Levende Talen. Jaargang 1937
(1937)– [tijdschrift] Levende Talen–
[pagina 231]
| |
Vertaaltechniek.Ga naar voetnoot1)Vertaaltechniek is een onderdeel van stijltechniek; en stijlkwesties zijn in wezen ethische kwesties, ethisch, van twee kanten bekeken. Ethisch voor den schrijver, die zich eisen, en hoge eisen, moet stellen, en die daaraan niet kan voldoen, indien hij niet, zo goed als de allergewoonste beginneling, onder het werk een naarstig gebruik maakt van de snippermand. - Ethisch evenzeer voor den lezer, die zich niet door den schrijver in een hoekje behoeft te laten duwen; die zich niet alles zó maar in zijn geestesmaag behoort te laten stoppen; die bedacht dient te wezen op zijn geestelijke gezondheid; die, bij alle bereidwilligheid om den schrijver halverwege tegemoet te komen, desalniettemin beleefd, maar beslist, weigert, bij dat streven naar een gepaste wederzijdse verstandhouding, de hele afstand voor eigen rekening te nemen; - maar die, ten slotte, doordat hij in de keuken heeft gesnuffeld, en af en toe, misschien, neen, stellig, een schoteltje heeft klaargemaakt, wat begrip heeft opgedaan van het werk van den kok, en die zodoende tot waardering komt, kan komen, en behoort te kunnen komen, van de arbeid, die zo'n veel gesmaad en bekritizeerd wezen als 'n kok heeft moeten verrichten, voordat hem het opdissen mogelijk werd van wat gaars, ‘dat er wel goed zou ingaan’. Laat ik bij dit keukenbeeld even verwijlen. Het moet nog méér dienst doen. Hoe dikwijls hoort men niet iemand verklaren, dat hij niet leest terwille van de stijl, maar alleen om de inhoud, - ja, dat hij niet eens bemerkt, of een boek of een artikel goed is geschreven of slecht! Het zal geen sterveling in de zin komen, een soortgelijke verklaring af te leggen betreffende het voedsel dat hij eet. Niemand zal er zich op beroemen, alleen te eten terwille van de nodige calorieën, de vereiste koolhydraten, de gewenste eiwitstoffen en vitaminen, - en zich niet te bekreunen om de smaak van het genuttigde. Ieder beseft, dat die smaak niet enkel maar de aankondiger is van goede verteerbaarheid en assimilatie-mogelijkheden; ieder is er zich min of meer van bewust, dat een aangename smaak de verteerbaarheid bevordert en de mogelijkheden tot assimilatie helpt in 't leven roepen. | |
[pagina 232]
| |
De lezer (letter-eter) heeft dus volkomen het recht, zijn eisen te stellen aan den schrijver (letter-kok), en wanneer ik zeg: schrijver, dan bedoel ik iedereen, letterlijk iedereen, die een pen op het papier zet, van laag tot hoog, en van jong tot oud. Schrijven is een ambacht, dat men zich eigen moet maken; het is een vak, niet zonder regels, en met een zeker aantal kunstgrepen en tradities. En tussen het werk van een schooljongen, die door zijn leraar wegens fouten op de vingers wordt getikt, - ik bedoel géén ennetjes en deeteetjes - en dat van een verslaggever, die zich verlaat op 'n teveel aan clichés, 'n overmaat van tot werktuiglijkheid geworden kunstgrepen; - en tussen dat van laatstgenoemde en het werk van den z.g. begenadigden kunstenaar, den ras-schrijver, bestaan, uit een oogpunt van schrijftechniek, louter graduele verschillen. Dat alle kunst berust op het ambacht, is een waarheid, waarmee - om 'n versmeten en vergeten cliché te bezigen - reeds de Ouden waren bekend: het is de verdienste geweest van Ruskin en vooral van William Morris, dat deze versmeten en vergeten waarheid, behoorlijk van het stof der eeuwen gereinigd, weer hier en daar in tel is. Maar aangezien noch Ruskin noch Morris de consequenties van hun beginsel hebben doorgetrokken voor het schrijversvak, - wordt dit gedaan bij deze gelegenheid. Tevens wordt - in de geest van Ruskin en Morris - gewezen op het verheugende voorrecht van het schrijversvak: dat het, anders dan weven, timmeren en pottebakken, ten minste vooreerst geen mededinging ondervindt van machine of robot; dat de problemen, waarvoor schrijvers staan, dat de moeilijkheden, waarmee zij te kampen hebben, alle zo oud zijn als de schrijvende mensheid zelf; en dat hoogstwaarschijnlijk reeds de zanger van de mammoetjagers in de late ijstijd klaagde over de weerbarstigheid van zijn materiaal, over die onhandelbare woorden, woorden, woorden! Bij schrijvers, die zich uitlaten over hun werk als vak is de klaagtoon niet van de lucht. 'n Flaubert klaagt, 'n Stevenson klaagt, de Goncourts klagen. Welke woorden te kiezen, te plaatsen in het mozaïek van een volmaakt sluitende, volmaakt duidelijke melodieuze en ritmische zinsopstelling? Woordkeuze enkel maar in verband met betekenis is al zo moeilijk - en het is nog lang niet genoeg! Niet alle mensen zijn geschikt elkaars buurlui te wezen, en dit geldt voor woorden in nog veel sterker mate. Het gezegde, dat alleen slechte ambachtslui ruzie | |
[pagina 233]
| |
hebben met hun gereedschap, kan men voor schrijvers en hun materiaal gevoeglijk op z'n kop zetten! Laat er al bij een aantal slechte schrijvers, platvloerse schrijvers, cliché-schrijvers, van ruzie geen sprake wezen; laten zij over hun voortbrengselen al gauw tevreden zijn: het zijn de goeden, die zich in hun onmacht verbijten. Ze kúnnen die woorden maar niet baas; ze zien geen kans ze algeheel te onderwerpen aan hun souvereine wil! Sommigen maken van hun onmacht een deugd; dat zijn zij, die bewust de duistere stijl, het duistere genre beoefenen. Ik bedoel niet, dat er zich geen omstandigheden kunnen voordoen, die een dichter nopen tot een vage aanduiding van wat tijdgenoten of ingewijden onmiddellijk verstaan.... En sprak ik klaarder spraak, ik zorg [men] zou mij dreigen Dat zijn woorden van Vondel, in zijn Roskam, en hij uitte ze niet voor de aardigheid. En hij was klaarsprakig genoeg! Ook bedoel ik geen gevallen als van Milton in de bekende en nog steeds omstreden passage van zijn elegie Lycidas: But that two-handed engine at the door
Stands ready to smite once, and smite no more.
