Levende Talen. Jaargang 1937
(1937)– [tijdschrift] Levende Talen–Boekbesprekingen.Albert Thibaudet, Histoire de la littérature française de 1789 à nos jours, Parijs, Stock.In April 1936 ontviel een van haar voortreffelijkste beoordelaars, Albert Thibaudet, aan de franse letteren. In een speciaalnummer van de ‘Nouvelle Revue Française’ (Juli, 1936) werd deze fijne geest door tal van verwante geesten herdacht. Een ‘Bibliographie’ kondigde tevens nog te verschijnen werken aan, waaronder een ‘Tableau de la Littérature française’, dat nu onder bovenstaande titel het licht zag. Wie jaar in jaar uit in de N.R.F. de scherpzinnige kritieken van Thibaudet genoten heeft zal verlangend ook dit werk ter hand nemen, en het opnieuw betreuren dat de schrijver heenging, heenging terwijl er nog zoveel van hem verwacht mocht worden, heenging ook voordat hij zelf de laatste hand aan deze literatuurgeschiedenis had kunnen leggen. Want deze uitgave, die schijnt nog gevolgd zal worden door een eerste deel, dat de letterkundige geschiedenis van Frankrijk tot de Revolutie behandelen zal, is verzorgd door Léon Bopp en Jean Paulhan, die voor een moeilijke taak kwamen te staan. Want zij vonden een telkens weer herschreven manuscript, waarvan alleen het laatste hoofdstuk, dat over ‘La génération de 1914’ handelt, aan omwerkingen is ontsnapt... omdat Thibaudet het onmogelijke voelde van een historie der letteren in de huidige periode, die nog niet afgesloten, nog niet bezonken is: ‘C'est de la littérature non triée, la perspective change du tout au tout’ zei Thibaudet en dit laatste hoofdstuk werd een eenvoudig schema. Men zou geneigd zijn te wensen, dat dit dan maar niet in het boek opgenomen was. En al verklaren de uitgevers dat deze ‘Histoire’ nu het boek is dat Thibaudet zich gereedmaakte te publiceren, de omstandigheid dat sommige hoofdstukken drie of vier maal geschreven werden, wettigt het vermoeden, dat de schrijver vóór de uitgave het geheel nog wel eens zou hebben doorgezien en mogelijk ten dele omgewerkt, waardoor enkele zonderlingheden, bijv. dat Thibaudet, die van plan is de vijf romans van Stendhal | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te bespreken, niet verder komt dan ‘Armance’ en ‘Le Rouge et le Noir’ en ‘Lamiel’, en ‘Lucien Leuwen’ en de ‘Chartreuse’ vergeet, weggewerkt zouden zijn. Maar, ondanks dit karakter van niet geheel áf, gááf, te zijn, is wat ons geboden wordt, zeer belangrijk. Ten eerste omdat de schrijver er een nieuwe lijn in volgt: hij verdeelt de letterkunde in generaties: die van 1789, die de generatie van Napoleon is, die van 1820, die van 1850, die van 1885 en dan de reeds genoemde van 1914. Een nieuw inzicht dat zijn grote moeilijkheden meebrengt, dat Thibaudet genoopt, heeft herhaaldelijk opnieuw te verdelen en te onderschikken, maar dat naast zijn bezwaren ongetwijfeld zijn voordelen bezit, al was het alleen dat dit systeem ons uit de gewone sleur van literatuurbeschouwing haalt. En wat ondanks de bezwaren het boek belangwekkend maakt is, dat het van Thibaudet is met al zijn oorspronkelijkheid en al zijn zuiverheid van smaak, met al zijn scherpte van formulering ook, met een zeker persoonlijk lyrisme, dat ons dwingt tot steeds hernieuwd toetsen aan eigen oordeel. Het is daardoor een boek geworden dat misschien niet gemakkelijk te lezen en te verteren is, maar dat de moeite, die men eraan besteedt zeer vruchtdragend maakt, dat steeds persoonlijk, fris in inzicht en uitdrukking is en daardoor boeiend.
