| |
Rekening en verantwoording van den penningmeester over het verenigingsjaar 1936.
1 Januari tot ultimo December 1936.
|
ONTVANGSTEN: |
UITGAVEN: |
Batig saldo |
ƒ 690 |
05 |
Algemene Vergadering |
ƒ 236 |
09 |
Contributie |
- 2129 |
61 |
Bureaukosten |
- 319 |
27 |
|
|
|
Bestuursvergaderingen |
- 237 |
47 |
|
|
|
Honoraria Orgaan |
- 633 |
17 |
|
|
|
Drukwerk |
- 25 |
48 |
|
|
|
Vergoeding Secretaris |
- 250 |
|
|
|
|
Vergoeding Penningm |
- 200 |
|
|
|
|
Terugbetaalde contributie |
- 10 |
30 |
|
|
|
Fédération internationale. |
- 62 |
24 |
|
|
|
Vertegenw. bij and. Veren. |
- 3 |
22 |
|
|
|
Propaganda |
- 26 |
58 |
Totaal |
ƒ 2819 |
66 |
Totaal |
ƒ 2003 |
82 |
Ontvangsten |
ƒ 2819.66 |
Uitgaven |
- 2003.82 |
Batig saldo |
ƒ 815.84 |
Ondergetekenden, leden der Kascommissie, verklaren de rekening en verantwoording van den penningmeester te hebben nagezien en in orde bevonden.
Haarlem, 31 December 1936.
w.g. R. KLAVER.
w.g. G. COMELLO.
| |
| |
| |
Begroting van inkomsten en uitgaven voor het jaar 1937.
ONTVANGSTEN: |
UITGAVEN: |
Batig saldo |
ƒ 815 |
84 |
Algemene Vergadering |
ƒ 300 |
|
Contributie |
- 2000 |
|
Bureaukosten |
- 350 |
|
|
|
|
Bestuursvergaderingen |
- 250 |
|
|
|
|
Honoraria Orgaan |
- 650 |
|
|
|
|
Boekbeoordelingen |
- 100 |
|
|
|
|
Vergoeding Secretaris |
- 250 |
|
|
|
|
Vergoeding Penningm |
- 200 |
|
|
|
|
Sectievergaderingen |
- 75 |
|
|
|
|
Vertegenw. bij and. Veren. |
- 50 |
|
|
|
|
Fédération internationale. |
- 50 |
|
|
|
|
Propaganda |
- 100 |
|
|
|
|
Onvoorzien |
- 440 |
84 |
Totaal |
ƒ 2815 |
84 |
Totaal |
ƒ 2815 |
84 |
DE PENNINGMEESTER.
| |
Verslag van de algemene vergadering op zaterdag 2 januari 1937 te Amsterdam.
Twee omstandigheden hadden het Bestuur doen vrezen, dat de opkomst ter Algemene Vergadering deze keer minder groot zou zijn dan vorige jaren.
De vrij algemene verlenging der Kerstvacantie in verband met het huwelijk van de kroonprinses had de gebruikelijke datum, één der laatste dagen van de Kerstvacantie, veranderd in een vrij ongeschikte dag midden in die vacantie. En opschuiving had onoverkomelijke bezwaren.
Verder waren zowel onder de genodigden als onder de leden velen door de heersende griepepidemie verhinderd.
De opkomst overtrof echter de verwachtingen. In totaal hebben ruim 200 leden onze Algemene Vergadering bezocht, een aantal, dat wederom getuigt van belangstelling en van een gezond verenigingsleven.