Milton uit hier een dreigement aan het adres van slechte predikanten, en een dreigement mag best iets duisters en geheimzinnigs hebben: al verstaat men 't niet geheel en al, het sorteert z'n effekt! Ook een mysticus, die eenvoudig en oprecht vertelt van zijn feitelijk slechts aan enkelen mededeelbare ervaringen, hij gaat vrij uit, ook namens de niet-mystiek aangelegden, die tengevolge van zo iets als geestelijke kleurenblindheid hem niet kunnen volgen. En meer gevallen zou men kunnen noemen waar den schrijver niets mag verweten worden. Maar laakbaar zijn en blijven - men ziet alweer: de kwestie is ethisch! - de beoefenaars van een duistere techniek om der wille van die duisterheid zelf, zij mogen Góngora heten óf Valéry óf T.S. Eliot of - neen, namen van landgenoten wil ik niet noemen. Is het al geen ijdelheid, die zich verzet tegen 'n tegemoetkomen van eventuele lezers; is het al geen zelfoverschatting, die ze brengt tot een bewust beslagleggen op de tijd | |
[pagina 234]
| |
en energie van belangstellenden, die door hùn toedoen verre worden gehouden van àndere schrijvers, die toch waarschijnlijk óók wel iets te vertellen hebben; - dan staan ze toch schuldig aan onnadenkendheid, aan gebrek aan besef van de kortheid van een menseleven, - en van de dikte van de persoonlijkheidswanden, waarin een ieder van ons verschanst zit! Wederzijds begrijpen is tòch al zo moeilijk! Ik licht de volgende passage uit een brief, die Carlyle in 1856 schreef aan Robert Browning naar aanleiding van diens Men and Women, een van zijn beste bundels: ‘I admit to myself that here apparently is the finestGa naar voetnoot1) poetic genius... that we have got vouchsafed to us in this generation... Said genius, too, I perceive, has really grown, in all ways, since I saw it last; I hope it will continue growing, tho' the difficulties are neither few nor small! Voorwaar, dit is een getuigenis en vermaning uit onverdachte bron! Maar wat baten getuigenissen en vermaningen, als de nodige vingerwijzingen achterwege blijven? Carlyle had verder moeten gaan; hij had bepaalde gedichten van Browning onder thanden moeten nemen; hij had moeten wijzen op bepaalde passages - en hij had dán moeten aangeven, in hoever en hoe in die bepaalde gevallen zijns inziens het euvel was te verhelpen geweest. Maar Carlyle was een profeet; - zieners dalen niet uit hun wolkensfeer naar omlaag, naar zo iets nuchters als het technische, het konkrete. Een ziener laat zijn toehoorders zelf voor toepassingen zorgen; lopen deze uiteen en raken de toepassers slaags, zodat er spaanders vliegen, - dan doet zoiets des zieners harte bloeden, doch deert hem overigens niet. Hij | |
[pagina 235]
| |
heeft zijn plicht gedaan, hij heeft getuigd! - En Browning is bij zijn schrijftrant gebleven. Van mij, die geen ziener ben, wordt iets anders verwacht dan getuigen; wat ik ga uitstrooien, wil men niet alleen zien vuurpijlen en electrisch voelen schokken, - men wil het kunnen oprapen, bekijken, besnuffelen en als aanstaande ammunitie in de geestespatroontas steken. En nu heeft het mij toegeschenen, dat zich niets zo leent voor 'n inleiding tot de stijltechniek, als een met voorbeelden toegelichte beschouwing over vertalen. Immers, de stof is gegeven: men moet alleen die gegeven stof, voor ándere lezers dan de oorspronkelijk bedoelde, toegankelijk maken door het gebruiken en schikken van ándere dan de oorspronkelijke klanksymbolen. De stof is gegeven, alles komt dus aan op de stijl. Men acht die stof de moeite van het vertalen waard: dus mag men aannemen, dat ze is gegoten in behoorlijke vorm. Want let wel, gij zweerders bij de inhoud en kleineerders van de stijl; zodra men de uitwerking van zelfs de meest nauwgezette vertaling gaat vergelijken met die van het origineel - zodra men de uitwerking nagaat aan den lijve, aan eigen lijf - dan zal men zich bewust worden van een verlies. Vanwaar dat verlies? Vanwaar die verwatering, ontluistering, ontkrachting? Er wordt op het gebied van vertalen veel gebeunhaasd in ons vaderland; ik herinner me 'n succesroman van ± vijftien jaren geleden - If Winter Comes - waarvan zelfs de aan Shelley ontleende titel verkeerd vertaald was, - en waarin de zin: ‘Back into the bloody ranks! bawled the sergeant’, was weergegeven met: ‘Terug in de bloedige rijen, siste de sergeant’. Maar zo'n vertaling bedoel ik niet; ik bedoel serieus werk van iemand, die de betekenis van het origineel inderdaad begreep; serieus werk, dat toch niet bevredigt. En ik vraag nogmaals: Vanwaar die waardevermindering? Het feit, dat de inhoud lijdt bij vergroving van de vorm, is dat al geen voldoende bewijs, dat vorm en inhoud niet zijn te scheiden, en dat ze alleen maar twee aspekten zijn van een eenheid? Zoals te verwachten was, springt de bedoelde achteruitgang het meest in 't oog bij vertalingen van gedichten. De Franse prozavertalingen van Shakespeare werken als even zo veel douches. Metrische vertalingen, waarin uiteraard meer arbeid steekt, doen vaak niet anders. Niet lang geleden stond ik versteld over de wijze, waarop een van de Hollandse jongere generatie, en niet | |
[pagina 236]
| |
de eerste de beste, zich vergrepen had aan een stukje lyriek van Masefield, die trouwens, - dat moet gezegd worden - zijn trekken thuis kreeg, daar hij zelf zonden van gelijk kaliber heeft begaan. Ik wil echter om verschillende redenen niet ingaan op het door mij bedoelde gedicht. Als aanschouwingsmateriaal zal ik bezigen een bekend vers van een groot Frans lyricus, Verlaine, en de metrische wedergave daarvan door een groot Duits dichter, Stefan George, die zich aan roffelwerk niet placht te bezondigen. Chanson d'automne.
