Levende Talen. Jaargang 1938
(1938)– [tijdschrift] Levende Talen–
[pagina 92]
| |
details op zichzelf aan te kweken, dan voor struktuur, kompositie. Bij de kunstgeschiedenis is een les over schilderijen veel welkomer dan een over gebouwen (dat staat, allicht, ook met andere dingen in verband); in de leesles is het vaak een heidense toer, belangstellende leerlingen te verzoenen met een ‘aanstoot gevend’ element, dat de leraar juist passend in het geheel, ja zelfs representief of onmisbaar voorkomt. Het schema van een drama blijft voor velen lang iets dat in het drama niet of nauwelijks terug is te vinden. En hoe zit het met het luisteren naar muziek? Als ik wel ben ingelicht, wordt zelfs op jeugdconcerten meer nadruk gelegd op de instrumenten en op de historie, dan op de thema's en hun doorwerking; de degelijke bespreking van een strijkkwartet of een sonate, zoals men die dikwijls van een Engels of Belgisch radiostation kan horen, is voor onze omroep een onbekende of een uitzondering. Ongetwijfeld is hier een diepe volkskaraktertrek in het spel, en niemand zal het zijn leerlingen euvel duiden dat ze argwanend staan tegenover het ‘plan’, dat bij een figuur als Stefan George niet alleen in zijn dichtwerkGa naar voetnoot1), maar zelfs in zijn levenGa naar voetnoot2) te onderkennen valt. Toch is dit de oorzaak van veel gemist genot. Het litteratuuronderwijs (evenals dat in de kunstgeschiedenis: zie bijv. B. Merema, Beeldende Kunst I over het Straatje van Vermeer) heeft de taak, de weg naar dat genot te wijzen. Maar hoe? In het volgende zal gepoogd worden, een nieuw antwoord hierop aannemelijk te maken. Daarbij zal het zelf-komponeren, dus het opstel, buiten beschouwing blijven, en zal ik mij bepalen tot het niet betogende prozawerk van langeren adem: kort verhaal, novelle, romanGa naar voetnoot3). De bespreking van zulk een werk zal altijd moeten beginnen met een ontleding, waarna de vraag aan de orde komt of ieder onderdeel, iedere gebeurtenis verantwoord is. ‘Nee’ zal | |
[pagina 93]
| |
het oordeel moeten luiden over het veelgeprezen, maar rammelende feuilleton Goena-goena van Maurits. Daartegenover moge ter verduidelijking een goedgecomponeerde roman genoemd worden: We forget because we must van W.B. Maxwell, waaruit de volgende episode al heel leerrijk is. In het laatste deel van deze levensroman van Charles en Enid Derwent wordt meegedeeld, met een enkel onbelangrijk voorbeeld, hoe Gregory Lake, boezemvriend van Charles en levenslange vereerder van Enid, aan de ouderdomskwaal gaat lijden van, onbewust, hardop te denken. De introduktie van dit verschijnsel wordt enigszins aannemelijk gemaakt doordat Gregory zich eens, aan een diner bij zijn vrienden, zodanig verspreekt, dat zijn woorden, waren ze voor ieder hoorbaar geweest, zeker een (reeds dreigende) breuk tussen de Derwents en hun dochter ten gevolge zouden hebben gehad. Het zou nu kunnen zijn dat de schrijver er niets anders mee bedoelde dan de nadering van het einde van deze drie nauw verbonden levens te accentueren, maar bevredigen doet die overweging de lezer niet. De volle betekenis wordt pas duidelijk in een volgend hoofdstuk, nadat de breuk met de dochter een feit is geworden. Dat hoofdstuk begint met een in het kader van het boek op zichzelf reeds verantwoorde meditatie over nieuwe termen, waar de schrijver ‘crashing’ uitpikt, van vliegmachines gebezigd: ‘The huge mechanical bird is flying smoothly and comfortably in a windless, cloudless sky when something happens, small in itself but overwhelming in its consequences. The machine crashes.’ Dan een scène van vredig samenzijn, van deze op elkaar aangewezen oude mensen. En dan - de kastrofale ‘lapse’ van Gregory, voor de ingewijde begrijpelijk, maar die Charles moet doen denken dat er doorlopend een ongeoorloofde betrekking heeft bestaan tussen zijn vrouw en zijn vriend. Zulk een stilistische voorbereiding van een kardinale gebeurtenis, waarbij ieder detail funktioneel noodzakelijk is, daar moeten we onze leerlingen toch van leren genieten? Nu is mij maar één letterkundig genre bekend, waarbij de noodzakelijkheid van een bepaalde compositie en van ieder detail de leerlingen der middelklassen kan worden duidelijk gemaakt, en dat is het speurdersverhaal. In een eerste klas van de H.B.S. vertelde ik er een paar, en besprak, voor zover dat daar ging, de kwaliteiten. Volgens verwachting doken er al | |
[pagina 94]
| |
gauw dergelijke vertelsels op in het uur van de spreekbeurten. En, ook weer volgens verwachting, nooit werd er zó'n houtsnijdende kritiek, juist vooral op het innerlijk verband, geleverd als na dat soort verhalen. De kereltjes (meisjes zaten er niet in die klas) leken dan bepaald op die klassicistische Franse critici, wier ‘examens’ men voorin de uitgaven van Racine en Corneille vindt! Het belang van de bespreking van dit type verhalen wordt nog vergroot door de bekende omstandigheid, dat veel leerlingen nu en later er tientallen van zullen verslinden, rijp en groen door elkaar, en dan uit zichzelf niet in staat zijn zich rekenschap te geven van de kwaliteit van elk werk. Over de rampen die daaruit voort kunnen komen: afstomping van litterair geweten, sensatiezucht, angst voor ‘serieuze’ lektuur, hoeft hier niet te worden uitgeweid. Dit onvolprezen genre is evenwel in de Nederlandse letterkunde onvoldoende vertegenwoordigd. Er komt zeker al verbetering, maar ik zal Collega Middendorp niet ontstemmen als ik schrijf, dat onze taal nog niets heeft op dit terrein, dat opweegt tegen het werk van Poe en Conan Doyle, of voor de moderne tijd: Dorothy Sayers, Anthony Berkeley, Francis Iles en talrijke anderen. Uit deze opsomming blijkt al, voor welke leraar hier een taak zou liggen. Zeer zeker is ieder vak autonoom in de keuze van de stof, maar er zijn beperkingen geboden waar het geheel van het onderwijs in het geding komt. De boven ontwikkelde doelstelling: opvoeding tot het besef van compositore waarde, lijkt mij zo belangrijk voor het geheel van de taal- en letterkundige vorming (om mij, in dit tijdschrift, daarbij te bepalen), dat een beroep op de leraren in het Engels gerechtvaardigd is. Dat beroep luidt: wij geven U in overweging, voor klassikale lektuur tenminste eenmaal, zo mogelijk vaker, een goed detectiveverhaal te kiezen, en dat zo te behandelen, dat de leerlingen beoordelen hoe het is opgezet en in hoeverre ieder element verantwoord is in het geheel. Dat het beroep niet overbodig is, blijkt uit het betrekkelijk geringe aantal der in aanmerking komende vertellingen waarvan schooluitgaven bestaan, en uit het voorkomen van geheel onjuiste opvattingen over hun waarde, als neergelegd in een boekaankondiging op blz. 142 van de vorige jaargang. | |
[pagina 95]
| |
Men leest wel eens, als laatste woord over een gekritiseerd boek, dat het ‘leesbaar’ is. Die lijdelijke houding is een denkend mens onwaardig. Het zou heel veel waard zijn, als bij onze leerlingen het begrip post vatte dat ook voor een gewoon mens een gefundeerd oordeel mogelijk is over het beslissende van ieder taalkunstwerk: de innerlijke samenhang.
C.A. ZAALBERG. |
|