| |
De lectuur in de lagere klassen.
De jonge leraar in de levende talen, die kersvers voor de klas komt te staan, voelt zich arm in de rijkdom van zijn bijeengegaarde kennis, wanneer hij voor zijn leerlingen een keus moet doen uit de ontstellende stapel lectuur, die voor zijn vak aan de markt gebracht wordt. En wanneer hem dan de vrees dreigt te bevangen, dat hij van datgene wat hij weet, niet het juiste en het beste zal kunnen geven, behoeft ons dit niet te verwonderen. Hij mag zich gelukkig prijzen, wanneer hij dan voldoende eenvoud bezit om temidden van de kennis waarover hij, dank zijn vorming, beschikt, nog de draden weet te ontwarren, die de leerlingen van een eerste of tweede klasse van de Middelbare School binden aan een ander leven dan het zijne. Dan zal hem de keus heel wat lichter vallen.
Het kiezen van geschikte lectuur voor onze jongere leerlingen mag soms een gemakkelijke taak lijken, in werkelijkheid is zij uiterst moeilijk. Wanneer wij van onze klasse-auteurs verlangen, dat zij aangepast moeten zijn aan het bevattingsvermogen van den leerling, dat zij de te verwachten taalkennis niet onredelijk vooruitlopen, en dat ze vormend en boeiend zijn, stellen wij voorwaarden, die ieder op zich uiterst belangrijk zijn en die wij grondig dienen te overwegen. Ernstig beraad is geboden, omdat de lectuur in de klas de aanvullende arbeid dient te verrichten, die de taal plaatst buiten de schoolsfeer van grammatica- en idioomstudie om ze den leerling te geven en te doen assimileren als een werkelijkheid, die zijn belangstelling vraagt. Door de lectuur op de eerste plaats wordt de taal deel van dat leven, dat hij zal vinden buiten de schoolmuren. Vast
| |
| |
staat, dat veel leerlingen in hun eerste schooljaren een niet meer te overwinnen afkeer hebben opgedaan voor een of meerdere der moderne talen, juist omdat de lectuur, die door den leerling instinctief aangevoeld wordt als het levende en interessante deel van de taalstudie, hen teleurstelde. De lectuur bepaalt de sfeer, waarin de taal bestudeerd wordt door den leerling; de systematische structuurgroei van zijn grammaticale en idiomatische kennis kan hem niet tevreden stellen, ook reeds omdat hij zich deze groei vaak niet voldoende bewust is. De lectuur moet hem de overtuiging geven van zijn stijgende kennis en hem bevredigen over verkregen resultaten, ze moet hem behoeden voor de opvatting, dat schoolse taalstudie een dorre, naast het leven staande taak is, waarvan hij de moeilijkheden ziet als abstracte, op zich zelf staande problemen. Door de lectuur moet de leerling liefde opvatten voor het vak, en zo wordt zij een factor van betekenis in de verstandhouding tussen hem en den docent. Ziet de leerling, die de keus van de lectuur door zijn leraar aanvoelt en beoordeelt, niet onwillekeurig een verband tussen de aard van het gelezene en het karakter van hem die deze keus gedaan heeft? Een vervelend, saai leesboek bederft niet alleen de belangstelling voor het lezen zelf, maar ook voor het vak, en daardoor oefent het zeer vaak een ongunstige invloed uit op de verhouding tussen leraar en leerling.
De in alle landen merkbare toename van het aantal specifieke jeugdboeken verlicht hoe langer hoe meer de moeilijkheden, die zich voordoen bij het kiezen van geschikte lectuur voor onze lagere klassen. Toch blijft het een zeilen tussen twee klippen door, van de ene kant om de al te veel met noten en vertalingen prijkende boeken te vermijden, van de andere om niet te vervallen in dat soort uitgaven, waarvan de gebreken zo juist dooi Bartels in het voorwoord van zijn ‘Petite Bibliothèque’ gekarakteriseerd worden als ‘la fadeur et la mièvrerie qui caractérisent en France les lectures faciles’ (Dit gebrek zal wel niet specifiek Frans zijn!). En toch blijft er ons niéts anders over dan de lectuur voor jonge leerlingen gemakkelijk te maken, wil men ze niet afschrikken voor de verdere duur van hun studie.