Les sanglots longs
Des violons
De l'automne
Blessent mon coeur
D'une langueur
Monotone.
Tout suffocant
Et blême, quand
Sonne l'heure,
Je me souviens
Des jours anciens
Et je pleure.
Et je m'en vais
Au vent mauvais
Qui m'emporte
Deça, delà,
Pareil à la
Feuille morte.
Dit is door Stefan George, die met mooie Baudelaire-vertalingen zijn sporen als vertolker ruimschoots had verdiend, in de volgende Duitse verzen overgebracht. Herbstlied.
Seufzer gleiten
Die saiten
Des herbsts entlang
Treffen mein herz
Mit einem schmerz
Dumpf und bang.
Beim glockenschlag
Denk ich zag
Und voll peinen
An die zeit
Die nun schon weit
Und muss weinen.
| |
[pagina 237]
| |
Im bösen winde
Geh ich und finde
Keine statt...
Treibe fort
Bald da bald dort -
Ein welkes blatt.
Men ziet, men hoort, men voelt de achteruitgang. De Duitse taal is, als zodanig, niet minder melodieus dan het Frans; maar 't is 'n àndere rijkdom, gezongen op 'n àndere melodie. En zelfs een kunstenaar als George wist geen raad, hier, met het verzoenen van de twee idiomen, hier, waar het er op aan kwam iets ragfijns weer te geven, iets teers dat aan zijn architektonisch wezen feitelijk vreemd was. - Herbstlied voor Chanson d'automne kondigt de mislukking aan! Zelfs de betekenis, de verstandelijke betekenis, is niet gaaf overgekomen. Sanglots longs zijn geen seufzer; saiten des Herbsts is een pover vervangmiddel voor violons de l'automne; ein welkes blatt is niet la feuille morte; en im bösen winde geh(e) ich is al 'n zeer zwaar vergrijp! Afgezien van dat böse voor mauvais, waar is het lijdelijke gebleven van: de dichter als dood blad, que le vent mauvais emporte? Verlaines stukje stemmingslyriek bevat geen enkel visueel beeld; alles is akoestisch en motorisch. Zelfs het woord blême, het enige, dat nog voor vizie in aanmerking komt, heeft een motorische uitwerking, in verband met het voorafgaande suffocant. Verlaine vóélt benauwenis in de keel; hij vóélt het bloed van zijn wangen wijken. George, de visueel aangelegde, smokkelt visualiteit naar binnen. Bij les sanglots longs des violons de l'automne denken we werkelijk niet aan 'n persoon, 'n soort van homme-orchestre, die op z'n eentje een aantal violen bespeelt. Maar in Seufzer gleiten die saiten des herbsts entlang, zien we al 'n dergelijke gestalte opdoemen! Bij George zien we aan 't eind het verflenste blad. Met Verlaines feuille morte voelen we ons één: we gáán.... Van het akoestische van Verlaine komt bij George niets terecht. Bespeurde hij de vokaal-symboliek niet in Blessent mon coeur
D'une langueur
Monotone?
Dat blessent, voorafgegaan door bijna uitsluitend sonore en gerekte vokalen, geeft ons even 'n prik; de kwetsuur van binnen | |
[pagina 238]
| |
is er; maar die kwetsuur verdoft weer in de kwijning van de volgende violoncel-tonen: mon coeur - langueur - monotone. George treedt hier op als een geweldenaar: vier keren, welgeteld, ploft hij z'n mes er in: herbst, treffen, herz, schmerz... hier geen langueur! Ja, dan komen nog als verzachting van die schmerz, de woorden dumpf und bang. Maar, afgescheiden van de vraag, of dit woord bang op z'n plaats is, het kwaad is al geschied: de vier porren zijn te hevig geweest: de vokalen van herbst enz. hebben hun dienst gedaan: en de pijn blijft ons bij, ja, wordt straks verergerd door peinen, zeit, weit en weinen. En dan de laatste strofe! In dat Et je m'en vais, voorafgegaan door Et je pleure, zit een motorisch effekt: krampachtig, machteloos verzet tegen de wind van het noodlot. We slingeren mee, links en rechts, en we voelen ons zinken bij het wegzakken van het verzwakte - maar in zijn uitwerking geweldig-sterke - rijm: Deça, delà
Pareil à la
Feuille morte.