J. FRANSEN. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dr. J. Fransen, Iets over vergelijkende literatuurstudie, ‘perioden’ en ‘invloeden’ (openbare les als privaatdocent). Uitg.: J.B. Wolters - Groningen, Batavia.Een lezenswaardig geschrift, van overtuigende kracht. Den historisch georiënteerden beoefenaars der literatuurbeschouwing houdt Fransen voor, dat hun werkzaamheid, hoe noodig ook en hoe moeilijk, tenslotte toch van ondergeschikten aard blijft, daar het einddoel dier beschouwing literaire critiek is, en behoort te zijn. Volkomen accoord! Hij stelt zich voor, in zijn college's vergelijkende literatuur-geschiedenis te behandelen, maar dat belet hem niet, van dit vak hetzelfde te zeggen als van de literatuurgeschiedenis in het algemeen. Ook dit moet een dienende functie vervullen: critiek, d.w.z. aanwijziging van het essentieele in literatuur, blijft altijd de hoofdzaak. Moge de critiek dan ook van haar kant erkennen, dat zij aan de vergelijkende literatuurstudie - zij het enkel waar het bijkomstige quaesties betreft - toch wel veel kan hebben. Door den aard van zijn werk vertegenwoordigt Fransen zelf trouwens critiek en literatuurgeschiedenis beide. Terecht spreekt hij zich uit ten gunste van vergelijkingen tusschen literatuur en andere kunsten. Belangwekkend vind ik ook zijn beschouwingen over literaire perioden, over de ‘personnalité artistique’ en haar onloochenbaar verband met de ‘personnalité humaine’ (al is er geen identiteit) en over het begrip ‘invloed’. Met hem zie ik een zeker parallelisme tusschen opeenvolging van perioden en afwisseling van voorkeur voor gevoel en verstand; en evenals hij houd ik ‘invloed’ voor een onzeker, een ingewikkeld, een altijd toelichting vereischend begrip. Invloed, zegt hij, kan slechts reëel zijn, wanneer hij ‘latent, voorbereid en verwacht’ is - m.a.w. wanneer hij een element van verwantschap in zich heeft. Een waar woord!
J. TIELROOY. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
W.F.C. Timmermans, La réforme de l'enseignement des langues vivantes: Le débat des méthodes. Uitgave: J.B. Wolters - Groningen, Den Haag. 1937. Prijs: ƒ 0,75.De hier bedoelde strijd over de methoden is die, welke aan het eind van de vorige en het begin dezer eeuw gevoerd is rondom de directe methode. De twee bladzijden (10 en 11) waarin hij is samengevat zijn levendig, duidelijk en als résumé aanvaardbaar. Het treft ons echter dat de schrijver, als hij na een opsomming van vele strijdersnamen verklaart: ‘J'en passe et des meilleurs’, er inderdaad enige weg laat die hier nauwelijks hadden mogen ontbreken, zoals A. Pinloche, die als een der eersten de eclectische methode verdedigde, en vooral Emile Hovelaque, die met zijn collega-inspecteur Firmery samen, in het onbevallige kader van ‘Instructions’, de meest suggestieve bladzijden heeft geschreven, die ik over de toepassing der directe methode ken (zie mijn artikel in het Weekblad voor Gymnasiaal en Middelbaar Onderwijs, 15 Mei 1913, en zijn necrologie in Les langues modernes, December 1936). Een uitvoeriger bespreking van dit tijdvak en van dit tijdvak alleen had den schrijver ook kunnen behoeden voor veel verwarring elders. Een verwarring allereerst van wat in Frankrijk gebeurde met wat in ons land is geschied. Indien ginds het onderwijs in de moedertaal heeft geleden onder een te veel aan dorre grammatica, mag men toch niet zonder meer aannemen dat ook hier de eeuwen door het onderwijs in het Frans daaraan mank is gegaan! Zonder enig bewijs wordt ons dit voortdurend gesuggereerd. Welnu, indien ik voorlopig nog enige reserve maak voor de 19e eeuw, moet ik dit in elk geval voor de voorafgaande eeuwen stellig betwisten. De schrijver doet mij de eer aan mijn Esquisse historique te noemen. Indien hij daarvan nader kennis wil nemen zal hij zien, welk een grote rol juist het Frans spreken, met verwaarlozing vaak van de grammatica, hier aldoor heeft gespeeld. Om maar één typisch feit te noemen: terwijl de schrijver (p. 7) op gezag van Brunot heeft kunnen zeggen van de 18e eeuw: ‘les Français étaient considérés comme les grammairiens de l'Europe’, heb ik (p. 203) voor dezelfde tijd in Nederland kunnen vaststellen: ‘Trop peu de grammaire, voilà la plainte qui revient sans cesse’. In