Te ruim kwart over tien opende de Voorzitter, Dr. Sparnaay, de vergadering. Hij heette alle aanwezigen hartelijk welkom; in het bijzonder den vertegenwoordiger van Z.E. den Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, den Heer
| |
| |
G. Bolkestein; verder den Heer J. van Andel, Inspecteur van het Gymnasiaal en het Middelbaar Onderwijs, Mgr. Van Gils, Voorzitter van de 2e Afd. van de Onderwijsraad, de hoogleraren De Vooys, Gerlach Royen en Gallas en de vertegenwoordigers der bevriende verenigingen. Hij sprak er zijn waardering voor uit, dat Inspectie en Universiteit steeds op onze Algemene Vergadering vertegenwoordigd zijn, als een gelukkig symbool voor de twee richtingen, waarin het werk der Vereniging zich beweegt. Een omvangrijke dagtaak verhindert den leraar voldoende een eenzijdig wetenschapsmens te worden; maar daarom dient hij méér dan ooit zelf te trachten de geest levendig te houden en uit omgang met hogere cultuurwaarden idealisme te putten. Mede daarom tracht het bestuur op onze bijeenkomsten steeds zowel onderwijskundige als wetenschappelijke onderwerpen op de agende te plaatsen. Spreker besluit met enige gegevens over de bloeiende toestand van onze Vereniging, welke in hoofdzaak te danken is aan het werk van secretaris en penningmeester, die ook dit jaar weer veel tijd aan de vereniging hebben gegeven.
Ten slotte moet hij tot zijn spijt mede delen, dat zoëven een telegram is ontvangen van Prof. Dr. Gerard Brom met het teleurstellende bericht, dat hij wegens ongesteldheid is verhinderd zijn inleiding te houden over Volk en Kunst.
De secretaris deelt mede, dat bericht van verhindering is ingekomen van den Wethouder van Onderwijs van Amsterdam, van de Inspecteurs Dr. Renkema, Dr. Van den Ent en Dr. Elzinga, (de laatsten wegens ziekte), van Prof. Dr. J.W. Gunning, van Prof. Dr. Woltjer (ziekte), van Dr. De Noo (ziekte) als vertegenwoordiger van de Ver. van Directeuren van H.B.S.'en met 5-j. cursus en van de A.V.M.O. en Vereniging van Rectoren en Conrectoren.
Thans houdt de Heer W.L.M.E. van Leeuwen zijn inleiding over de samenwerking van de leraren in de verschillende levende talen aan één school, welke in dit nummer is afgedrukt.
Dat aan de daarop volgende discussie door velen werd deelgenomen, bewees wel de belangstellig, die er voor dit vraagstuk bestaat.
De Heer Flothuis, die den spreker met belangstelling heeft gevolgd, heeft een doelstelling gemist en niet aangegeven
| |
| |
gezien, de wijze waarop de eenheid tot stand kan komen. In dit opzicht bleef inleider vaag. Spreker meent, dat een geest van eenheid voorwaarde is en dat de grote verschillen tussen de opvattingen der docenten, het plan tot mislukking doemen. Hij vreest, dat de centrale gedachte een zwoele internationaliteit zou worden, en wil liever een gezond nationalisme.
Dr. W. van Doorn is ook niet geheel voldaan. Hij vraagt, welk onderscheid inleider maakt tussen cultuurhistorie en letterkundeonderwijs. Dit laatste moet ons doel zijn. Spreker geeft dat aan de hand van teksten, waaraan hij in de eerste plaats de begrippen mooi en lelijk demonstreert en meent dat er vóór alles gelezen moet worden. Hij vreest, dat bij een al te strenge cultuur-historische opzet daarvoor geen tijd zal zijn en dat er gevaar is voor een te hoog opgevoerde feitenkennis.
Dr. E.C. van Bellen houdt een pleidooi voor de vrijheid, die vooral bij het letterkunde-onderwijs gehandhaafd moet blijven. De lectuur moet in de smaak vallen en de practijk van het onderwijs dwingt vaak tot loslating van gedeelten, die in een al te log, kunstmatig samengesteld leerstofgevaarte niet gemist zouden kunnen worden.
Dr. H.W.J. Kroes vindt in de inleiding een positieve gedachte; die van een inniger samenwerking tussen de docenten in de levende talen, van de vorming derhalve van een werkgemeenschap, die de gemeenschappelijke taak verlichten kan tevens. Hij zou er voor voelen, dat het Bestuur overweegt een Studiecommissie in te stellen als door den Heer Van Leeuwen aangeduid.