Van dit alles is in de Duitse vertaling geen spoor overgebleven! Traduttore, traditore.... Stefan George is een zeer groot dichter; en hier zien we hem deerlijk struikelen! Onwillekeurig dringt zich tegelijkertijd een Bijbels gezegde op, iets zeer bekends, betreffende groen hout en dor, - maar ik wil die vergelijking wegdringen. Er op te gaan hameren zou niet aardig zijn ten opzichte van mijn lezers; want wie weet, wat zich daaronder bevindt! Er waren helden vóór Agamemnon: de nooit rustende of rustige boom der mensheid is nog lang niet uitgeput; er kan nog heel wat aan groeien. Best mogelijk, dat mijn woorden onder de ogen komen van Vondels-in-de-dop, of van onontpopte Shakespeares! Maar - deze overweging behoeft 'n oud vakman niet te weerhouden, vakkundige raad te verstrekken, waarmee ten minste de aanstaande Burgersdijks hun voordeel kunnen doen. En laat niemand nu zeggen: ‘Ik waag me niet aan zulk hoogvliegend wild als Shakespeare of Dante.’ De volgende wenken dienen nuttig en aanvaardbaar te zijn, zelfs voor 'n journalist, die buitenlandse berichten moet vertalen. Nogmaals: een absolute scheidingslijn tussen kunst en niet-kunst is uit den boze; er kan alleen sprake zijn van 'n min of meer; de grens tussen het littérair-belangrijke en het littérair-onbelangrijke gaat op en neer met opeenvolgende kultuur- | |
[pagina 239]
| |
perioden; en als de leraar het opstel van 'n jongen taxeert met 'n 9, dan betekent dat nog niet, dat die jongen bijna de stylistische evenknie is van Multatuli of van Deyssel; maar de categorische imperatief van: ‘Wat uw hand vindt om te doen, doe dat met al uw macht’, - die blijft bestaan! En bij mijn wenken aan vertalers zullen ook de schrijvers van oorspronkelijkheden baat kunnen vinden, want kwesties van bondigheid, woordekeus en zinsbouw raken elk schrijver. We nemen dus aan, dat het verstaan van de te vertalen tekst geen moeilijkheid oplevert. We nemen tevens aan, dat de tekst, afgezien van het persoonlijke, waaraan men elke echte stijl kan herkennen, bondig is, het juiste woord heeft op de rechte plaats, helder is van zinsbouw en logisch van zinschikking. De vraag is nu, hoe men dat alles bij gepoogde weergave in het Nederlands het best kan benaderen. Hierbij kunnen we, steeds gedachtig aan de waarheid, dat op vertaalgebied alles in elkaar grijpt, de kwesties onderscheiden van massa, sfeer en lijn. De vertaling mag niet verwateren; wat bondig is, moet bondig blijven; de dictie van de vertaling moet zoveel mogelijk het werkelijke equivalent zijn van de dictie van het origineel, niet alleen wat betreft de zuiver-verstandelijke betekenis, maar ook met betrekking tot kleur, kracht en gevoelswaarde van woorden en uitdrukkingen; verder mag de aaneenschakeling van betoog of beschrijving niet worden verbroken: het snoer mag niet worden opgelost in kraaltjes. Een groot vertaler, die misschien aan enkelen onder u bekend is, Lafcadio Hearn, de eerste Westerse vertolker van Japan, liet zich daaromtrent, in zijn journalisten-dagen, aldus uit: ‘There is a music in every master style, a measured flow of words in every sentence; ... Each word in a phrase is a study in itself, and a study in its relation to other words in the phrase; and the phrase in its relation to the sentence and the sentence in its relation to the paragraph, and the paragraph in its relation to other paragraphs. Then besides precise shades of meaning must be studied harmonies of tones and their relation to other tones, and their general interrelation with the music of the entire idea. A most laborious, cautious, ingenious and supple work... A work requiring intense application, wearisome research and varied linguistic powers. A work of giants indeed; easily flowing as its results may seem to careless eyes thereafter; eyes unable to analyze the secret of the art that pleases them ...’ Indien deze regels ertoe mochten bijdragen het aantal te doen slinken van de ondernemende jonge dames, die, na op buiten- | |
[pagina 240]
| |
landse kostscholen ‘hun talen’ te hebben geleerd, - hun talen: ‘hun’ is zowel ‘mannelijk’ als ‘vrouwelijk’ meervoud - zich volkomen in staat achten tot het in goed Nederlands omtoveren van het eerste beste Engelse of Franse boek-van-de-dag, voorwaar, deze voordracht zou niet vergeefs zijn. Aan de andere kant, echter, geef ik ze hier toch niet tot algehele ontmoediging en algemene huiverigmaking. Vertaald moet er nu eenmaal worden; men moet er alleen maar niet te luchtig over denken. Vertalingen zijn nodig, en hij, die voor de levering ervan in aanmerking komt, mag zich aan die taak niet onttrekken, ook al weet hij van te voren, dat hij aan de eis van Lafcadio Hearn, in z'n volle omvang gesteld en gehandhaafd, niet zal kunnen voldoen, - hij evenmin als misschien 98% anderen. Laten we alvast trachten goed handwerk te leveren; kunstenaarsinspiratie komt gewoonlijk opzetten bij iemand, die goed en wel bezig is, en die zich - theorie van William Morris - in z'n werk met hart en ziel verdiept. Ten eerste zullen wij het dus hebben over de massa van het origineel, de massa, die onder vertalershanden niet mag uitdijen. Metrische vertalers hebben last van de beperkingen van hun metrum; ze zijn echter aan datzelfde metrum ook dank verschuldigd, immers het behoedt ze voor eindeloze uitdijing door hun telkens 'n onverbiddellijk ‘halt’ toe te roepen. Een groot aesthetisch beginsel komt hier in 't spel, en dat beginsel - natuurlijk niet van ethische smetten vrij - is de schoonheid van het bondige, van wat de Engelsen terse noemen. 