Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Levende Talen. Jaargang 1938 (1938)

Informatie terzijde

Titelpagina van Levende Talen. Jaargang 1938
Afbeelding van Levende Talen. Jaargang 1938Toon afbeelding van titelpagina van Levende Talen. Jaargang 1938

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.51 MB)

Scans (24.33 MB)

ebook (3.22 MB)

XML (1.22 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Levende Talen. Jaargang 1938

(1938)– [tijdschrift] Levende Talen–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Boekbesprekingen.

Jef Notermans, Kultuur en Literatuur in de Maasgouw vóór 1200. (Leuven, 1938. N.V. de Vlaamsche Drukkerij).

‘Owi, here god, hoe macht sijn, Dat elken minsce int herte sijn so soete dunct sijns selves lant?’ vroeg Maerlant al in z'n Alexander. En Vondel liet Broer Peter 't antwoord geven op 't eind van de Gijsbrecht van Aemstel: ‘De liefde tot zijn lant is yeder aengeboren.’ Heel vurig is die liefde bij den schrijver van Kultuur en Literatuur in de Maasgouw vóór 1200. Nauwelijks met verlof uit Indië in zijn geboortestreek terug, schenkt hij aan de vaderlandse wetenschap deze ‘bijdrage tot de geschiedenis der Oud-Nederlandse letterkunde’, waarin hij de mening verkondigt, dat ‘in de oudste kultuurhaard der nederfrankische gewesten: in de Maasgouw, de eerste zangersnaar bespeeld zal zijn en de eerste dichteraêr gevloeid zal hebben.’ Eigenlijk wordt in dit boekje meer vermoed, dan bewezen. Kenmerkend voor de betoogtrant is een passage op blz. 46: ‘Van harte hopen wij, dat eens 't dokument gevonden wordt, waaruit ons zonneklaar blijkt, dat niet Henegouwen, maar onze gouw de bakermat van Neerlands literatuur is. De bloei in dit gebied tijdens de Merovingers geeft symptomen te over, om met een gerust hart dit laatste aan te nemen.’ Notermans zal zelf wel willen toegeven, dat er in zijn betoog wel eens iets is, ‘dat hier gewaagd, daar voorbarig is’, maar om hem bij voorbaat te verontschuldigen, beroept Prof. Dr. Jan B. Gessler, die een vriendelijk Ten Geleide voor het boekje van zijn gouwgenoot schreef, zich op een woord van Prof. van Ginneken: ‘moesten we wachten, totdat alles klaar en duidelijk is als 2 × 2 = 4, dan zouden we niet veel publiceeren’. Wie in een wetenschappelijke bijdrage alleen absoluut zekere feiten wil toelaten, herinnere zich, hoe vermoeiend het doorworstelen van zulke, door-en-door-degelijke, studies soms was, en geniete dan van het sprankelend vernuft en het warme enthousiasme van dezen minnaar van Heimatland en Heimatkunst.

Dr. C.G.N. de Vooys, Inleiding tot de studie van de woordbetekenis. (Uitg.: J.B. Wolters' U.M., N.V. - Groningen, Batavia, 1938).

Dit boekje bedoelt blijkens de voorrede ‘de lezer te oriënteren op het uitgestrekte gebied van de semantiek door een beknopte maar leesbare uiteenzetting, toegelicht met in hoofdzaak Nederlandse voorbeelden’. Zeker niemand was in ons land meer de aangewezen man om zo'n inleiding tot de studie van de woordbetekenis te schrijven dan Prof. de Vooys. Sedert meer dan dertig jaar heeft hij zich met blijkbare voorliefde op dit terrein

[pagina 343]
[p. 343]

bewogen. Wie de oude jaargangen van de Nieuwe Taalgids niet bij de hand heeft om bijv. in de eerste (van 1907) ‘De psychologische beschouwing van de betekenisverandering’ over te lezen, of ‘De gevoelswaarde van het woord’, kan een aantal van de belangrijkste Taalgids-artikelen gebundeld vinden in het tweede deel van zijn Verzamelde Opstellen (1925). En ook na 't verschijnen van dat werk bewees o.a. zijn Utrechtse Rectorale rede over De studie van de woordbetekenis (1933) dat zijn belangstelling voor dit onderdeel van de taalstudie nog niet was verminderd. Nu heeft hij in een kort, zeer overzichtelijk werk saamgevat, wat over de betekenis van het woord in het zinsverband, over naamgeving en betekenisverandering en over synoniemiek, van het meeste belang is voor ieder, die van taal een gezette studie wil maken. Een bespreking van een aantal hoofdwerken over betekenisleer in 't Duits, Frans en Engels en een lijst van aantekeningen bij de tekst, wijzen de weg voor verdere studie.