De Heer Van Leeuwen beantwoordt in het kort de sprekers. Hij herhaalt, dat hij een zwevend beginsel voor de jeugd juist zo bijzonder geschikt vindt en dat in een sfeer van aesthetisch-ethisch-idealistische bezieling, ondanks scepsis, letterkundig onderwijs zo mooi en doeltreffend zijn kan. Hij meent, dat onze taak niet slechts aesthetisch is, maar ook cultuur-historisch.
De Voorzitter brengt dan namens de Vergadering dank aan den Heer Van Leeuwen en zegt toe, dat het Hoofdbestuur de instelling van de aangeduide Commissie in ernstige overweging zal nemen.
Thans wordt overgegaan tot de behandeling van het voorstel van Dr. Kruisinga en 22 andere leden tot het instellen van
| |
| |
een Redactieraad. (Zie Agenda Lev. Talen, no. 92, p. 390-393).
Dr. Kruisinga wijst er op, dat hetzelfde idee reeds in de Algemene Vergaderingen van 1935 en 1936 door hem aanbevolen is en dat het dus wel overwogen mag worden genoemd.
Wanneer iemand vraagt, waarom er verandering moet komen in een periode, waarin alles toch zo goed gaat, antwoordt spreker, dat er nu geen regeling is. Althans niet een regeling, waarin de Vereniging gekend is.
In de laatste jaren is de Vereniging gegroeid van 200 tot 1200 leden en het zijn niet in de laatste plaats de 1000 leden, die niet ter vergadering komen, die dankbaar zijn voor het tijdschrift. Onze Vereniging is méér dan vroeger een vereniging van mensen, die niet aan de besprekingen deelnemen. Daarom wil spreker die talrijke leden ook betrekken in de regeling van de redactie.
Verder is Levende Talen in de laatste jaren een wetenschappelijk tijdschrift geworden, al worden er onderwijskundige en wetenschappelijke zaken in vermengd. Ook de tegenwoordige redacteur heeft het een wetenschappelijk tijdschrift genoemd. Maar het is naar sprekers mening tot schade van ons allen, als het wetenschappelijke te veel op de achtergrond zou komen.
Daarom is de tijd gekomen, dat er een redactie optreedt, die als zodanig door de leden wordt gekozen. De leden van zo'n redactie zullen méér gezag hebben en meer systematische leiding kunnen geven door uit te nodigen tot schrijven van artikelen. Niemand kan alleen het domein van vier talen overzien. Daar komt nog bij, dat de Voorzitters der Secties, die met den secretaris tegenwoordig de redactie vormen, door zware dagtaak hun studie niet kunnen blijven beoefenen en geen aandacht aan de literatuur kunnen blijven besteden.
Spreker acht dus de instelling van een redactie, bestaande uit drie personen nodig, respectievelijk voor het literaire, het taalkundige en het taalpsychologische gedeelte. De degelijkheid zal er bij winnen; ook die van de boekbesprekingen, welke vooral bij Frans en Duits wel eens te wensen overlaat.
De 1000 leden, die spreker zo even bedoelde, zullen ook bij het werk der Vereniging worden betrokken door het medekiezen van de redacteuren, zoals bij iedere grote vakorganisatie het geval is. Een voordeel voor het Hoofdbestuur, zowel als voor het tijdschrift is ook, dat de redactie onafhankelijk is
| |
| |
van de organisatie en van het werk van het Hoofdbestuur. De redactie als zodanig staat daar buiten. Wat natuurlijk niet wegneemt, dat de secretaris of een ander H.B.-lid ook redacteur kan worden. Of dat wenselijk is, make de Vereniging uit. Op het ogenblik adviseren de Voorzitters der Secties den redacteur, maar zij zijn méér gekozen op sociaal-organisatorische grond, dan als redactielid. Allen hebben een omvangrijke taak en het is voor het tijdschrift ongewenst door manusjes-van-alles geleid te worden, al kunnen het natuurlijk uitstekende docenten zijn.
Een redactie, als door spreker gedacht, zal ook meer tijd en gelegenheid vinden zelf mede te werken.