'n Aardig woord, dat terse; het betekent niet alleen kort, niet alleen kort en krachtig, het betekent: in en door kortheid en kracht elegant en aesthetisch bevredigend; een maximum effect bereikt met een minimum van ogenschijnlijke inspanning. Men vindt de formulering niet bij wat we hebben van Aristoteles, wèl wijst Herbert Spencer, in zijn Aristoteliaanse Philosophy of Style, op het feit, dat de geest van nature een afkeer heeft van verspilling. Aan de algehele doorvoering van het beginsel mag ogenschijnlijk enigszins afbreuk worden gedaan door de ritmische herhalingen, waartoe, in proza zowel als in poëzie, felle gemoedsbewegingen nópen, - in z'n algemeenheid staat het onaangetast. Immers, herhalingen als de bedoelde, als b.v. in ‘Lang, lang, lang zijn de uren der nachten’, sorteren, vergeleken met het nuchtere: ‘de nachten vallen me lang’, hun effekt, en een groot effekt. Zij | |
[pagina 241]
| |
zijn dus géén verspilling. Maar zeven Nederlandse woorden ter vertaling van drie Engelse zijn dat wèl. Hoe ontstaat nu bij het vertalen verwatering van stijl, en daarmee verspilling van kracht? Aan vermaningen als van Carlyle heeft men minder dan niets. Vanwaar de vaak bij nauwgezette vertalers zo in 't oog lopende neiging tot uitdijen? Dat komt door gebrek aan onmiddellijk synthetisch opvatten van de oorspronkelijke volzin. Men analyseert van begin tot eind, en dat is fnuikend. Er staat b.v. j'aime à chanter; men kijkt eerst naar j'aime, versmaadt natuurlijk: ik bemin, en vertaalt dan: ‘ik hou van zingen’, in plaats van het bondige en idiomatische: ik zing graag. - 'n Eenvoudig, om niet te zeggen simpel voorbeeld, - maar 't aantal dergelijke krukkigheden in Nederlandse wetenschappelijke tijdschriften is groot, - en de hatelijke, maar vaak ware uitdrukking: ‘de geleerden schrijven slecht’, slaat niet op geschreven lettervormen; ze slaat op stijl! Bijna steeds zijn aan een Nederlandse vertaling de duidelijke sporen te zien van het land van herkomst. Het Frans maakt b.v. een veelvuldig gebruik van het onbepaald voornaamwoord on. Dit is in zekere zin een voordeel voor den Nederlandsen vertaler, die (natuurlijk) elk on (waar mogelijk) met men weergeeft, en daardoor niet in de verleiding komt, zich te bezondigen aan 'n overmaat van Hollandse passieven, iets, wat heden ten dage schering en inslag is; iets, tevens, waartegen ik mijn leerlingen steeds waarschuw, maar waarover men toch niet altijd aan de gang kan blijven. Nu zit, in tegenstelling met het Frans, het Engels vol lijdende vormen, die bij vertaling natuurlijk alle als passieven overkomen. Echter is ‘men denkt’ korter, krachtiger, bondiger, beter, dan: ‘er wordt gedacht’. 't Is volstrekt niet nodig, zich van de langere, slappere uitdrukking te bedienen, maar men is denktraag, men heeft geen begrip van idiomatische verschillen, - en men doet het. Andere passieve vormen laten zich gevoeglijk weergeven met wederkerende (may very well be rendered by....!); maar het wordt niet gedaan, het komt niet bij den vertaler op, evenmin als het bij hem opkomt, de verkorte Hollandse conditionalis te gebruiken: Je n'aurais jamais fait cela, - I would never have done this, - ziet men steevast vervangen door: ‘Ik zou dat nooit gedaan hebben’, in plaats van: ‘Dat had ik nooit gedaan’. Overal vertoont zich een teveel, overal lijdt de bondigheid, - niet zelden beslaat de vertaling | |
[pagina 242]
| |
bijna anderhalf maal zoveel plaats als het origineel. Bondigheid, dames en heren! alsmaar bondigheid! Zelfs het streven ernaar is aesthetisch van waarde. Ziet men er soms geen kans toe? Dan is er niet goed gezocht. Gezien het feit, dat alle mensen (gemiddeld) gelijk gelongd en geborstkast zijn, zou ik als axioma durven poneren, dat in alle kultuurtalen een gelijke hoeveelheid adem wordt verbruikt bij het doen van dezelfde mededeling, en dat alle kultuurtalen, mits goed gehanteerd, evenveel gelegenheid geven, bondig te zijn; waaruit dus volgt, dat 'n uitgedijde vertaling 'n slechte vertaling is. Bij een bespreking van de weer te geven sfeer van een stuk litteratuur moeten we onderscheid maken, of er komt misverstand. We hebben ten eerste het gekunstelde sfeer-scheppen van de neo-classicisten en hun nog lang niet uitgestorven naneven; we hebben het neo-classicistische pogen om dat wat platvloers is, op 'n goedkoopje, volgens een voor ieder verkrijgbaar recept, omhoog te vijzelen, buiten de besmetting van het alledaagse stof: voor dat op hoger peil brengen dienen dan z.g. edele woorden, dichterlijke woorden; in dier voege, dat een Duitse Leu 'n edeler, poëtischer, innerlijk en uiterlijk leeuweriger leeuw is, of ten minste moet verbeelden, dan 'n doodgewone Löwe; dat 'n Nederlands ros, anders dan het Franse rosse (hoe kan het?!), 'n fierder, feller, sneller, springvaardiger, steigerhaftiger eenhoever is dan zomaar 'n paard; dat het Franse fange 'n modderpreparaat suggereert van beter gehalte dan het burgerlijke boue, - of tenminste een edeler, vaardiger, geesteshouding ten opzichte van die modder te kennen geeft; dat de liefde van 'n Engelse swain voor zijn nymph iets idyllischer, iets idealer was dan die van een doodgewone lover voor z'n lass. - Met deze neo-classicistische grapjes en bokkesprongen hebben we niet veel meer van doen; de reactie daartegen is waarschijnlijk (hoewel lang niet het eerst) het scherpst en heugendst uitgedrukt door Victor Hugo: ‘Plus de mot sénateur! plus de mot roturier! - Je nommai le cochon par son nom; pourquoi pas? - J'ai dit à la narine: Eh mais? tu n'est qu'un nez! Et je n'ignorais pas que la main courroucée
Qui délivre le mot, délivre la pensée.’