zijn ijver om de grammaticale voorliefde bij de Fransen aan te tonen gaat de schrijver trouwens te ver, indien hij ook in de 600 nummers van de lijst van Stengel daarvoor een bewijs ziet: voor een groot deel zijn dit, over geheel West-Europa verspreide, elementaire boekjes, waarin bovendien vaak naast de grammatica ook dialogen en dergelijke een plaats vinden. Hun aantal getuigt alleen van de universaliteit van het Frans. Vrezen wij dus dat zijn mededelingen over de voorgeschiedenis van de strijd onjuiste voorstellingen zullen wekken, ook ten opzichte van wat daarna komt zijn wij niet geheel gerust. Immers, na zelf wat de draak te hebben gestoken met de vele benamingen voor de nieuwe methode, komt de schrijver zich als voorstander van de directe methode aandienen. Wij spitsen het oor, want wij wisten niet dat die voor het Frans in Nederland nog werd toegepast; maar later blijkt, dat het woord hier weer gebruikt wordt in de vage betekenis, waarin er al zoveel mee is omgesold, en dat de schrijver een zeer redelijke eclectische methode op het oog heeft. Maar waarom dan, en nog wel in een programrede, die verwarring stichtende benaming met nadruk gebruikt? Indien ergens, dan moeten wij daar juistheid en scherpe begripsomlijning eisen.
K.J. RIEMENS. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dr. J. Tielrooy, Chateaubriand. Uitg.: H.D. Tjeenk Willink en Zn., Haarlem. 1936. Prijs: ƒ 2,75.Het is geen gemakkelijke taak die Dr. Tielrooy zich hier heeft gesteld: met uitsluiting zoveel mogelijk van al het stoffelijke een psychologische biografie te geven van Chateaubriand. Het gevaar was groot dat men, de ziel van den groten romanticus steeds volgend, de indruk zou krijgen achter een schim aan te lopen. Immers, veel wat bijkomstig is wellicht, maar ook veel wat kleur geeft moest worden teruggedrongen, en met grote consekwentie, delicaat zoals wij dat van hem gewoon zijn, heeft de schrijver dit gedaan. Dank zij zijn kunstvaardigheid heeft hij zelfs van zijn aldus opgevat onderwerp een roman weten te maken, die men met belangstelling van het begin tot het eind leest, zij het dan een ‘roman psychologique’ die eerder aan de 17e dan aan de 19e eeuw doet denken.
K.J. RIEMENS. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Jean-Louis Perret, Panorama de la littérature de Finlande. Ed. du Sagittaire, Paris 1936. - 15 fr.De uitgave der Panoramas des Littératures Etrangères Contemporaines is langen tijd onderbroken geweest. Sinds kort verschijnt de collectie weer onder patronaat van een Comité d'Honneur, waarin o.a. zitting hebben: Valéry, Duhamel, Baldensperger, Larbaud, Maurois. Tot nu toe zijn meer dan 15 deelen verschenen; over eenige maanden zullen 30 Panoramas een overzicht geven van de literaturen van 30 landen. Daaronder zal zijn een Panorama de la Littérature hollandaise contemporaine, geschreven door Dr. J. Tielrooy. Hoe beknopt deze Pan. ook zijn, zij geven geen opsomming van namen, maar toonen de domineerende figuren, en beschrijven de algemeene tendenties en de intellectueele, artistieke en taalkundige problemen eigen aan elk land. Daar bovengenoemd Panorama het eerste in het Fransch geschreven exposé is van de Finsche literatuur, heeft de schrijver, Lector in het Fransch a.d. Universiteit te Helsingfors, zeer terecht niet alleen de hedendaagsche, maar de geheele Finsche literatuur, ook die in het Zweedsch geschreven, behandeld. Wij zien daaruit, dat de literatuur van Finland nauw verbonden is met het politieke lot van het land. De schrijver zet de ontwikkeling der ideeën en litteraire genres uiteen en geeft een zoo volledig mogelijk beeld van het cultureele leven. Eerst analyseert hij de rijke middeleeuwsche volkspoëzie en daarna schetst hij de literatuur tot 1850. Van die datum af, wanneer de groote namen verschijnen van een Runeberg, Topelius, Linnankoski, geeft de schrijver meer bijzonderheden. Het laatste hoofdstuk is gewijd aan de na-oorlogsche schrijvers. De studie van Perret openbaart ons een oorspronkelijke literatuur, waarin de lyrische poëzie overweegt en waaruit wij een krachtig volk leeren kennen, dat, hoewel eerst ingelijfd bij Zweden en daarna, tot 1917, bij Rusland, erin geslaagd is zijn nationale wezen te behouden en te ontwikkelen.