De Voorzitter, Dr. Sparnaay, zal toelichting geven over de term ‘feitelijke onjuistheden’, die het H.B. in zijn kort naschrift bij de Memorie van de voorstellers heeft gebruikt. Het gaat hier om een oude zaak. Reeds in Febr. 1935 verzocht Dr. Kruisinga (L.T., no. 83) leden, die met hem de instelling van een commissie van redactie wensten, hem hun kaartje van instemming te zenden. In de Algemene Vergadering van Jan. 1936, stelde hij de zaak aan de orde, maar kreeg geen steun en ondervond van verschillende zijden bestrijding. Thans bespreekt hij de zaak voor de derde maal. Het is dus zaak het voorstel en de argumenten nauwkeurig te toetsen.
De kern van het voorstel is steeds geweest, dat er naast het H.B. een andere instantie zal treden, die op de Officiële Mededelingen na, de vrije beschikking krijgt over het Orgaan. Een dergelijke toestand acht het H.B. onmogelijk. Immers het Orgaan is het belangrijkste middel, waardoor het zijn invloed kan doen gelden. Onze Vereniging is feitelijk het Orgaan. Daardoor werken wij, daarnaar beoordeelt men onze Vereniging, daaraan danken wij onze honderden leden, zoals Dr. Kruisinga zelf in no. 83 zo duidelijk heeft gezegd: ‘Laten wij bedenken, dat de bloei van onze Vereniging en daarmee de invloed, die wij blijkens onze ervaring bij de regering hebben, hoe bescheiden die ook mag zijn, afhangt van de bloei van ons tijdschrift.’ Juist daarom aanvaarden wij geen regeling, waardoor het orgaan aan de bemoeienis van het H.B. wordt onttrokken.
Dr. Kruisinga grondt het voorstel op het feit, dat de redacteursecretaris souverein zou zijn bij het aannemen en het weigeren van stukken. Dr. Kruisinga weet wel beter. Want in H.B.- | |
| |
vergaderingen van 1930 en 1931, is na uitvoerige besprekingen, waaraan hij zelf een ruim aandeel heeft gehad, de regeling vastgesteld, die de redacteur-secretaris in de A.V. van 1936 nog duidelijk heeft uiteengezet. Over elke bijdrage treedt de redacteur-secretaris in overleg met de betrokken sectie-voorzitter. Acht één van beiden termen aanwezig om het stuk te weigeren, dan wordt dit rondgezonden aan of besproken in het gehele H.B. Geweigerd wordt zo goed als nooit. In het afgelopen jaar weigerden wij drie bijdragen van twee leden. Dr. Kruisinga deelt mee, dat weigering bij ‘herhaling’ voorkwam. Daarom is ook zijn toevoeging, dat ‘de meeste leden wier stuk geweigerd is’, verder niet zouden meewerken bevreemdend, en in feite is het ook dit jaar niet waar. Waar Dr. Kruisinga in zijn Memorie spreekt over ‘opneming van stukken, die geen opneming verdienen’, blijkt hij dus geen bezwaren tegen weigering als zodanig te hebben, maar alleen met het H.B. van mening te verschillen over wat wel en wat niet geplaatst moet worden.
Het H.B. deelt daarom mede, dat er één stuk werd geweigerd in 1936 omdat het hetzelfde onderwerp behandelde als een reeds aangenomen stuk en verder twee artikelen van Dr. Kruisinga.
Het spijt spreker - en hij doet het met grote innerlijke tegenzin - dat hij nog méér moet mededelen. Sinds jaren is de correspondentie met Dr. Kruisinga een tijdrovende arbeid voor H.B. en redacteur-secretaris. Hij zendt herhaaldelijk bijdragen. Die van wetenschappelijke aard behoren tot de meest welkome, die wij ontvangen. Zij verhogen het peil van Levende Talen. Hij zendt echter ook stukken, die wemelen van beledigingen, van onbewezen beschuldigingen, van verdachtmakingen aan het adres van andere leden en buitenstaanders. De secretarissen traden dan in correspondentie met den schrijver. Over zijn bijdrage van April 1936 b.v. hadden schrijver en redacteur welgeteld 14 brieven gewisseld. Het H.B. meende reeds vóór dien, dat er ook aan de tijd van een secretaris een einde komt. Volgens unaniem besluit van het H.B. heeft de secretaris daarom aan Dr. Kruisinga bericht, dat men hem verzocht voortaan alleen stukken te zenden, die geen uitvoerige correspondentie nodig maakten. Dr. Kruisinga heeft de duidelijke bedoeling niet begrepen blijkbaar. Althans in Mei stuurde
| |
| |
hij een stuk - volgens hem ‘een artikel over methodiek’ - dat in scherpte van toon en kwistigheid, waarmee de aantijgingen werden rondgestrooid voor de vorige niets onderdeed. Volgens ons besluit heeft de secretaris hem toen bericht, dat hij een artikel over methodiek graag zou plaatsen, maar dat dit stuk passages bevatte, die het voor plaatsing ongeschikt maakte. Met een volgende bijdrage moest evenzo worden gehandeld. Om de vergadering te laten oordelen, leest de Voorzitter nu slechts enkele passages voor, waarop de weigering berustte.