Wanneer wij onze jongens en meisjes een uitgave in handen geven, waarbij vrijwel iedere moeilijkheid voor hen uit de weg geruimd is, wordt de lectuur zo goed als waardeloos voor de assimilatie van het woord of de zegswijze, die zij
| |
| |
moeten trachten te begrijpen en te memoriseren. Het gevaar van al te veel annotaties is hetzelfde als dat van het geregelde, ongecontroleerde gebruik van het woordenboek, waarbij de leerling na jaren er niet toe komt een tekst te begrijpen of althans daarin inzicht te krijgen. Ze ontheffen den vertaler van het zoeken naar verband en ze ontnemen te veel aan de lectuur en de vertaling het karakter van practische denkoefening. Waarde van equivalenten of zinverwante woorden behoeft hij niet te zoeken, wat voor een ernstig strevenden leerling in veel gevallen meteen de belangstelling voor de tekst wegneemt. Het nut van het lezen van een normale pagina tekst, waarbij een 20-25-tal woorden in noten verklaard of vertaald staan - er zijn helaas schooluitgaven, die dit record behalen - is vrij gering; de winst die behaald wordt door het vlugger verwerken van de tekst is van geen waarde, wanneer hiertegenover geen diepere verrijking van kennis staat.
Het kan natuurlijk zijn nut hebben, dat men zich in bepaalde gevallen bindt aan een zekere tijd voor het doorwerken van een boek - dit geldt voornamelijk voor het litterair behandelen van een werk, waarover we het hier echter niet hebben - maar in de lagere klassen, waar we vooral te zorgen hebben de winst aan idioomkennis zo hoog mogelijk op te voeren, is dit haast ondoenlijk. Over tekstmoeilijkheden heenstappen betekent hier hetzelfde als onze leerlingen aanmoedigen zich met halve resultaten tevreden te stellen. Toch wil ik hier niet beweren, dat alle grammaticale moeilijkheden of idiomatische eigenaardigheden grondig dienen behandeld te worden. Dit accentueert temeer de noodzakelijkheid om teksten te vermijden, die, al moge de inhoud passen in de geesteswereld van den leerling, toch te moeilijk zijn voor klassikale behandeling. En dit is helaas! zeer vaak het geval in een bepaald soort verhalen, die passend zijn voor een leeftijd, die door sprookjes en kindervertellingen in de vreemde taal niet meer geboeid wordt. Zo heeft b.v. de afschaffing van het Frans op de Lagere School een conflict geschapen, dat zeer typerend is voor de hierboven aangehaalde tegenstelling en dat de lectuurkeuze voor de eerste klasse van de Middelbare School buitengewoon moeilijk maakt.
Het annoteren van een schooluitgave in de vreemde taal is geen lichte taak. Het is wel gemakkelijk hier critiek uit te oefenen en te zeggen, dat deze of gene uitgave zondigt door
| |
| |
bepaalde fouten. Nergens beter dan bij de lectuur en de vertaling van een vreemde tekst kan de docent zijn eigen stokpaardjes laten gelden. Wanneer ergens op onderwijsgebied, dan geldt hier zeker ‘la critique est aisée et l'art est difficile’. Een droge en dorre opsomming van woorden in voetnoten of aanhangsel bevredigt uiteraard alleen den leraar, die de tekstmoeilijkheden helemaal persoonlijk wil behandelen, wat bij klassikaal vertalen van een gelezen tekst natuurlijk een ideële toestand is; wordt de tekst schriftelijk voorbereid om hem vlugger in de les te kunnen verwerken, dan is een verder doorgevoerde verklaring van spraakkunstige en typisch-idiomatische eigenaardigheden zeker gewenst. In ieder geval zijn reeds op de lagere klassen die uitgaven af te wijzen, die alle strubbelingen en oneffenheden voor den leerling uit de weg ruimen. Het annoteren van de lectuur mag niet meer zijn dan een wegwijs maken in de moeilijkheden van een tekst; aan den docent, die het beste het gehalte van zijn discipelen kent, de taak na te gaan of een bepaalde tekst bijzondere hulp vereist. Hoe vaak immers constateren wij niet, dat in twee of meer afdelingen van eenzelfde klas de lectuur een zeer verschillende behandeling vraagt?