Men kan dit alles vinden in nummer zeven van het eerste boek van zijn Contemplations (Réponse à un acte d'accusation), | |
[pagina 243]
| |
- maar nogmaals: met deze soort sfeer-scheppende woorden behoeven wij ons niet bezig te houden: het zijn nog slechts schimmen van weleer. Zelfs is het niet nodig lang stil te staan bij iets anders en zeer reëels, n.l. de grote verschillen tussen de onderscheidene menselijke en maatschappelijke sferen, - elk met eigen uitdrukkingswijze, en de noodzakelijkheid voor 'n vertaler om aan 'n bepaalde sfeer trouw te blijven. Hij heeft de waarschuwing eerder nodig dan de schrijver, die zich kan laten gáán in zijn eigen taal, onbeïnvloed door een vreemd idioom. Het doodgewone Engels b.v. van ‘Come, boys, let's go into the garden,’ suggested Fred, - zal men zien travesteren tot het harkerige: ‘Komt, jongens, (gebiedende wijs meervoud) laat ons in den tuin gaan’, stelde Frits voor. (Als Frits inderdaad zulke dingen zei, zou hij zich bij zijn kameraads volslagen onmogelijk maken, - tenzij ze hem promoveerden tot pias). ‘Laat ons gaan,’ is goed Nederlands, maar geen jongens-Hollands; het heet, dat we naar de tuin gaan; in waarheid zenden ons deze woorden ter vergadering, of ter kerk. - We zouden de kwestie van dit soort sfeer tot een kwestie van louter gezond verstand kunnen verklaren, en zeggen, dat wie dit leest zelf (natuurlijk) van smetten vrij is, - de praktijk leert ons evenwel, dat het kwaad vrij algemeen voorkomt, en niet alleen, lang niet alleen, in vertalingen. Hebben wij in ons vaderland niet 'n heirleger van doggers en nimmeraars, van mensen, die zelfs het eenvoudigste niet kunnen neerschrijven zonder hun toevlucht te nemen tot 'n goedkope hoge hoede-stijl, door doch te bezigen voor maar en nimmer voor nooit? Er is toch zeker op die twee, door basterd-stylisten bestendig in 'n hoek gedrongen woordjes evenmin 'n ziertje te zeggen als op mais en jamais, but en never? Wat hebben ze misdreven, wat hebben ze misdaan? Eenvoud is niet steeds het kenmerk van het ware, maar onopgesmukte taal en stijl is wel een kenmerk van eerlijkheid en betrouwbaarheid. Ik kom tot een ander soort sfeer. - men zou het zielesfeer kunnen noemen. Daarpas is er al op gezinspeeld in het citaat uit Lafcadio Hearn. Dit soort sfeer wordt geschapen door de wil van den schrijver, met behulp van het vocabularium, dat hij zich heeft eigen gemaakt, dat hij heeft ontleend aan zijn moeder, vader, familie, omgeving, onderwijzers, gelezen boeken, een vocabularium, waaraan hij zelf, misschien, naargelang eigen behoefte hem dreef, 'n scherfje van eigen vinding heeft toegevoegd. De | |
[pagina 244]
| |
schrijver had iets in zijn hoofd; hij heeft dat iets trachten te fixeren in klanksymbolen, die hij heeft aangeduid met schrijfsymbolen. Hij heeft gekozen en geschikt, en verworpen en vervangen en herschikt, en het resultaat is: sfeer.... During the whole of a dull, dark, and soundless day in the autumn of the year, when the clouds hung oppressively low in the heavens, I had been passing alone, on horseback, through a singularly dreary tract of country; and at length found myself, as the shades of evening drew on, within view of the melancholy House of Usher. Aldus begint een bekend verhaal van Edgar Poe, en als hij doorgaat: I know not how it was; but, with the first glimpse of the building, a sense of insufferable gloom pervaded my spirit, - dan zeggen wij, stil-horende of overluidlezende, volgers van wat hij vertelt: You don't know how it was? Maar, man, wij weten het best! Wij óók zijn onder de indruk; wij ook voelen iets van die broeierige naargeestigheid, en dat is het werk van den zwartmanteligen magiër Edgar Poe. Dat heeft hij gedaan, naar magiërswijs, met zijn woorden. Maar die woorden en hun effekt, zijn niet ten enenmale abracadabra voor ons: hun werking laat zich min of meer naspeuren, en nooit zo duidelijk als wanneer we ons wagen aan 'n vertaling. ‘Gedurende een gehele -’ Daar komt het (ons natuurlijk niet onbekende) woord dull, en we houden even op met de pen in de hand. We vinden geen bevredigend equivalent en leggen de pen neer; we wikken en wegen nog eens en nog eens, komen niet tot een besluit, en grijpen naar het woordenboek, dat ons ten dienste staat. Wat zegt Swaen? Bot, dom, suf, onbegrijpelijk, onbevattelijk; ongevoelig, dof; traag, loom, slaperig, zeurig; flauw, slap; saai, onopgewekt, lusteloos, stil; vervelend; stomp; dof, mat; betrokken, somber; duf. Wat zeggen Broers-Ten Bruggencate? Dom, stomp, bot; dof, mat; saai, suf, loom, traag, flauw, slap; somber, donker. - Keus genoeg en te over. Een vrij groot aantal van de gegeven woorden vervalt natuurlijk onmiddellijk als mogelijke equivalenten. Maar de rest? Wat kunnen we daarvan het best gebruiken? We verplaatsen ons in de door Poe geschetste situatie.... During the whole of a dull, dark, and soundless day.... Al lezende komt het ons toch voor, dat we 't begrijpen.... Was nun, kleiner Mann? | |
[pagina 245]
| |