Dr. C.G.N. de Vooys, Geschiedenis van de Nederlandse taal in hoofdtrekken geschetst, 2e druk. (Uitg.: J.B. Wolters' U.M., N.V. - Groningen, Batavia. 1936).

De tweede druk van dit verdienstelijke werk is ‘herzien en vermeerderd’. O. a. is een register opgenomen. Ik betwijfel echter, of met een register van persoonsnamen, wel geheel tegemoet gekomen is aan de wens, bij het bespreken van de eerste druk van verschillende zijden geuit. Daar die eerste druk in ons tijdschrift indertijd uitvoerig is besproken, moge hier met een aankondiging van de tweede druk worden volstaan.

 

Amsterdam, September 1938.

A.J. DE JONG.

Johannes Tielrooy, Panorama de la littérature hollandaise contemporaine. (Parijs, 1938. - Editions du Sagittaire, Anciennes Editions Kra).

In de reeks der Panoramas des littératures contemporaines behandelt Prof. Dr. Tielrooy in een handig deeltje van 'n kleine 200 bladzijden de Noord-Nederlandse letterkunde sedert 1880. Na een korte inleiding bespreekt hij, uitgaande van de ‘précurseurs’ Marcellus Emants (van wien hij - vreemd genoeg - Godenschemering niet vermeldt) en Jacques Perk, de grote figuren van ‘La Rénovation de 1880’. Van Kloos wordt het beroemde sonnet ‘Ik ben een God in 't diepst van mijn gedachten’ in Franse vertaling meegedeeld. Die vertaling is zo goed geslaagd, dat de lezer 't moet betreuren, dat verder alleen sporadisch vertalingen, en dan nog maar van enkele versregels - en van prozafragmenten helemaal niet - ter illustratie zijn opgenomen. Toch zouden Franse lezers daar meer aan gehad hebben, dan aan de - noodzakelijkerwijs te summiere - bespreking van sommige der meer dan honderd grote en kleine sterren, die in de laatste zestig jaar aan onze letterkundige hemel hebben geschitterd. Zonder veel schade had Tielrooy enige namen uit het tweede hoofdstuk: ‘Le néo-romantisme de 1895’ en vele uit de beide volgende capita: ‘La génération de 1910’ en ‘L'après-guerre’ kunnen schrappen. Was zijn boek dan al niet meer ‘aussi complet que possible’ geweest, de auteur zou er ruimte door hebben gewonnen om de belangrijkheid van enkele hoofdfiguren nog beter te doen uitkomen. Een ‘complete verzameling’ moge een begrijpelijk ideaal zijn voor een collectionneur van postzegels en andere rariteiten, bij de beoefening der litteratuur-wetenschap belet 't streven om volledig alle schrijversnamen en boektitels te vermelden, dat wat van wezenlijke waarde is, voldoende

[pagina 344]
[p. 344]

tot zijn recht komt. Tielrooy heeft als vanzelf sprekend voorop gesteld, ‘qu'en général la longueur d'un paragraphe est en raison directe de l'importance de l'auteur dont il traite’ (p. 9). Aan Van Schendel, in het tweede hoofdstuk terecht ‘le plus grand romancier de cette époque’ genoemd, wijdt hij drie bladzijden, wat zeker niet te veel is, maar toch wel te veel lijkt, als men zich herinnert, dat voor Lodewijk van Deyssel en voor Louis Couperus maar één, voor Van Eeden en Albert Verwey elk niet meer dan anderhalve pagina beschikbaar was. En nog vreemder lijkt ons de verhouding der toebedeelde ruimte, als we zien, dat Perk 't met 18 regels moet doen, terwijl Speenhoff over 25 regels beschikte, precies evenveel als Aart van der Leeuw.