De beste schooluitgave is m.i. diegene, die uiterst zuinig is met haar verklarende en vertalende aantekeningen en deze alleen beperkt tot die gevallen, waarin de leerling met behulp van de redelijk van hem te eisen taalkennis en met een matig gebruik van het woordenboek de vertaling onmogelijk tot een goed einde kan brengen. Een woordenlijst, die zich enkel bepaalt tot het vertalen van niet dagelijks voorkomende termen, kan de taak van het woordenboek wel overnemen, zij blijft echter de voortdurende zorg en waakzaamheid van den docent vragen, daar zij, met de beste bedoelingen, vaak zeer misleidend kan werken, omdat ze meestal den leerling een onvolledig beeld van het woordbegrip geeft.
Een tweede eis, die reeds hierboven genoemd werd is, dat de lectuur voor onze leerlingen vormend moet zijn. Er is misschien voor den leraar geen terrein, waar hij meer en beter opvoeder kan zijn en waar zijn vormende taak een ruimere ontplooiing kan vinden dan juist in de lectuur. Want daar kan hij met zijn leerlingen midden in het leven staan, waaruit de klassikale leerstof hem soms dreigt te verbannen. Daar kan hij niet alleen van zijn eigen kennis, maar ook, en vooral, van zijn
| |
| |
eigen ziel meedelen aan zijn leerlingen. Om alles te geven, wat de gewetensvolle docent van zijn vak kan verwachten, moet hij niets overlaten aan het risico van de behandeling; bij zijn keuze dient hem klaar voor ogen te staan, wat hij met zijn lectuur wil bereiken. Hij moet bezield zijn met die ‘maxima reverentia’, die Juvenalis verlangt van ieder, die werkt voor de jeugd; in het geestelijk contact, dat zich ontwikkelt in deze modelvorm van samenarbeid tussen docent en leerling, dient er niets te zijn, dat beiden zich niet volledig kunnen realiseren en samen kunnen beleven. Uit deze samenwerking moet de geestdrift en het idealisme geput kunnen worden, dat onze jonge mensen zo hard nodig hebben in deze zware tijden. Wij hebben de taak onze jeugd iets te brengen, dat haar beter maakt, daarom dient het klassikale lezen niet te vergroeien tot een onvermijdelijke tijdvulling, tot een sleur, ook voor den docent, die jaar op jaar een bepaald schema afwerkt.
Wil de lectuur vormend zijn, dan moet zij den leerling afhouden van datgene, wat hem niet kan dienen in zijn levensgang, ze geve hem geen modellen, die hij niet kan en niet mag navolgen, ze voere hem ook niet op de weg van de sportverdwazing en van de dolzinnige verering van technische prestaties. Het boek moet hem plaatsen in dat gezonde, volle leven met zijn talloze mooie en ernstige kanten, het moet hem iets meegeven, dat hij zich eigen kan maken, dat hij in zich kan opnemen en waarvan hij kan leven. Zo brengen wij den leerling reeds in het begin van zijn M.S. tijd de liefde en de eerbied bij voor het goede boek en we behoeden hem misschien voor die verguizing van het geestelijk voedsel, die zich uit in de veellezerij, die ik niet aarzel te noemen een van de hoofdkwalen van onze tijd.
JEANNÉ.
|
|