Het H.B. duldt zulk geschrijf in Levende Talen niet, omdat het de Vereniging en het tijdschrift onwaardig is. Voor waarheid is het H.B. niet bang, maar het wijst belediging en verdachtmaking af.
Er kwamen, zelfs over de geplaatste stukken van Dr. K. nog vaak klachten in.
Het laatste argument, dat secretaris en bestuursleden niet worden benoemd wegens hun geschiktheid voor redactionele werkzaamheid, is reeds vorig jaar o.a. door Dr. Van den Ent uitvoerig weerlegd. Ieder kan bij de verkiezing van de functionarissen rekening houden met de taak, die hun wordt toegewezen. Dat een H.B.-lid eo ipso ongeschikt is om te oordelen over plaatsing of weigering, acht het H.B. ongemotiveerd.
Bij het nauwe verband, dat er ook volgens Dr. Kruisinga bestaat, tussen de bloei van het tijdschrift en die van de Vereniging, menen wij, dat het H.B. de aangewezen instantie is om de verantwoordelijkheid voor het tijdschrift te dragen. Als die verantwoordelijkheid aan het H.B. wordt ontnomen van de zijde, die spreker thans heeft gekenschetst, weten wij, waar wij heengaan. Namens het hele H.B. wijst hij daarom het voorstel met de meeste beslistheid af.
Dr. Schuringa deelt mede, dat noch de Memorie van toelichting, noch Dr. Kruisinga hem hebben overtuigd. Met de redactievoering, als geschetst in het onderschrift van het H.B. kunnen we veilig verder gaan. Weigering van artikelen kan dan alleen geschieden op goede gronden. Het tijdschrift is buitengewoon gegroeid, evenals de vereniging. Als Orgaan neme men literaire artikelen alleen op, voorzover ze met de schooltaak in verband kunnen worden gebracht. Verder bepale men zich tot paedagogische en didactische onderwerpen.
| |
| |
Dr. Habbema acht het inconsequent, dat Dr. Kruisinga, die immer het persoonlijke contact op de Vergaderingen, zowel Algemene als van de sectie, zo belangrijk achtte, nu juist de 1000 afwezige leden zo sterk naar voren doet treden. Spreker adviseert tot voortgaan in de tot heden gevolgde lijn.
De Heer Flothuis protesteert er tegen, dat de Voorzitter het persoonlijk element in de discussie heeft gebracht; hij heeft in de stukken van Dr. Kruisinga nooit verdachtmakingen gelezen.
Dr. C. Brouwer doet uitkomen, dat ondanks crisisomstandigheden de vereniging in groei en bloei toenam en steeds meer alle taaldocenten verenigt. Dat is toch zeker ook gevolg van de leiding. Waarom zou men dan tot ingrijpende wijzigingen besluiten?
De Heer Kuitert meent, dat men de bespreking zakelijk moet houden. Ieder collega zal wel eens fouten maken en iedere redactie komt voor dezelfde moeilijkheden. Hij doet het voorstel, dat men bij voorkeur paedagogische en didactische artikelen zal opnemen en wenst de redactie zo te laten, als ze is.
De Heer Schneiders meent, dat het betoog van Dr. Kruisinga zakelijk was. Hij is ook van oordeel, dat de H.B.-leden worden gekozen om sociaal-collegiale eigenschappen en meent, dat het daarom gewenst is het eens anders te proberen.