Onjuist acht ik het, dat Dr. Tielrooy zich beperkt heeft tot de letterkundigen van Nederlandse nationaliteit. ‘Sans doute la littérature flamande pourra-t-elle être traitée plus tard dans un livre spécial,’ lezen we op p. 10. Ook al zou deze slotzin van zijn ‘préface’ een belofte inhouden, waarvan wij de vervulling vol verwachting te gemoet zien, dan nog lijkt 't me onjuist, dat Tielrooy heeft gescheiden, wat bijeen behoort. De letterkunde is niet de uiting van een toevallige politieke eenheid, maar van een taal- en cultuur-gemeenschap. En op letterkundig gebied zijn Vlamingen en Noord-Nederlanders één. Er bestaat dan ook geen afzonderlijke ‘Hollandse’ letterkunde, er bestaat een letterkunde die het kostbaar bezit is van allen wier moedertaal Nederlands is, van allen, in Noord en Zuid en Overzee, die zijn van Nederlandse stam. Heeft Tielrooy ook helemaal niet aan Zuid-Afrika gedacht?

Bij de bespreking van de periode na de wereldoorlog onderscheidt Tielrooy terecht een sociale, katholieke, protestantse, humanistische en paganistische stroming. Met hem lijkt mij een indeling naar de levens- en wereldbeschouwing van onze moderne schrijvers gewenst, maar 't komt me voor, dat deze groepering zich al lang vóór de wereldoorlog duidelijk had afgetekend. Kloos bijv. heeft al vroeg tegen het Christendom gefulmineerd en daardoor vrienden als Diepenbrock en Frans Erens van zich vervreemd. Ik kan dan ook met Tielrooy niet meegaan, als hij ‘l'éclosion d'une littérature catholique’ pas na de wereldoorlog laat beginnen. Hij zou de vroegere ‘symptômes précurseurs de cette éclosion’ minder ‘isolés’ hebben gevonden, indien hij meer studie had gemaakt van het katholieke Réveil en ook het verband met Zuid-Nederland niet uit het oog had verloren. Het is niet toevallig, dat Guido Gezelle ‘de broederhand uit Vlanderland’ reikte aan J.A. Alberdingk Thijm in ‘stam- en taalondeelbaarheid’, toen hij aan zijn Amsterdamsen vriend zijn Gedichten, gezangen en gebeden opdroeg. Gezelle voelt, evenals Alberdingk Thijm Groot-Nederlands, staat als deze ‘catholique avant tout’ vijandig tegenover de leus ‘l'art pour l'art’. De banden door Gezelle en Thijm om Noord en Zuid gelegd, worden vaster toegehaald door den Zuid-Nederlander Hugo Verriest, door den Noorderling M.A.P.C. Poelhekke. Dat diens naam in Tielrooy's namenrijk boek ontbreekt, evenals die van den dichter Eduard Brom, van Maria Viola, van C.R. de Klerk, van Marie Koenen, van Felix Rutten, van Marie Gijsen, van Kees Meekel en van anderen, doet mij vragen, of het ‘catholica non leguntur’ nog altijd geldt. Trouwens, ook vele Protestants-Christelijke auteurs zijn vergeten (S. Ulfers, P. Keuning, G. Schrijver, J.L.F. de Liefde, G. Sevensma - Themmen, enz.). Een leemte in dit in hoofdzaak voor Fransen bestemde boek is het zeker ook, dat bij de bespreking van de ‘littérature catholique d'après-guerre’ P. van der Meer met stilzwijgen wordt voorbijgegaan, hoewel die toch in Nederland de

[pagina 345]
[p. 345]

krachtige verdediger is van de beginselen der evenmin genoemde vernieuwers Léon Bloy en Jacques Maritain. Dat bij de ‘principales revues hebdomadaires’ naast De Groene Amsterdammer alleen De Haagsche Post en niet De Nieuwe Eeuw wordt genoemd, verbaast daarna niet meer. Als ‘appendices’ geeft Tielrooy een lijst van ‘Revues et Journaux’ en een opgave der ‘principaux critiques de la littérature française en Hollande’. De laatste kon beter gemist worden in een overzicht van Nederlandse letterkunde voor buitenlanders dan een - helaas wèl ontbrekende - lijst van vertalingen in het Frans van in zijn boek genoemde Nederlandse werken, en van artikelen over Nederlandse letterkundigen in Franse tijdschriften.