‘Wörter sind Zeichen für Begriffe.’ Dieser Satz bedarf... in mehr als einer Hinsicht der Einschränkung. Aber auch wenn man den Sinn des Wortes ‘Begriff’ so weit fasst, wie nur irgend möglich, gibt der Satz keinesfalls eine erschöpfende Erklärung. Wörter sind noch anderes und mehr als Zeichen für Begriffe. Sie enthalten Werte, die nichts mit dem [begrifflichen Inhalt] zu schaffen haben ...’ Aldus K.O. Erdmann, in zijn Die Bedeutung des Wortes. Bij de indruk, die een woord op ons maakt, speelt niet alleen de etiket-waarde 'n rol; nevenbetekenissen spelen mee; en gevoelstonen, - reakties op en stemmingen dank zij het woord, - doen zich zó gelden, dat zij vaak de funktie van de betekenis usurperen. Poe's situatie eist verstandelijk het woord betrokken; iedereen echter voelt, dat voor een littéraire - anders dan een z.g. letterlijke - weergave van het zo stemmingsrijke woord dull, het woord betrokken ontoereikend is, terwijl het sterkere woord bewolkt in botsing komt met de clouds van de volgende tussenzin. Donker kunnen we niet gebruiken, want er volgt dark: bovendien zou men in 't Nederlands óók een allitteratie wensen, en dan liefst met d; zo komt men Poe's bedoeling het naast. En dan zou het dof dienen te zijn. Maar het tegengestelde van 'n heldere, stralende dag - a bright day - heet in 't Hollands geen doffe dag! En luister nog eens naar die bronzen opeenhoping van donkere vokalen: during - whole - dull - dark! 'n Mens zou d'r moedeloos bij worden.... Rest ons het woord somber, en daarmee zullen wij het dan moeten stellen, we verliezen de allitteratie, en de gevoelstoon is niet geheel en al dezelfde; we benaderen echter 'n verwant klankeffekt - dat is ook wat waard. Zouden we de stoute schoenen aantrekken, terwille van de allitteratie afwijken van onze autoriteiten en het proberen met het woord doods, dan woog de winst misschien niet op tegen het verlies. En dan die day in the autumn of the year - 'n dag in de herfst van het jaar -, wat daarvan te maken? Laten verschralen tot herfstdag? Goed voor 'n Filistijn, maar niet voor 'n rechtgeaard litterator.... Als we 't eens probeerden met 'n kleine, allittererende herhaling? B.v.: Heel de dag door, de ganse sombere, donkere geluidloze najaarsdag....? Eindelijk hebben we wat gevonden, dat ons in staat stelt, met 'n rein vertalersgeweten verder te gaan langs onze weg vol val- | |
[pagina 246]
| |
kuilen, strikken en schietgeweer, in de schaduwen van Bunyan's Kasteel Twijfel, waar de reus Wanhoop zetelt! - ‘when the clouds hung oppressively low in the heavens,’ toen de wolken drukkend laag aan de hemel hingen, ‘I had been passing alone, on horseback, through a singularly dreary tract of country;’ was ik, alleen en te paard,.... (we zullen er dat en maar tussen zetten, dat alleen in 't Nederlands is 'n verraderlijk woord; bij het drukken kan die komma gemakkelijk wegvallen, - en dan staat er wat anders,) - was ik, alleen en te paard, getrokken.... Hier verwaarloos ik iets: het been passing; de Progressive Form; ik vertaal maar of er stond: had passed. ‘Was ik aan het trekken geweest’, klinkt zonderling; ‘was ik aan het zwerven geweest’, zou gaan, maar is iets te vrij; had ik besteed aan het doorkruisen, ja, laten we dat nemen; grammatikaal is er niets tegen in te brengen.... Jawel, maar dat besteed.... het is zo'n mooi, zo'n ethischmooi woord; het doet denken aan 'n goed doel! - Het Engels mist dat idee totaal; het verwijlt alleen bij de handeling.... Dat woord besteed stoort de willoze sfeer van de passage. De man was niet uitgereden, met het doel naar Usher te gaan. Weg met dat besteed: dan liever: had ik doorgebracht. Wel is waar hebben we al 'n door: dat kan dan vervallen. Hoe wordt het nu? Heel de dag, de ganse, sombere, geluidloze najaarsdag, toen de wolken drukkend laag aan de hemel hingen, had ik, alleen en te paard, doorgebracht met het doorkruisen.... De pen van den vertaler vliegt naar de muur, maakt daar 'n inktvlek, en stort in uitgeputte woede op de vloer.... O, die sfeer, die sfeer! Het voorgaande door geschrapt, maar het volgende over 't hoofd gezien.... 't Is al te dom. - Weg, zowel met doorgebracht als met doorkruisen; we nemen dan maar zwerven, het moet, anders vergrijpen we ons, met onze profane vertalershanden, aan de door den schrijver geschapen sfeer: Heel de dag, de ganse, sombere, geluidloze najaarsdag, toen de wolken drukkend laag aan de hemel hingen, was ik aan 't zwerven geweest, alleen en te paard, door een bijzonder naargeestige landstreek; en bevond me ten slotte, bij het naderen van de avondschaduwen, in het gezicht van het - | |
[pagina 247]
| |
melancholy, droefgeestig; en ik heb zopas náárgeestig gehad! ‘Droefgeestig’ kan ik niet gebruiken; zwaarmoedig ook niet; naargeestig vervangen door akelig gaat niet! ‘Akelig’ is zo'n jongedameswoord.... In 't zicht van de haven en nu verdrinken? Kom, een stoute zet, en de sfeer is behouden: ... bij het naderen van de avondschaduwen bevond ik mij in het gezicht van het in treurnis gehulde Huis van Usher.
En ten slotte de lijn; iets, waarop wel eens gewezen mag worden, gezien het feit, dat zo menigeen denkt dat de twee zinnen: ‘'n Grote beer leefde in 'n donker woud,’ en ‘In 'n donker woud leefde 'n grote beer,’ equivalent zijn. Ze zijn het niet, en lang niet! De eerste zin gaat uit van de beer, leidt ons het duistere woud binnen, en laat ons daar. Gaat het verhaal door, dan verwachten we iets naders over het woud. De tweede zin vangt aan met (en in) het woud, en voert ons tegenover de beer, waaromtrent dan verdere bijzonderheden volgen. En zo schakelen zinnen zich tot paragrafen, en paragrafen schakelen zich tot hoofdstukken. Een zin eindigt met 'n punt; een paragraaf kondigt zijn opvolger aan door middel van een alinea, een nieuwe regel met inspringen. Ten minste, zo was het voor kort. Sedert hebben enkele eigenwijze, pseudo-aesthetische drukkers en uitgevers het inspringen, in naam, naar men zegt, der schoonheid! in de ban gedaan, zodat men tegenwoordig, om de kop van een paragraaf te vinden, eerst moet zoeken naar de staart van de voorafgaande. Nog 'n stapje verder en we sluiten, tot oogverlustiging van den drukker, maar tot wanhoop van den lezer, alles aaneen, liefst, hoog- of -hyperaesthetisch, zonder hoofdletters, het allerliefst boustrophedon als in de grijze oudheid bij de Grieken. Een paragraaf is een aaneenschakeling of aaneenhaking van zinnen. Bij het vertalen van een goedgeschreven paragraaf moet het aaneenhaken, - de samenhang van de paragraaf, - mee worden overgenomen, of de logische gang van het origineel wordt verbroken. Men moet er dus naar streven, de ideeëngang van de oorspronkelijke volzin zoveel mogelijk te bewaren zonder zich aan het Nederlandse taaleigen te vergrijpen. Ik noem dit het handhaven van ‘de lijn’. Het is een zware, maar noodzakelijke eis. Het is een moeilijke taak. Laat ze diegenen afschrikken, die zonder veel besef van taal of stijl 'n wetenschappelijk | |