Dr. Schilperoort vreest, dat er gevaar voor scheuring zou zijn bij afwijzing van het voorstel, en dat de Vereniging enige goede leden zou kunnen verliezen. Hij meent, dat men moet zoeken wat bindt en geeft een plan in overweging, waarbij de omvangrijke taak verlicht zou worden door naast den secretarisredacteur, die dan de band met het H.B. zou vormen, nog twee andere redacteuren te kiezen.
De secretaris-redacteur, Dr. De Liefde, zou over voorstel en memorie zeer veel kunnen zeggen. Hij zal zich echter beperken.
Hij heeft in de drie verlopen jaren getracht de redactie te voeren in een vredelievend-opbouwende geest van begrijpen en bij elkaar brengen. Zijn ervaringen zijn dan ook voor 95 % van aangename aard.
Hij vraagt zich af, waarom iets, dat historisch gegroeid is als belangrijk onderdeel van de arbeid van het H.B. nu plotseling geheel buiten de bemoeienis van dat H.B. zou moeten worden
| |
| |
gesteld. Want terwijl Dr. Kruisinga in 1936 sprak van een redactieraad van 5 leden, die adviserend of leidend zou optreden, spreekt hij nu van een redactie van 3 leden, die zal leiden. Een redactie, die naast het H.B. staande geen leiding aan de Vereniging zal geven, die tegenover het H.B. geen enkele verantwoordelijkheid zal hebben en de algehele beschikking over het Orgaan zal krijgen.
Ook hem verwondert het, dat Dr. Kruisinga nu zo sterk de afwezige leden op de voorgrond stelt; spreker stelt daartegenover, dat het overgroot deel der medewerkers in de zaal zit.
Spreker constateert weer, evenals vorig jaar, dat de hele quaestie draait om: wetenschappelijk tijdschrift of orgaan. Met verwondering heeft hij in de Memorie van Dr. Kruisinga gelezen, dat L.T. er naar ‘streeft tijdschrift te worden van wetenschappelijke betekenis, zoals ook door den secretaris is opgemerkt (L.T. 83, p. 65)’. Want wie het daar door hem, secretaris, geplaatste artikeltje leest, zal er niets van die aard in vinden! Beter had Dr. Kruisinga gedaan te citeren uit L.T. 88, p. 14, waar spreker op de A.V. van 1936 duidelijk heeft gezegd: ‘het blad is niet zuiver tijdschrift, en ook niet enkel orgaan’. Moet spreker kiezen, dan meent hij, dat L.T. vóór alles een orgaan is en moet blijven. Hij is dat geheel eens met Dr. Kruisinga, die hem in Jan. 1935 schreef: ‘.... Het doet er overigens niet veel toe, want L.T. is geen wetenschappelijk tijdschrift, heeft geen redactie met wetenschappelijk gezag; dit laatste onafhankelijk van de personen, maar door zijn aard.’ Met nadruk zegt spreker, dat L.T. er niet naar streeft bestaande zuiver wetenschappelijke tijdschriften concurrentie aan te doen. Het wil blijven in de eerste plaats een orgaan met een inhoud van methodologisch-didactische aard. Grofheid en getwist blijve er buiten. En als de Heer Flothuis opmerkt, dat hij in de artikelen van Dr. Kruisinga nooit verdachtmaking gelezen heeft, dan dankt spreker hem persoonlijk voor dit compliment en hebben soms 10, soms 14 brieven toch enig nut gehad.
Dat de Voorzitter er de stukken van Dr. Kruisinga in betrok, waartegen de Heer Flothuis mede protesteerde, was niet anders dan een natuurlijk gevolg van het feit, dat Dr. Kruisinga zelf van het weigeren van stukken in de schriftelijke Memorie één der hoofdargumenten voor zijn voorstel maakte; al heeft hij er hier geen woord over gesproken.
| |
| |
Verder zal spreker zich beperken tot de techniek van het Voorstel.
