in haar soms grillige vormen; zij is niet iets vooraf bestaands, maar wordt geboren uit de studie ener bepaalde taal. Categorieën, als het zelfstandig naamwoord, het verbum, hebben geen waarde meer als middel tot systematisering van de taal; het criterium volgens hetwelk de taalfeiten moeten worden gerangschikt, is de gedachte die door elk ervan wordt uitgedrukt. Door de taalmiddelen waarmede wij een begrip, een verhouding in de geest van de hoorder oproepen bijeen te plaatsen, krijgt men een inzicht in het levende werk van de taal, die men daarbij als het ware aan de arbeid ziet.
Evenwel, al stelde ik hier Brunot's verdienste als taalleraar voorop, toch mogen wij niet vergeten dat hij in de eerste plaats taalgeleerde was, en als zodanig een ereplaats in de wetenschap heeft ingenomen, tevens een geheel eigen plaats. Hoewel goed kenner der oude taal, heeft hij op het gebied der Franse klanken vormontwikkeling geen detailonderzoek verricht; hij had behoefte aan grote lijnen; zijn geschriften zijn breed opgezette studies over omvangrijke onderwerpen. Reeds vroeg heeft het denkbeeld, een geschiedenis der lotgevallen van het Frans te schrijven, hem voor de geest gezweefd. Toen hij, aan het begin zijner universitaire loopbaan, in 1887, een Historische Spraakkunst van het Frans publiceerde - die thans nog, in een nieuwe bewerking van Ch. Bruneau, wordt gebruikt - opende hij deze met een ‘Histoire générale de la langue française’; en dit zou, op het woord ‘générale’ na, de titel worden van het grootse werk dat, van 1901 tot zijn dood, is verschenen en dat hem beroemd heeft gemaakt. Het was de uitbreiding van de stof die hij had behandeld in de door Petit de Julleville uitgegeven geschiedenis van de Franse taal- en letterkunde, geschreven door een staf van specialisten en waarin de geschiedenis der Franse taal aan Brunot was toevertrouwd.
De Histoire de la langue française, oorspronkelijk geraamd op drie delen, is gegroeid tot een werk dat er vijftien telt. Zij is niet in de eerste plaats een beschrijving van de spontane ontwikkeling der klanken en vormen; naast deze wordt de invloed van schrijvers en taalminnaars op de geschreven, en in zekere mate ook op de beschaafde gesproken taal, nauwkeurig onderzocht. Maar eerst langzamerhand krijgt het werk zijn geheel eigen karakter: nadat in het IVe deel de vorming der klassieke taal was behandeld, veranderde het van opzet; het Ve was in