 

Amsterdam, September 1938.

 

A.J. DE JONG.

Richard Benz, Die deutsche Romantik. Die Geschichte einer geistigen Bewegung. Mit 16 Bildtafeln. 487 S. Geh. M. 8.-, in Ganzleinen M. 10.-. (1937).

Naast het oude, maar nog altijd waardevolle werk van Haym ‘Die romantische Schule’ bezitten we sedert een dertigtal jaren voor de geschiedenis der Duitse romantiek de belangrijke boeken van Ricarda Huch ‘Blütezeit der Romantik’ en ‘Ausbreitung und Verfall der Romantik’. Intussen zijn er, vooral in Duitsland, maar ook in Frankrijk, een reeks van detailonderzoekingen over de romantiek en de romantici verschenen en men kan zeggen, dat de tijd rijp was voor een nieuw samenvattend werk over deze uiterst gewichtige, maar moeilijke, onoverzichtelijk litteraire beweging. In het nieuwe boek van Richard Benz ligt dit werk thans voor ons. In vijftien groot opgezette hoofdstukken wordt de geweldige stof verdeeld o.a. ‘Ursprünge’, ‘Die Entstehung einer romantischen Poesie’, ‘Die Revolution des absoluten Geistes’, ‘Durchbruch des romantischen Gedankens’, ‘Das Kunstwerk der Zukunft’, ‘Nationalpoesie’, ‘Romantik in Heidelberg’, ‘Echo der Musik’, ‘Der Weg nach Rom’, ‘Zerfall und Fortleben’ met een slotbeschouwing ‘Lebensgesetz und Kulturbedeutung der Romantik’. De titels verraden al, dat steeds het geheel, de stroming in het oog gehouden wordt; in het bijzonder is het verheugend, dat Benz niet alleen let op de ontwikkeling van de literatuur en de philosophie, maar ook vooral op die van de muziek, de beeldende kunsten en de wetenschap. Zoals van de schrijver van ‘Die Stunde der Deutschen Musik’ te verwachten was, valt daarbij vooral licht op de muziek als centrale romantische macht; voor mijn persoonlijk gevoel wordt op deze romantische factor haast te veel de nadruk gelegd. Het boek is voortreffelijk geschreven wie eenmaal begint het te lezen, legt het met weer uit de hand. Het is niet alleen voor ‘romantiek-specialisten’ bedoeld, maar zal in zijn schone vorm bredere kringen tot een verheuging kunnen zijn; specialisten zullen misschien betreuren, dat niet altijd het bewijsmateriaal ter controle genoemd is. De illustraties zijn heel goed en omvatten niet alleen portretten van Wackenroder, Tieck, de Schlegels, Novalis, Arnim, Brentano, Kleist (dodenmasker), Adam Müller en anderen, maar ook uit de beeldende kunst o.a. Friedrich ‘Der Tetschener Altar’, Overbeek ‘Triumf der Religion’, Peter Cornelius ‘Die Nibelungensage’, Runge ‘Der Morgen’, Duttenhofer ‘Der unvollendete Kölner Dom’ e.a.

 

H.W.J. KROES.

[pagina 346]
[p. 346]

Dr. A. Dekker, Enkele Opmerkingen aangaande de Studie van de Historische Syntaxis van het Engels. Openbare Les. Zutphen, W.J. Thieme & Cie.

In de aanvang van deze in druk verschenen rede zegt schr. dat hij getracht heeft ‘zoveel mogelijk de technische zijde van de taalkunde te laten rusten’ en ‘zonder nu op het terrein van de zogenaamde populaire wetenschap te geraken,... een zodanig onderwerp te behandelen dat wellicht veler smaak zal bevredigen.’,

Hij heeft hiertoe een overzicht gekozen van hetgeen op het gebied van de historische syntaxis van het Engels tot nu toe geschreven is en laat daarbij achtereenvolgens het werk van Jespersen, van der Gaaf, Curme, Einenkel en Deutschbein de revue passeren.