Er rijzen vragen. Waarom moet de verkiezing van een redactielid anders geregeld worden, dan die van Hoofdbestuurslid? Waarom geldt voor een redactie niet de ongewenstheid van onmiddellijke herkiesbaarheid, in 1935 door Dr. Kruisinga zo sterk verdedigd ten opzichte van H.B.leden? Dr. Kruisinga vergist zich, als hij zegt, dat bij alle grote vakorganisaties de redacteur bij stemming door alle leden wordt gekozen. Hij noeme eens zo'n grote organisatie! Bij de A.V.M.O. verkiest juist de A.V. alléén den redacteur!
Ernstiger bezwaren zijn er tegen art. 3. De candidaatstelling zou op de A.V. geschieden bij meerderheid van stemmen. Voor iedere functie zouden 2 candidaten moeten worden gesteld, die b.v. 125 stemmen in deze Vergadering op zich verenigen. Maar onmiddellijk na de A.V. kan ieder tiental leden ook een candidaat opgeven. Ieder candidaat, die op de A.V. ver van de meerderheid afblijft, kan op die wijze toch worden gesteld. Spreker vraagt, waarvoor dan al dat gestem heeft gediend.
In het September-nummer zou er over de in Januari gestelde candidaten moeten worden gestemd. Rekening houdend met onze Statuten, die een tweede vrije stemming eisen ingeval er geen meerderheid is, en met een volgende herstemming, legt spreker uit, dat het zéér goed kan gebeuren, dat over in Januari gestelde candidaten pas in Juni van het daarop volgende jaar definitief zal zijn beslist. Ook dat is technisch fout.
Spreker eindigt met den leden te adviseren de bestaande toestand te handhaven.
Dr. Kruisinga herkrijgt het woord. Hij betreurt, dat de voorzitter de quaestie in de persoonlijke sfeer heeft gebracht, omdat hij reeds eerder deze zaak heeft besproken. Bovendien wijst hij er op, dat zijn voorstel mede ondertekend is door medewerkers, die het blad op behoorlijk peil houden. Hij protesteert tegen de aanduiding van den voorzitter: stukken met verdachtmakingen. Bij dit voorstel was het hem zuiver te doen om de zaak zelve. Hij vraagt, welk H.B.-lid competent is, een stuk als dat van Langeveld te beoordelen. Ten slotte heeft hij Levende Talen niet nodig, evenmin als Levende Talen hem.
De Voorzitter verzoekt nu de leden, die zich vóór het
| |
| |
voorstel van Dr. Kruisinga c.s. verklaren op te staan. Het blijkt, dat 11 leden er vóór stemmen, zodat het met grote meerderheid is verworpen.
Hierna volgt de verkiezing van een Voorzitter van het Hoofdbestuur. De Voorzitter deelt mede, dat het bestuur tot zijn genoegen Dr. Habbema bereid heeft gevonden een candidatuur te aanvaarden. Hij vraagt, of er uit de Vergadering andere candidaten worden gesteld. Waarop Dr. Van Doorn opmerkt, dat naar zijn mening bespreking in Levende Talen in het algemeen gewenst is. De Heren Stutterheim en Schneiders stellen Dr. Kruisinga candidaat, die deze candidatuur aanvaardt.
Hierop volgt schriftelijke stemming. De Voorzitter verzoekt de leden Dr. De Groot, Smit en Dr. Schilperoort het stembureau te willen vormen. Daar verscheiden leden de zaal reeds verlaten, aangezien het ver over 1 uur is en de lunch wacht, ontvangt het stembureau de stemmen van de overgeblevenen bij de uitgang.
Van half drie tot half vijf wordt vergaderd door de Secties. De verslagen volgen in dit nummer.
Te half vijf wordt de Huishoudelijke Vergadering heropend en deelt de Voorzitter de uitslag van de stemming mede. Uitgebracht waren 143 stemmen, waarvan: blanco 8, op Dr. Habbema 120 en op Dr. Kruisinga 15 stemmen, zodat Dr. Habbema tot voorzitter der Vereniging is gekozen.
Dr. Habbema verklaart de benoeming te aanvaarden.
