaar vertellen. Ze zijn niet zonder talent geschreven, maar voor kinderen te langdradig en te moeilijk, omdat ze zo zeer op het innerlijk van de mens ingaan. Bovendien maakt het eerste verhaal, dat echtbreuk als onderwerp heeft, het boek voor de jeugd totaal ongeschikt.
| |
Max Mezger, Aufruhr auf Madagaskar. F.A. Brockhaus, Leipzig 1930. 156 blz. Ingen. RM. 2.-.
De titel geeft de inhoud aan: opstand van de inboorlingen van Madagascar tegen de Fransen. 't Is een wat moeilijke, hier en daar wel wat onkinderlijke lectuur, die echter wel in de smaak van de derde-klassers valt.
W. KAPER.
| |
Sofie Schieker - Ebe, Tines Fahrt ins Blaue. Verlag Silberburg. Stuttgart. M. 2.80.
Geschikte huislectuur voor de meisjes van 2e en 3e klasse.
De grote waardering, waarvan zo menige beoordeling der boeken van deze schrijfster getuigt, kan ik overigens niet delen. Wie zich niet laat bedriegen door al datgene, wat 20ste-eeuws is en aan deze boeken een zekere charme en frisheid geeft, moet toch zien, dat ze in den grond volstrekt niet veel beter zijn dan de veel gesmade bakvislectuur onzer tantes en oudtantes.
Een zestienjarige heldin, die door ziekte van een tante plotseling de verantwoordelijkheid krijgt te dragen voor drie nichtjes, met wie ze alleen naar zee gaat; een geparfumeerde jongeling met schone lokken, dien ze instinctief schuwt en terecht, want het blijkt een zaalwachter in een bioscoop te zijn, die er met 200 Mark van een arme strijkster van door is en daarmede goede sier maakt; een 100%-held, huisknecht in het pension, die natuurlijk helemaal geen huisknecht is, maar een aanstaand student, die in zijn vacantie op deze wijze geld verdient, om een zieke zuster door een goede geneeskundige behandeling het leven te kunnen redden en die dan dien anderen snoodaard ook nog uit zee redt en op het goede pad terugbrengt - dat is nog lang niet alles, wat het hem doen moet en het ook wel doen zal bij de jeugdige lezeressen.
Als grappig bedoelde beeldspraak kan het gemis aan werkelijk taal- en stijlgevoel niet verbergen, maar onze leesgrage 15- en 16-jarigen zullen daar weinig hinder van hebben en zelfs de wat minder leeslustigen zal men met deze kost kunnen animeren.
| |
| |
| |
P. Berglar - Schröer, Die Reise nach Wesel. Hirts Deutsche Sammlung. Breslau. M. 0.18.
Een simpel gegeven, sober, maar wel pakkend beschreven. Een jonge boer werkt zich met steun van zijn jonge vrouw op; dan schijnt een noodlot hem met slag na slag te vervolgen. De vrouw sterft, door misgewas boert hij weer achteruit, wordt zelfs een arm schaapherder. Zijn zoon wordt zwaar gewond in den oorlog, zijn dochter trouwt in de stad en heeft het moeilijk in haar huwelijk. Ten slotte willen de kinderen hem een vreugde bereiden en geven hem geld voor een reisje. De kennismaking met de wereld van den valsen schijn, als welke het leven der geciviliseerden wordt voorgesteld, heeft den dood van den armen man tot gevolg. Hij wordt bestolen en loopt dan met bovenmenselijke inspanning naar huis terug, om bij zijn geliefde schapen te sterven.
Na al de noodlottige toevalligheden krijgt de vertelling eerst tegen het slot iets van werkelijke tragiek.
Zoals gezegd, nogal simpel en zonder veel nuances zwart tegen wit gezet.