[pagina 248]
| |
geschrift onderhanden willen nemen en ‘vertalen’. B.v. On Liberty van Stuart Mill, een zéér aktueel geschrift. Het verscheen in 1859. Maar ik zal aan de verzoeking weerstand bieden, een van Stuart Mill's heldere, maar moeizaam opgebouwde perioden nu in 'n Nederlands gewaad te gaan steken. Er zouden 'n paar bladzijden mee heengaan! Ter illustratie van mijn betoog tot handhaving van de door het origineel lopende lijn, zal ik me bedienen van enige zinnen uit Lafcadio Hearn's Glimpses of Unfamiliar Japan. Allereerst 'n aanvangszin, 'n betrekkelijk eenvoudig geval: After having learned - merely by seeing, for the practical knowledge of the art requires years of study and experience, besides a natural, instinctive sense of beauty - something about the Japanese manner of arranging flowers, one can thereafter consider European ideas of floral decoration only as vulgarities. ‘Nadat men - alleen door te zien, want de praktische kennis van die kunst vereist jaren studie en ervaring, en bovendien een natuurlijke, instinktmatige schoonheidszin - iets geleerd heeft betreffende de Japanse wijze van bloemen schikken, kan men voortaan de Europese opvattingen van bloemversiering enkel beschouwen als banaliteiten.’ Bij het weergeven van Hearns zin zijn twee klippen omzeild, waarop de onnadenkende vertaler zou zijn gestrand. Aangenomen, dat hij zich (zoals hier gedaan is) van men zou hebben bediend, tien tegen één, honderd tegen één, dat hij ‘geleerd heeft’, achter in de bijzin zou hebben geplaatst, aldus: Nadat men.... iets betreffende de Japanse wijze van bloemenschikken geleerd heeft.... En, Geachte Lezers, doordat Hearns lijn is verbroken, is afbreuk gedaan aan de betekenis! Herinner u onze voorbeelden van daarstraks. Herinner u 't onderscheid tussen die beer, die woonde in 'n woud, en het woud, dat bewoond werd door 'n beer. Hearn begint met 'n nadrukloos: after having learned en leidt ons naar the Japanese manner of arranging flowers; de nadruk moet dus in 't Hollands vallen op: de Japanse wijze van bloemschikken, hetwelk dus aan het eind moet staan van de bijzin. Men kan nu wel zeggen: ‘dat hoeft niet, want 'n goed lezer zal natuurlijk op dat: ‘de Japanse wijze van bloemschikken’, de vereiste klem leggen; ik beweer, dat 'n Hollander dit in 't algemeen niet zal doen, zelfs al spreekt hij in het | |
[pagina 249]
| |
publiek: het leggen van de klem op het laatste gedeelte van de zin zit Hollanders zo in het bloed, dat ze 't ook doen, wanneer 't absoluut fout is. Ik heb geluisterd naar een menigte inleidingen, en doorgaans moest ik hetzelfde verschijnsel constateren. Men leest als volgt (ik haal de zinnen uit een behoorlijk geschreven artikel in het laatste nummer van Mensch en Maatschappij 1936). ‘Wanneer wij thans vragen naar de samenhang tussen alcoholisme en criminaliteit, dan biedt het antwoord geen grote moeilijkheden meer. Nu wij weten, dat de alcoholisten van huis uit minderwaardige persoonlijkheden zijn, ligt het voor de hand, dat deze minderwaardigheid, die enerzijds tot alcoholisme leidde, aan de andere kant ook voor de criminele handelingen aansprakelijk moet worden gesteld’. (als hier stond gesteld moet worden, dan zou men de klem horen op worden! (Ik heb zulke dingen horen doen door een leraar M.O. Nederlands, een man, die bloemlezingen en leesboeken had samengesteld!) Intussen dient het door mij besproken verschijnsel tot onderstreping van mijn woorden: Geef aan wat het zwaarste is een zodanige plaats in de zin, dat het vanzelf het zwaarste zal wegen! - En dat in de rest van de volzin het woord banaliteiten achteraan moet komen, vereist geen nadere toelichting. Nog 'n andere, 'n langere passageGa naar voetnoot1), met zeer duidelijke lijn: Another fact of prime importance to remember is that, in order to comprehend the beauty of a Japanese garden, it is necessary to understand - or at least to learn to understand - the beauty of stones. Not of stones quarried by the hand of man, but of stones shaped by nature only. Until you can feel, and keenly feel, that stones have character, that stones have tones and values, the whole artistic meaning of a Japanese garden cannot be revealed to you. In the foreigner, however aesthetic he may be, this feeling needs to be cultivated by study. It is inborn in the Japanese... Een ander, allerbelangrijkst feit om te onthouden is, dat het om een begrip te krijgen van het mooie van 'n Japanse tuin, noodzakelijk is oog te hebben - of ten minste oog te leren krijgen - voor het mooie van stenen. Niet van stenen, die uit de groeve zijn gehaald door mensenhanden, enkel van stenen gevormd door de natuur. Totdat gij gevoelen kunt, en levendig gevoelen, dat stenen karakter hebben, dat stenen tonen bezitten en schakeringen, zolang laat zich de volledige artistieke betekenis | |
[pagina 250]
| |
van een Japanse tuin niet aan u openbaren. In den buitenlander, - laat hij nog zo vol schoonheidszin zijn, - moet dit gevoel worden aangekweekt, door studie. Het is iets aangeborens bij den Japanner....
***
Hiermede kunnen wij eindigen. Het hoe en waarom van de laatste vertaling zal nu wel geen toelichting meer behoeven. Als allerlaatste woord nog dit: de drie Gratiën Bondigheid, Sfeer, en Lijn willen niet alleen gekend worden bij het tot stand komen van een vertaling; - zij spelen hun rol overal, waar maar iets in 't leven rijst van blijvende littéraire waarde, ja, ze vorderen hun kruimeltje wierook zelfs van de schrijvers - en schrijfsters! - van de nederigste en meest huishoudelijke composities.
Zaandam. WILLEM VAN DOORN. |
|