De Secretaris spreekt nu een woord van afscheid tot de Heren Dr. Sparnaay en Dr. Ras, die het Hoofdbestuur gaan verlaten. Dr. Sparnaay heeft de vereniging jaren lang in verschillende functies gediend, als lid en voorzitter van de sectie, als redacteur-secretaris en eindelijk als Voorzitter. Allen hebben zijn rustige, weloverwogen leiding gewaardeerd en de Vereniging is erkentelijk voor de grote hoeveelheid degelijk werk, die hij voor haar heeft geleverd. Ook Dr. Ras gaf gedurende jaren zijn beste krachten, als sectievoorzitter en als Algemeen Voorzitter. De secretaris dankt hem voor zijn bezielende leiding en zijn tactische adviezen. Hij betreurt, dat de Vereniging het instituut leden van verdienste niet kent. Zo ooit dan zou er hier aanleiding zijn de beide vertrekkenden als zodanig te ver- | |
| |
kiezen. Waar dat onmogelijk is, mogen zij gekozen worden tot leden van verdienste in ons hart.
De Voorzitter dankt mede namens Dr. Ras voor deze vriendelijke woorden.
Hierna volgt de behandeling van de Agenda.
Bij punt 1, Jaarverslag van den secretaris ontwikkelt Dr. W. van Doorn enige bezwaren tegen de plaatsing van een artikel: Aantekeningen bij het lezen van Louis Couperus, speciaal wat betreft de beschouwingen, die er in voorkomen over Wagner. Hij meent dat zo'n artikel in L.T. niet thuis hoort. Verder heeft hij bezwaren tegen een onaangename critiek op een boek van de hand van iemand, die pas kort lid is. Ten slotte vraagt hij, of de Vereniging geen Sectie Hispanisten zou kunnen vormen.
Op deze laatste vraag antwoordt de Voorzitter, dat als de Hispanisten zich groeperen willen, en zich willen aansluiten de Vereniging ze waarschijnlijk gaarne zal aanvaarden. De Secretaris merkt op, dat het soms gemakkelijker is te zeggen, waarom een stuk in een Orgaan wordt geweigerd, dan waarom het wordt geplaatst. Hij had wel enige polimiek verwacht. De bedoelde critiek was naar zijn mening niet onheus of onjuist.
2. De penningmeester geeft enige nadere toelichting bij zijn rekening en verantwoording. Het batig slot bedraagt ongeveer ƒ 850.
3. Bij de bespreking van de begroting voor 1937, welke in L.T. no. 93 wordt afgedrukt, doet de Voorzitter het voorstel de vergoedingen voor secretaris en penningmeester te verhogen tot ƒ 250 en ƒ 200. Deze functionarissen geven zéér veel tijd aan de vereniging; de stand der financiën is gunstig te noemen; de tegenwoordige lage bedragen zijn niet meer verantwoord. Eigenlijk was dit voor 1936 niet minder waar. Hij stelt dus verder voor de verhoging te doen ingaan op 1 Jan. 1936, welke beide voorstellen met algemene stemmen worden aangenomen.
4. In de kascommissie voor 1937 worden benoemd de Heren S. Elte en R. Borggreve, beiden te Haarlem.
5. Het voorstel in art. 7 van het H.R. als al. 2 in te lassen:
Punten voor de Agenda, die door minstens 20 leden 2 maanden voor de Algemene Vergadering bij het H.B. zijn ingediend, worden op de Agenda van die Vergadering geplaatst, wordt met algemene stemmen aangenomen.
| |
| |
Hetzelfde geschiedt met het voorstel, het getal 15 in de nieuwe alinea 3 van art 7 H.R. te vervangen door 50, nadat de Voorzitter er op heeft gewezen, dat bij een groei van 200 tot 1150 leden er alleszins reden tot deze verhoging bestaat.
6. Bij de rondvraag stelt Dr. Ras voor den Oud-Secretaris Dr. W. van den Ent, Inspecteur van het Gymn. en het M.O. een telegram te zenden met wensen voor een spoedig herstel, welk voorstel algemene instemming vindt.
De Heren De Jong, Dr. Staverman en Dr. Zandvoort danken voor de uitnodiging aan hun Verenigingen gezonden. Hierna sluiting.
De secretaris van het H.B.,
C.L. DE LIEFDE.
|
|