S. ELTE. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Jean Hankiss et L. Molnos - Muller, Anthologie de la poésie hongroise. Ed. du Sagittaire, Paris. - br. 25 fr.De bekende Anthologies in rooden omslag, vroeger bij Kra verschenen, zijn thans gevolgd door bovengenoemde bundel. Tot voor korten tijd waren | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
slechts enkele Hongaarsche gedichten in het Fransch vertaald. Deze Anthologie is het eerste werk, dat ons uitvoerig met de rijkdom der Hongaarsche poëzie doet kennis maken. Door onbekendheid met de Hongaarsche taal zijn wij niet in staat te beoordeelen, of de keuze en de ‘herschepping’ der gedichten juist zijn. De kennismaking met deze vertalingen echter, niet alleen van de werken van groote dichters als Petöfi, Arany en Ady, maar ook van die van vele anderen, is ons een genotvolle openbaring geweest. Wij gelooven, dat vele letterlievenden de Ed. du Sagittaire dankbaar zullen zijn, dat zij hen, door deze uitgave, in de gelegenheid stelt te genieten van de verscheidenheid, de kracht en de schoonheid van de Hongaarsche poëzie.
S. ELTE. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
G.H. Streurman, Goethe, de universeele Mensch. (Amsterdam, ‘Elsevier’, 1936). Prijs ingen. ƒ 2,75, geb. ƒ 3.50.Een van de meest belangwekkende onderwerpen voor den Goethe-kenner is de geschiedenis van de Goethe-biografie. Zoals eens Gundolf in zijn ‘Shakespeare und der deutsche Geist’ ons liet zien, hoe in de beschouwingswijze van Shakespeare iedere tijd zich zelf demonstreert in haar visie op het leven, zo is ook de geschiedenis van het Goethe-beeld in wezen een geschiedenis van de geestelijke ontwikkeling in de laatste eeuw. De zich wijzigende opvattingen omtrent het phenoneem Goethe weerspiegelen zich 't sterkst in de geschiedenis der Goethe-biographie, waarover reeds in 1914 Harry Maync een zeer lezenswaardige studie gepubliceerd heeft.Ga naar voetnoot1) Sedert die tijd echter is een geheel nieuw Goethe-beeld veroverd. Wij zien in hem niet meer den Olympiër, den ‘harmonischen’ mens, zoals Stieler hem in 1828 uitbeeldde en zoals nog Bielschowsky hem beschreef, wij zien hem als den groten mens, lijdend en strijdend in zijn drang naar volmaking. Door deze ‘Entgöttlichung’ van Goethe is hij ons nader gekomen. Het Olympisch masker is afgevallen, en de moderne mens, de eeuwig rusteloze, verscheen. Dat is de Goethe, die Streurman aan het Nederlandse publiek laat zien in zijn van veel studie en grote liefde getuigend werk. Zeker, wij hebben bedenkingen. Het tweede hoofdstuk ‘Noord en Zuid’ is lang niet altijd overzichtelijk en ontwikkelt soms te weinig gefundeerde stellingen (blz. 18 over Karl August en Pruisen; blz. 19 over ‘romantische gevoeligheid’; blz. 21 over de brief uit het Noorden). De literatuur-bronnen, op blz. 43 aangegeven, zijn toch wel zeer mager uitgevallen. Wie het ontwikkelde Nederlandse publiek voorlicht over Goethe, heeft o.i. de taak niet slechts enkele Duitse studies te noemen, maar ook voor dieper gaande bestudering te verwijzen naar de grote Duitse Goethe-biografieën sedert 1918: Gundolf, Simmel, Korff (Geist der Goethezeit), Bielschowsky - Linden. Ook zouden wij gaarne gezien hebben, dat de auteur de door hem geraadpleegde literatuur en de verschillende citaten had aangegeven, opdat de belangstellende lezer een en ander kan naslaan. Maar, afgezien van deze wensen, die wellicht bij een herdruk, bevredigd kunnen worden, hebben wij het boek met grote belangstelling gelezen, vooral, omdat de schrijver steeds beter zijn onderwerp gaat beheersen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voortreffelijk geslaagd zijn o.i. de hoofdstukken: Ecce Homo, Persoonlijkheid, Eros. Men zal de vraag stellen: Waarom is er een Nederlandse biografie over Goethe nodig, waar er zo monumentale Duitse werken bestaan? Wij geloven, dat Streurman's boek, dat niet de pretentie heeft een geheel nieuwe visie te geven, van grote waarde is om in Nederland in ruimere kring belangstelling voor en begrip van Goethe en zijn levenswerk te wekken. De poging is reeds vroeger ondernomen, maar ongetwijfeld is het boek van Streurman verreweg de beste Nederlandse Goethe-biographie voor het intellectuele publiek.