Alvorens dit echter te doen, behandelt hij in het kort de vraag: wat is syntaxis?, en na de moeilijkheden verbonden aan het beantwoorden van deze vraag, even te hebben aangestipt, en ervan afgezien te hebben haar te beantwoorden, doet hij een poging het begrip syntaxis af te bakenen. Het korte bestek van de rede maakt het, zoals begrijpelijk is, niet mogelijk deze inleidende kwesties recht te doen wedervaren, en de voorbeelden die schr. aanhaalt om het begrip syntaxis af te bakenen, dragen hiertoe o.i. maar weinig bij. Het ware dan ook misschien beter geweest óf deze kwestie in het geheel niet te noemen, óf er de volle draagwijdte van te doen gevoelen. De weg die schr. nu heeft ingeslagen, zal wel niemand geheel bevredigen. Naar aanleiding van het werk van Jespersen, staat schr. vrij uitvoerig stil bij de historische ontwikkeling van de group-genitive, om aan te tonen dat Jespersen's verklaringen dikwijls in strijd zijn met wat de bestudering van oudere taaltrappen ons leert.

Op pagina 5 vergelijkt schr. het Engelse ‘She stood pale and trembling’ met het Nederlandse ‘Zij stond daar(er) bleek en bevend’, en zegt dan ‘dan blijkt, dat 't Nederlands daar(er) verlangt, omdat anders bleek en bevend, die als predicatieve bijv. nw. bedoeld zijn, bijwoordelijk opgevat zouden worden’. Meent schr. dat werkelijk? Als schrijvers en sprekers op deze manier te werk gingen en de keuze van bepaalde wendingen op deze grond berustte, zouden er geen grammatische grensgevallen bestaan en commentators welhaast overbodig zijn. Is het niet veeleer zó, dat in de levende taal de grammatische categorieën elkaar wederzijds doordringen en ontkennen? Doch de behandeling van dit verschijnsel zou een afzonderlijk artikel vereisen en in deze recensie te ver voeren. Dat schr. hier een overwonnen standpunt huldigt, zal hem bij nader beschouwing ongetwijfeld duidelijk zijn.

Dat deze opmerking overigens niet de bedoeling heeft aan de waarde van schrijvers onderzoek inzake de. group-genitive en van het door hem gegeven historisch overzicht iets af te doen, spreekt vanzelf.

 

Leiden.

A.A. PRINS.

Trübners Deutsches Wörterbuch. Im Auftrag der Arbeitsgemeinschaft für deutsche Wortforschung hrsg. von Alfred Götze. 7.-9. Lieferung. Berlin u. Leipzig, Walter de Gruyter & Co. 1938. Prijs per afl. 1 RM.

Sinds hier in No. 99 voor het laatst verslag gedaan werd van de vorderingen van dit woordenboek, zijn drie nieuwe afleveringen verschenen. Alle drie zetten de G voort, welke letter thans tot gucken, dus bijna tot het eind, is bewerkt. De redacteur deelt in afl. 7 mee, dat de verschijning

[pagina 347]
[p. 347]

der afleveringen wordt bespoedigd, wat door de gebruikers, vooral als zij het lot van zo veel groot opgezette woordenboeken gedachtig zijn, met instemming zal zijn vernomen. Een gevolg van de snellere opeenvolging der afleveringen zal, naar de redacteur schrijft, noodzakelijk zijn, dat de afzonderlijke artikelen meer een eigen karakter behouden en dus minder gelijkvorinig zullen worden. De namen der bewerkers worden daarom op de omslag meegedeeld. Waarom de artikelen niet liever ondertekend, zoals dat tegenwoordig in grote lexica vaak gedaan wordt?

Over de inhoud niets dan lof. Weinigen van hen, die het Duits bestuderen, zullen het voortaan buiten de hulp, die dit werk biedt, willen stellen.

 

H. SPARNAAY.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • A.J. de Jong

  • H.W.J. Kroes

  • A.A. Prins

  • Hendricus Sparnaay

  • over Jef Notermans

  • over C.G.N. de Vooys

  • over Johannes Tielrooy

  • over A. Dekker


datums

  • september 1938