Ongecompliceerde, door al, wat droevig is licht ontroerde zielen zullen het verhaal wel mooi vinden. Voor 3e of 4e klas.
| |
H. Sudermann, Die Reise nach Tilsit. Hirts Deutsche Sammlung. Breslau. Geb. M. 0.40.
Een rijke visser verwaarloost zijn vrouw, met wie hij al verscheidene jaren gelukkig heeft geleefd, doordat hij onder den invloed komt van een andere, die als meid in zijn dienst is getreden. Hij bedrinkt zich, pleegt echtbreuk, beraamt met zijn minnares een geraffineerd plan, om zijn wettige vrouw bij een geënsceneerde schipbreuk te doen verdrinken en zelf het leven te redden.
Dit gegeven, bovendien door Sudermann in den opzet nogal grof sensueel verwerkt, zal menigeen als jeugdlectuur wel afwijzen. Zodra Sudermann evenwel die boottocht naar Tilsit zelf beschrijft, het tussen angst en hoop slingerend gemoed van de vrouw, haar aanvankelijk schuchtere en wat kinderlijke, dan tot uitgelatenheid en ten slotte tot een diepe en grote stijgende vreugde, als zich in den man de grote verandering voltrekt via een gevoel van trots over het bezit van deze zozeer bewonderde vrouw tot een werkelijk grote en diepe liefde, als tenslotte bij de schipbreuk, die de in hun hereniging verzonkenen nu overvalt, hij haar weet te redden, maar zelf ten onder gaat, dan toont Sudermann zozeer zijn sterk vertellerstalent, dat ik meen, het boekje toch te kunnen aanbevelen, natuurlijk niet voor klasselectuur, waarvoor het ten enenmale ongeschikt is, wel echter voor de leerlingen der hoogste klassen en speciaal voor de niet al te fijngevoeligen onder hen, die uit zichzelf moeilijk tot lezen komen, maar juist door een verhaal als dit met zijn sterke effecten geboeid zullen worden.
Als voorplaat ware m.i. een goed portret van den schrijver te verkiezen geweest boven de afbeelding van het weinig fraaie Sudermann-monument te Heydekrug.
W. JONGEJAN.
| |
Emanuel Stickelberger, Im Widerschein. Steinkopf. Stuttgart. M. 4.80.
In dezen bundel novellen vinden we de goede en kwade zijden van Stickelbergers talent en geaardheid op wel zeer sterk sprekende wijze naast
| |
| |
elkaar. De schrijver, wiens roman ‘Der graue Bischof’ en de onder den titel ‘Reformation’ verzamelde verhalen hier reeds eerder werden besproken (Afl. 80 en 82), is een zeer boeiend verteller, die echter een bedenkelijke neiging vertoont tot het griezelige, dat vaak als daemonisch bedoeld even als datgene, wat den indruk van een wonder moet maken, niet boven effectvolle onwaarschijnlijkheid uitkomt. Dood en wreedheid vindt men in bijna elke vertelling.
De minder pathetische, amusante verhalen als ‘Tulpenglück’ en ‘Der Liebestraum des Poliphylos’ kan ik meer appreciëren dan de ‘effektvolle Mache’ der anderen, waarvan ‘Der Späher im Escorial’ mij het best geslaagd lijkt.
Omslachtige beschrijvingen als bij de 19e eeuwse meesters van de historische vertelling (welke de veelvuldige verkorte uitgangen voor schoolgebruik van b.v. Hauffs Lichtenstein, novellen van C.F. Meyer e.a. verklaarbaar en ten dele gerechtvaardigd maken) zal men hier niet vinden.
Er zullen onder onze leerlingen der hoogste klassen zeker jongelui zijn, die deze dingen met graagte zullen lezen.
Anders dan Dreyer, die aan het eind van het boek een uitvoerige en hooggestemde beschouwing van Zwitserland en den schrijver Stickelberger geeft, ben ik van mening, dat over te veel dingen wordt geschreven op een wijze, die voor den Katholiek pijnlijk of onaanvaardbaar is en de verhalen te zeer doortrokken zijn van protestantsen geest (en dit niet altijd in den besten zin des woords), dan dat ik dit werk ook voor Katholieken geschikte lectuur acht.
W. JONGEJAN.
|
|