G. RAS. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
D.G. Noordijk, Iets over de geografiese Methode bij het Duitse Taalonderzoek. (Groningen, Noordhoff, 1936. ƒ 0,60).Deze rede, uitgesproken bij de opening van het twee en twintigste studiejaar van de School voor taal en letterkunde te 's-Gravenhage, heeft de bedoeling aan een groter publiek de betekenis der dialectgeografie duidelijk maken. Dr. Noordijk schetst, hoe de oudere germanisten onder ons, opgegroeid in de sfeer der Junggrammatiker, de klankwetten ‘bijna als ietsvan-zelf-sprekends’, als ‘ausnahmslos’ werkend' hebben opgevat. Hij zet uiteen, hoe steeds sterker het besef doordrong, dat de rijkdom van taalvormen geenszins verklaard kan worden ‘door de abstrakte klankwetten der Junggrammatiker, omdat het geen wetten zijn en zeker geen natuurwetten’. Hij beschrijft beknopt en duidelijk, hoe eerst door de geografiese methode verklaring gegeven werd van de veelheid der vaak tegenstrijdig lijkende verschijnselen. De arbeid van Wenker en Wrede en vooral die van den ‘grootmeester der geografiese methode, Theodor Frings’, wordt uiteengezet, waardoor de taal dus geheel beschouwd kan worden als ‘het resultaat van de meest verschillende historiese en kulturele faktoren’. In ons land was 't Prof. Dr. G.G. Kloeke, die reeds in 1917 in zijn rede over ‘De weerspiegeling der historie in de dialecten’ in ruimere kring belangstelling wist te wekken voor de geografiese methode. Voor hen, die met de resultaten van het moderne taalonderzoek nog niet bekend waren, is de voordracht van Dr. Noordijk als inleiding in de desbetreffende literatuur zeer instructief.
G. RAS. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoffmann, Wörterbuch der deutschen Sprache in ihrer heutigen Ausbildung. Zehnte Auflage. Bearbeitet von Martin Block. 700 S. - Fr. Brandstetter, Leipzig. 1936. Geb. M. 6.25, fürs Ausland M. 4.69.De oude ‘Hoffmann’, door Dr. Martin Block en andere krachten geheel gemoderniseerd, is thans als 10de druk verschenen. Geschrapt is alles, wat in het Duits van heden niet meer leeft. Men heeft de poging ondernomen ‘allen Anforderungen der Zeit gerecht zu werden’, want ‘allen modernen Lebenslagen wurde der Sprachschatz abgelauscht’. Wij hebben verschillende steekproeven genomen en zochten niet tevergeefs: Einbahnstrasze, Reiszverschlusz, drosseln (die Maschine, den Motor, die Wirtschaft), der Verzehr, Miesmacher, knorke, deftig, doof, rückläufig, kess, rassig, untadelig, Bedeutungsfeld, ansprangern, Tarnung, Schaltbrett, eindeutig, Ausbürgerung. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wel missen wij: gegenläufig, stilwidrig, Flaumacher, stänkern, Devalvation, Abwertung, hochgehen, Moralin, der Konsens. Het boek is bescheidener van omvang dan Pekrun en zeker als ‘Stilwörterbuch’ van minder betekenis dan Duden's ‘Stilwörterbuch’, maar voor de prijs is 't zeer aanbevelenswaardig. Het is wel opmerkelijk, dat in Duitsland na elkaar als nieuwe lexicographische hulpmiddelen Pekrun (1933), Der grosze Duden (1934), Der Sprach-Brockhaus (1935) en thans Hoffmann-Block (1936) verschenen. Uit onze vroegere besprekingen blijkt voldoende, dat deze werken elkaar aanvullen, daar men vaak in het ene werk vindt, wat men in het andere tevergeefs zoekt. Als bijdrage tot de registratie van de taalschat van heden heeft ook Hoffmann-Block zijn waarde.
G. RAS. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Die Natur im Leben und in den Werken der Annette Freiin von Droste - Hülshoff von Jkvr. M.J. Hartsen, Amsterdam.Jkvr. Hartsen heeft bovengenoemd werkje geschreven en naast de bestaande wetenschappelijke literatuur over Droste - Hülshoff doen verschijnen om de begaafde Duitsche dichteres meer bekend te maken en belangstelling voor haar poëzie te wekken of te verlevendigen. Schrijfster heeft het leven en het werk van Annette steeds met den invloed van de natuur in verband gebracht, een invloed die zeker groot is en duidelijk wordt aangewezen. In de beide eerste hoofdstukken van het werkje heeft ze dit in aangenaam leesbaren vorm gedaan en daarbij een beknopt, maar over het geheel toch aardig en duidelijk beeld gegeven. Door de aandacht te vestigen op essentieele trekken in de briefwisseling van Annette met Levin Schücking kreeg ze tevens gelegenheid op een centraal probleem in de persoonlijkheid en het werk der dichteres te wijzen, n.l. dat van innerlijken strijd en overwinning. In een slothoofdstuk wordt de dichterlijke taal bij D.H. behandeld en nagegaan op welke wijze Annette trachtte het beleven van de natuur in woorden vast te leggen en te schilderen; schr. analyseert daarbij de typische verschijnselen, die de persoonlijke dictie der Westfaalsche dichteres kenmerken. Het boekje, dat verkrijgbaar is bij den Academischen Boekhandel, Amsterdam C., Grimburgwal 13, lijkt mij in zijn pogen zeer geslaagd; het is werkelijk te hopen, dat het werkje het succes mag hebben, dat het verdient en het doel zal bereiken, dat de schrijfster er mee voor heeft.
K. GROOT. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dr. C.F.A. van Dam, Spaans Woordenboek, II, Nederlands - Spaans. In half leren band ƒ 11,50. 1936. G.B. van Goor Zonen's U.M.Professor Van Dam heeft nu, vier jaren na de verschijning van het Spaans - Nederlandse deel van zijn woordenboek, zijn belangrijke arbeid voltooid. Het is een datum in de geschiedenis van het Nederlandse hispanisme. Tot voor kort was het Spaans in de conditie van de weinig beoefende talen, d.w.z. dat men voor de studie van deze taal aangewezen was op in Frankrijk of Duitsland gepubliceerde werken. Gelukkig hebben wij nu, naast uitstekende grammatica's ook een uitstekend woordenboek. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ik heb het enkele maanden in gebruik gehad, en constateer met voldoening dat het me weinig in de steek gelaten heeft, en dat wat de auteur in het voorbericht zegt omtrent zijn bizondere zorg besteed aan de groeptalen overeenstemt met de werkelijke toestand. De auteur heeft natuurlijk zijn vaste lijnen gevolgd, en het zou wel een wonder zijn als hij over de 2300 kolommen die zijn boek telt, steeds konsekwent gebleven was. Men mag zich afvragen waarom hij wel padvindersuniform, maar niet portiers- of verpleegstersuniform geeft; waarom hij spreeuwekop, bek, ei, nest, die op de meest gewone manier gevormd zijn, opneemt, en aanstonds dezelfde volledigheid bij de nachtegaal niet in acht neemt, enz. Helemaal volledig is er geen enkel woordenboek. Ik miste hier: achterband, duozitting, giro, lachgas, lippenstift, knalpot, koplamp, moederschap, nationaal-socialisme, stroomlevering, voorontsteking, voorruit, verkeersagent, mexicaanse honden. Bovendien zou ik ter completering van de opgenomen vertalingen de volgende willen voorstellen:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het is waarschijnlijk overbodig er op te wijzen dat dit lijstje allerminst als critiek bedoeld is. De lezer zie er veeleer een bewijs in dat ik het woordenboek een zekere tijd gebruikt heb, alvorens er mijn oordeel over uit te spreken.
J.W. MARMELSTEIN. |
|